ECLI:NL:RBROE:2003:AO1116
Rechtbank Roermond
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.H.J. Frenay
- J.H. Klifman
- B.L.G. Moolhuysen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingszaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 23 december 2003 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen een veroordeelde. De rechtbank heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. De veroordeelde was sinds eind december 1999 op de hoogte dat er een ontnemingsvordering tegen hem zou worden ingediend, maar het openbaar ministerie heeft de zaak pas op 4 december 2003 pro forma behandeld, terwijl het onderzoek al in augustus 2001 was afgerond. Dit betekent dat de vordering niet 'zo spoedig mogelijk' is ingediend, zoals vereist door artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank concludeert dat de vordering weliswaar binnen de termijn van twee jaar is ingediend, maar dat de lange periode van 28 maanden waarin de zaak onaangeroerd is gebleven, een schending van de redelijke termijn oplevert. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie de ontnemingsvordering al in augustus 2001 had kunnen indienen, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de schending van de redelijke termijn zo ernstig is dat de enige passende sanctie de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, met mr. J.H. Klifman als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.