ECLI:NL:RBROE:2003:AN9637

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
640404-03
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • W.P.C.M. Bruinsma
  • O.M. de Lange
  • J.H. Klifman
  • M.C.H. van Bree-van den Elsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets inverzekeringstelling door de rechter-commissaris

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 19 november 2003 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van een verdachte. De rechter-commissaris had eerder geoordeeld dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was, omdat de officier van justitie deze had verlengd voordat de rechtmatigheid door de rechter-commissaris was getoetst. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de wet niet expliciet voorschrijft dat de rechtmatigheidstoets voorafgaand aan de verlenging moet plaatsvinden, het handelen in strijd met de kennelijke bedoeling van de wetgever niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling. De rechtbank benadrukte dat het doel van de wetgeving is om te waarborgen dat een verdachte binnen 3 dagen en 15 uren voor een rechter wordt geleid. De rechtbank concludeerde dat als de rechtmatigheidstoets binnen deze termijn plaatsvindt, de inverzekeringstelling rechtmatig kan worden verklaard, zelfs als deze eerst is verlengd. De rechtbank vernietigde de beslissing van de rechter-commissaris en verklaarde de inverzekeringstelling rechtmatig, waarbij het belang van de verdachte niet in significante mate was geschonden. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van de officier van justitie en de advocaat van de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de procedurele tekortkomingen niet voldoende waren om de inverzekeringstelling als onrechtmatig te beschouwen.

Uitspraak

Parketnummer: 04/640404/03
B E S C H I K K I N G
van de rechtbank te Roermond, raadkamer voor strafzaken, op een beroep van de officier van justitie in het arrondissement Roermond, tegen de beschikking van 10 oktober 2003 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op 25 april 1964
wonende te [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken.
De rechtbank heeft op 23 oktober 2003 gehoord:
- de officier van justitie;
- de advocaat van verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
1.
Uit de wetsgeschiedenis (21225 Wijziging van enkele bepalingen van het Wetboek van Strafvordering omtrent de inverzekeringstelling) kan worden afgeleid, dat de minister bij het ontwerpen van de thans geldende wettelijke bepalingen rond de inverzekeringstelling en de voorgeleiding voor de rechter-commissaris voor ogen heeft gehad, dat de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris (artikel 59a Sv.) aan de eventuele verlenging van de inverzekeringstelling zou voorafgaan. In de uiteindelijke wettelijke regeling (Wet van 21 april 1994, Stb. 1994, 307) is dit niet expliciet vastgelegd.
2.
De vraag is thans of de omstandigheid dat de inverzekeringstelling is verlengd voordat de rechtmatigheidstoetsing door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, met zich meebrengt dat de inverzekeringstelling of de verlenging ervan onrechtmatig moet worden geoordeeld.
3.
Blijkens dezelfde wetsgeschiedenis heeft de wetgever bij de vraag of een inverzekeringstelling onrechtmatig moet worden geoordeeld, gedacht aan de volgende aspecten (TK 1992-1993, 21225, nr. 5, pag 9 en nr. 13 pag 8-9) :
- is voorlopige hechtenis toegelaten voor het feit waarvan betrokkene verdacht wordt,
- is betrokkene terecht als verdachte aangemerkt,
- vordert het belang van het onderzoek de inverzekeringstelling,
- heeft de voorgeleiding plaatsgevonden binnen de in de wet neergelegde termijn,
- is aan de overige vormvoorschriften voldaan,
- is al dan niet gehandeld in strijd met beginselen van behoorlijke rechtspleging.
Deze opsomming is niet limitatief. Ook toetsing aan andere aspecten is mogelijk. Te denken valt bijvoorbeeld aan de omstandigheid dat een inverzekeringstelling is opgelegd door iemand die daartoe niet bevoegd was.
Verdere invulling van de toetsing op (on)rechtmatigheid zou, zo kan als opvatting van de wetgever uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid, moeten plaatsvinden in de rechtspraktijk.
4.
Bij de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling dient de rechter-commissaris te beoordelen of er gehandeld is in strijd met een wettelijk voorschrift of met het doel dat de wetgever bij het vaststellen van het wettelijk voorschrift voor ogen heeft gestaan. De hierboven genoemde aspecten maken van deze toetsing onderdeel uit. Bij deze toetsing moet gekeken worden naar het rechtsbelang dat mogelijk geschonden is en de mate waarin dat rechtsbelang mogelijk geschonden is.
5.
De wet bepaalt niet expliciet, dat de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris dient vooraf te gaan aan een eventuele verlenging van de inverzekeringstelling. Indien dit laatste niet gebeurt, is van schending van een wettelijk voorschrift derhalve geen sprake. Wel is dan gehandeld in strijd met de kennelijke bedoeling van de wetgever. De relevantie hiervan is evenwel beperkt op grond van het navolgende.
6.
Het kennelijke doel van de onderhavige wettelijke regeling is om, in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM, de verdachte te waarborgen dat hij binnen 3 dagen en 15 uren na zijn aanhouding voor een rechter wordt geleid. Vervolgens wordt dan door de rechter (de rechter-commissaris) beoordeeld of zijn vrijheidsbeneming rechtmatig is en kan hij ook om zijn invrijheidstelling verzoeken. De beoordeling van de rechtmatigheid heeft zowel betrekking op de vrijheidsbeneming (inverzekeringstelling) die reeds achter de rug is als op de voortzetting ervan (de verlenging van de inverzekeringstelling).
7.
Met dit kennelijke doel van de wettelijke regeling is niet in strijd de situatie dat een inverzekeringstelling reeds verlengd is wanneer de voorgeleiding voor de rechter-commissaris plaatsvindt, mits nog geen 3 dagen en 15 uren na de aanhouding zijn verstreken. Dat de wetgever een andere procedure-volgorde voor ogen gehad heeft, namelijk dat de toetsing door de rechter-commissaris vóór de verlenging van de inverzekeringstelling zou plaatsvinden, doet daaraan in beginsel niet af.
Indien de toetsing plaatsvindt na de verlenging van de inverzekeringstelling doch binnen 3 dagen en 15 uren na de aanhouding en de rechter-commissaris oordeelt dat de inverzekeringstelling rechtmatig is, is de inverzekeringstelling (inclusief de verlenging ervan) in overeenstemming met het recht en is geen rechtsbelang van de verdachte geschonden.
Indien de rechter-commissaris, bij verlenging van de inverzekeringstelling vóór de toetsing, oordeelt dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is, is het gevolg dat de verdachte een beperkt aantal (tussen 0 en 15) uren van de verlenging van de inverzekeringstelling van zijn vrijheid beroofd is geweest, hetgeen bij een eerdere toetsing door de rechter-commissaris niet het geval zou zijn geweest. In zoverre is dan een belang van de verdachte geschonden.
8.
De rechtbank is van oordeel dat, wanneer voor de rechter-commissaris overigens geen grond aanwezig is om de inverzekeringstelling onrechtmatig te achten, het enkel niet naleven van de procedure-volgorde welke de wetgever kennelijk voor ogen heeft gehad, gelet op de aard en omvang van het verzuim en de mate waarin daardoor mogelijk een rechtsbelang van de verdachte is geschonden, niet tot gevolg heeft dat daarmee de inverzekeringstelling zelf of de verlenging ervan als onrechtmatig moet worden bestempeld. Voor de mogelijke schending van het rechtsbelang van de verdachte kan op andere wijze compensatie gezocht worden.
De rechtbank zal derhalve beslissen als na te melden.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
Verklaart het door de officier van justitie ingestelde beroep gegrond.
Vernietigt de bestreden beslissing van de rechter-commissaris.
Verklaart de inverzekeringstelling rechtmatig.
Aldus gedaan te Roermond op 19 november 2003, door mrs. W.P.C.M. Bruinsma, voorzitter, O.M. de Lange, J.H. Klifman, bijgestaan door M.C.H. van Bree-van den Elsen als griffier.