Parketnummer : 04/068102-02
uitspraak d.d. : 30 oktober 2003
VONNIS van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen:
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2003.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op 15 augustus 2002 in de gemeente Venray heeft gejaagd binnen een straal van 200 meter rond plaatsen waar voer was verstrekt met als oogmerk wild te lokken.
art 53 lid 1 onder l Flora- en faunawet
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de politierechter.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 augustus 2002 in de gemeente Venray heeft gejaagd binnen een straal van 200 meter rond plaatsen waar voer was verstrekt met als oogmerk wild te lokken.
Door de vertegenwoordiger van verdachte is aangegeven dat in het proces-verbaal niet gerelateerd is dat op de pleegdatum voer was verstrekt als bedoeld in de tenlastelegging zodat het strafbare feit niet bewezen is.
Artikel 53, lid 1 aanhef en onder l van de Flora- en faunawet luidt:
"Het is verboden te jagen binnen een straal van 200 meter rond plaatsen waar voer of aas is of wordt verstrekt met als oogmerk wild te lokken".
In de memorie van toelichting bij -het later tot nummer 53 vernummerde- artikel 50 van de Flora- en faunawet (TK, 1992-1993, 23 147 nr. 3) wordt ten aanzien van het bepaalde in dit artikel opgemerkt dat het gaat om een nieuw verbod om waterwild te bejagen op voerplaatsen, plaatsen waar regelmatig wordt gevoerd, mede ten einde dat daar op enig moment te bejagen. Aangegeven is verder dat in de nota "Jacht en wildbeheer" een zodanig verbod wenselijk geoordeeld is uit het oogpunt van weidelijkheid.
Een redelijke wetsuitleg, gelet op de bewoordingen alsmede de strekking van genoemd verbod, brengt met zich mee dat het evident moet gaan om een plaats waar regelmatig dan wel in het recente verleden voer is verstrekt, zodat het wild geacht kan worden te veronderstellen daar (opnieuw) voer aan te treffen en om die reden die plaats zal aandoen, dan wel dat er op de betreffende plaats op dat moment voer wordt verstrekt (aanwezig is) zodat het wild daar op af zal komen.
Het tenlastegelegde "was" kan in beide betekenissen worden opgevat.
Dat er op de pleegdatum voer op de betreffende plaats lag, is door de verbalisanten niet (voldoende expliciet) gerelateerd.
Dat er in het recente verleden meerdere malen voer is verstrekt ter plaatse, is door de verbalisanten wel voldoende gerelateerd, zodat op grond daarvan het tenlastegelegde bewezen is.
8. Het bewijs.
De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtreding:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 53 van de Flora- en Faunawet.
De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 1a, juncto 2, juncto 6 van de Wet op de economische delicten.
10. De strafbaarheid van verdachte.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft betoogd dat verdachte niet heeft geweten van het feit dat ter plaatse het wild werd gevoerd en dat mogelijk derden hier voer hebben gelegd om verdachte en zijn medejagers "een oor aan te naaien".
De economische politierechter verwerpt dit betoog op grond van de navolgende overwegingen.
Ten aanzien hiervan overweegt de economische politierechter dat, gelet op de verklaringen van [medeverdachte], in elk geval 3 van de 5 jagers [medeverdachten] ter plaatse goed bekend waren en in dit deel van het jachtveld mochten jagen. De 2 andere jagers zijn (op uitnodiging) met deze 3 jagers meegegaan. Verder hebben de verbalisanten melding gemaakt van een ter plaatse gevoerd gesprek waaruit blijkt dat verdachten hebben gesproken over voer dat ter plaatse aanwezig was (geweest). Gelet op de observaties van de verbalisanten is niet aannemelijk geworden dat anderen dan verdachte en zijn medejagers ter plaatse aanwezig waren en het bedoelde gesprek hebben gevoerd. Ook is niet aannemelijk geworden dat derden ter plaatse voer hebben neergelegd om verdachte en zijn medejagers "een oor aan te naaien".
11. De straffen en/of maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 16 oktober 2003 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf (en bijkomende straf) gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis onder verbeurdverklaring van de in beslag genomen munitie en wapen(s), dan wel betaling van een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis, indien besloten wordt tot teruggave van het inbeslaggenomene
De daartoe schriftelijk gemachtigde vertegenwoordiger van verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte al deels is gestraft doordat hij al een jaar niet meer heeft mogen jagen, dat bij het opleggen van de straf er rekening mee gehouden moet worden dat een nieuwe jachtvergunning pas na het verstrijken van 3 jaren opnieuw kan worden verstrekt, en dat het inbeslaggenomene een grote waarde heeft.
De politierechter heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving;
- het belang van de weidelijkheid van de jacht;
en anderzijds met:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte door het plegen van het feit geruime tijd niet mag jagen;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen.
12. Toepasselijke wetsartikelen.
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 91
Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6
Flora- en faunawet art. 53
BESLISSING
De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 300,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen;
gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomene, te weten:
1 STK Geweer Kl:bruin, BAIKAL Dhagelkal Serienr. 01295B
179 STK Patroon GAMEBOR/FIOCCHI hagel.
Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van L.H.E.J. Heuts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 30 oktober 2003.