ECLI:NL:RBROE:2003:AN9840

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
10 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/60040403
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van inverzekeringstelling en voorwaarden voor verlenging door de officier van justitie

Op 10 oktober 2003 vond een zitting plaats in de Rechtbank Roermond, waar de rechter-commissaris A.W. Ente de inverzekeringstelling van een verdachte behandelde. De verdachte was eerder aangehouden en in verzekering gesteld, maar de officier van justitie had de inverzekeringstelling willen verlengen zonder dat de verdachte eerst aan de rechter-commissaris was voorgeleid. De rechter-commissaris oordeelde dat deze gang van zaken in strijd was met de wet. Volgens de wet moet de verdachte binnen een bepaalde termijn aan de rechter-commissaris worden voorgeleid, zodat deze kan toetsen of de inverzekeringstelling rechtmatig is. De rechter-commissaris stelde vast dat de verdachte niet tijdig was voorgeleid, waardoor de inverzekeringstelling onrechtmatig was. De rechter-commissaris wees de vordering tot inbewaringstelling af en stelde de verdachte rauwelijks in bewaring. Dit besluit werd genomen in het licht van de wettelijke bepalingen en de bedoeling van de wetgever, die beoogde dat de rechter-commissaris een belangrijke rol speelt in de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. De rechter-commissaris benadrukte dat de wetgever de verlenging van de inverzekeringstelling door de officier van justitie pas toelaat na een rechterlijke toetsing. De verdachte had verklaard dat hij bereid was mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens, en dat hij medicijnen gebruikte om zijn agressie te onderdrukken. De rechter-commissaris concludeerde dat de inverzekeringstelling niet kon worden verlengd zonder de noodzakelijke toetsing door de rechter-commissaris, en dat de verdachte dus onterecht in verzekering was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
VERHOOR VAN VERDACHTE INVERZEKERINGSTELLING EN GERECHTELIJK VOORONDERZOEK EN
INBEWARINGSTELLING
Parketnummer : 04/640404-03
R.C. nummer : 03/661
Heden, 10 oktober 2003 is voor mr. A.W. Ente, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Roermond, bijgestaan door A.B.Y. Vos als griffier, verschenen de verdachte:
[naam verdachte] [voornamen verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
teneinde te worden gehoord naar aanleiding van de inverzekeringstelling en op de vordering tot inbewaringstelling tevens inhoudende een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek d.d. 10 oktober 2003, en die, nadat de rechter-commissaris hem heeft medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is, op hem gestelde vragen heeft geantwoord zoals hieronder is opgenomen.
Bij het verhoor is tegenwoordig: de raadsman van verdachte mr. E.H.J. Plass, advocaat te Boxmeer.
Verdachte verklaart:
U houdt mij voor de vordering tot inbewaringstelling tevens inhoudende een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek van de officier van justitie en de feiten waarvan ik word verdacht.
Wat ik bij de politie heb verteld klopt. Wat de Woningbouwvereniging over mij verteld klopt niet. Wat de SPD heeft geschreven klopt helemaal niet. Iedereen heeft recht op juridische bijstand en daarom werd ik zo kwaad. Daarom is dit allemaal gebeurd.
Ik ben bereid mee te werken aan een onderzoek naar mijn geestvermogens. Als ik kwaad word dan gaat het ook echt mis. Ik slik Depiperon om de agressie te onderdrukken.
Voorgelezen, volhard en getekend.
De rechter-commissaris is op grond van de stukken van oordeel, dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is (zie bijgevoegde overwegingen). De rechter-commissaris stelt de verdachte aansluitend rauwelijks in bewaring.
De rechter-commissaris deelt dit aan de verdachte mee en bepaalt dat een last zal worden gegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch om mr. E.H.J. Plass als raadsman aan hem toe te voegen.
Waarvan proces-verbaal.
Bijgevoegde overwegingen:
Bij beschikkingen van 25 september 2003 heeft de meervoudige raadkamer twee beroepen van de officier van justitie gegrond verklaard. de beroepen waren gericht tegen twee beschikkingen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Met deze beschikkingen verklaarde de rechter-commissaris de inverzekeringstelling van de betrokkenen onrechtmatig. Vanwege de omstandigheden van het geval wees de rechter-commissaris in beide zaken als sanctie op de onrechtmatigheid, de vordering tot inbewaringstelling af.
De meervoudige raadkamer overwoog als volgt. "Uit de totstandkoming van de huidige wettelijke regeling blijkt dat de wetgever een rechtvaardiging van de verlenging van de totale termijn van inverzekeringstelling van vier naar zes dagen gelegen acht in de tussentijdse toetsing door de rechter-commissaris (te weten binnen drie dagen en 15 uur na de aanhouding van de verdachte). Dit betekent echter niet dat de wetgever de verlengingsmogelijkheid heeft gekoppeld aan een voorafgaande rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de (eerste) inverzekeringstelling.
Weliswaar zou uit de wetsgeschiedenis afgeleid kunnen worden dat de minister er van uitging dat in de praktijk een verlenging van de inverzekeringstelling eerst zou plaatsvinden nadat de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de (eerste) inverzekeringstelling zou hebben getoetst. Edoch deze opvatting is niet terug te vinden in de tekst van de wet als zodanig."
De vraag is aan de orde of de officier de inverzekeringstelling mag verlengen voordat de rechtmatigheid daarvan door de rechter-commissaris is getoetst en binnen welke termijn de verdachte daartoe aan de rechter-commissaris moet zijn voorgeleid.
Uit de wetgeschiedenis (Kamerstukken 21 225) blijkt dat de wetgever aanvankelijk heeft voorgesteld de beslissing tot verlenging van de inverzekeringstelling te leggen bij de rechter-commissaris. Hierdoor was gewaarborgd dat de inverzekeringstelling niet kon worden verlengd dan na rechterlijke toetsing (Voorstel van wet en MvT; TK 1988-1989, 21 225 nrs. 2 en 3). Bij Nota van Wijziging (TK 1990-1991, 21 225 nr. 5) heeft de wetgever de bevoegdheid tot verlenging van de inverzekeringstelling gelegd bij de officier van justitie. Deze beslissing achtte de wetgever aanvaardbaar vanwege de geboden rechtsbescherming die gevonden werd in de rechtmatigheidstoetsing door de rechter-commissaris. De wetgever overwoog daarover (t.a.p. pagina 5): " Het rechtskarakter van de inverzekeringstellings-procedure is in het onderhavige voorstel zó zeer toegenomen, dat een verlenging van de inverzekeringstelling met maximaal drie dagen door de officier van justitie, en mitsdien een verlenging van de vrijheidsbeneming 'in het belang van het onderzoek' van vier tot zes dagen, eveneens verantwoord is. Allereerst is daaraan voorafgegaan een voorgeleiding voor de rechter-commissaris die tot de slotsom is gekomen dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig is. [onderlijning door rc]"
En (t.a.p. pagina 6) "De verlening van de inverzekeringstelling door de officier van justitie na de voorgeleiding van de verdachte voor de rechter-commissaris dient in de eerste plaats als een extra waarborg voor de verdachte te worden beschouwd. [onderlijning door rc]"
Op diverse punten in de wetgeschiedenis wordt dit standpunt herhaald. Hiervan wordt in de loop van de behandeling van het wetsontwerp niet afgeweken. In de nota naar aanleiding van het eindverslag (TK 1992-1993, 21 225, nr. 13, pagina 6) staat vermeld: "Daar staat tegenover dat de beslissing tot verlenging van de inverzekeringstelling na drie dagen in plaats van na twee dagen, en bovendien na de voorgeleiding van de verdachte voor de rechter-commissaris, door de officier van justitie wordt genomen. [onderlijning door rc]"
Reeds op grond van teleologische wetsinterpretatie moet worden geoordeeld dat het de officier van justitie niet vrijstaat de inverzekeringstelling te verlengen, voordat de verdachte is voorgeleid aan de rechter-commissaris.
Daartoe behoefde de wetgever geen expliciete bepaling op te nemen. Een en ander volgt immers uit de tekst, meer in het bijzonder uit het woord "uiterlijk" in het eerste lid van artikel 59a Sv, en uit het systeem van de wet.
Gezien de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever mag de officier van justitie de inverzekeringstelling niet verlengen dan nadat de verdachte aan de rechter-commissaris is voorgeleid (ter toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling).
De beschrijving van de termijn moet in dàt licht worden bezien. Voorop zij gesteld dat waar de wetgever een termijn stelt, hij deze pleegt te aan te geven met het woord "binnen" (zij bijvoorbeeld de artikelen 59c Sv., 66a Sv., 262 Sv. en 250 Sv.) . In artikel 59a Sv is de termijn van voorgeleiding omschreven als "uiterlijk binnen". Aan het woord "uiterlijk" komt betekenis toe.
De opbouw van de termijn van drie dagen en 15 uren slaan op de termijn van de inverzekeringstelling en de termijn die eventueel noodzakelijk is in verband met artikel 61Sv. De wetgever heeft de aanvang van de termijn van artikel 59a lid 1 Sv bepaald op het tijdstip van de aanhouding. Dat betekent dat de wetgever in de omschrijving van de termijn van artikel 59a lid 1 Sv rekening moest houden met de periode die gelegen is tussen de aanhouding en de inverzekeringstelling. Deze periode is variabel. Immers de tijd gelegen tussen middernacht en negen uur 's ochtends telt slechts mee voor zover de verdachte gedurende die uren daadwerkelijk door de politie is opgehouden. Ook de zes uren voor verhoor kunnen feitelijk korter zijn. Dat gebeurt namelijk indien de verdachte voor verloop van die uren in verzekering wordt gesteld.
Daarom kon de wetgever wel de uiterlijke maar niet de feitelijke termijn in artikel 59a lid 1 Sv opnemen. De feitelijke termijn wordt immers door omstandigheden bepaald.
Samenvattend:
De officier van justitie mag de inverzekeringstelling niet verlengen dan nadat de verdachte aan de rechter-commissaris is voorgeleid, welke voorgeleiding dient te geschieden voor afloop van de inverzekeringstelling. Daarbij wordt mede in ogenschouw genomen het tijdverloop gedurende welke verdachte tussen aanhouding en inverzekeringstelling is opgehouden.
Het vorenstaande brengt de rechter-commissaris tot de slotsom dat in het onderhavige geval de inverzekeringstelling onrechtmatig wordt geoordeeld, nu de verdachte niet voor de afloop van de inverzekeringstelling aan de rechter-commissaris is voorgeleid.