enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 03/393 WET K1
Inzake : A e/v B, wonende te C, eiseres,
tegen : de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor deze: de secretaris-generaal, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 12 maart 2003,
kenmerk: Bobi Verm_ 14/AJBZ/349.
Datum van behandeling ter zitting: 21 augustus 2003.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 maart 2001, waarbij de aan eiseres over het subsidiejaar 1997/1998 toegekende bijdrage op grond van de Huursubsidiewet (Hsw) te bedrage van fl. 5.760,= is gewijzigd in nihil en het teveel uitgekeerde bedrag over dat tijdvak geheel is teruggevorderd, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 augustus 2003, waar eiseres niet is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.L. Bervoets.
Op het daartoe bestemde formulier heeft eiseres een aanvraag huursubsidie bij verweerder ingediend die ziet op de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998. Daarbij is als vermogen op de peildatum, 1 januari 1998, een bedrag van fl. 115.000,= opgegeven. Op basis van deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 26 september 1997 het recht op huursubsidie voor eiseres vastgesteld op een bedrag van fl. 5.760,=.
Bij besluit van 23 maart 2001 heeft verweerder het besluit van 26 september 1997 herzien en de huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 op nihil gesteld, onder overweging dat het totale vermogen te hoog is om voor huursubsidie in aanmerking te kunnen komen. Tevens is beslist dat eiseres het bedrag aan huursubsidie, dat over de betreffende periode te veel is ontvangen (fl. 5.760,=) dient terug te betalen.
Eiseres heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij bij de aanvraag correct en volledig opgave heeft gedaan van haar vermogen, op grond van welke informatie verweerder destijds huursubsidie heeft toegekend. Nu verweerder destijds zo heeft beslist, kan nu na vijf jaren niet worden teruggekomen op die beslissing.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard en zijn besluit van 23 maart 2001 gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat het vermogen van eiseres op de peildatum 1 januari 1998 te hoog was en aan toekenning in de weg stond. De Huursubsidiewet geeft tot vijf jaar na afloop van het subsidiejaar de mogelijkheid de huursubsidie te herzien. Eiseres heeft kennis kunnen nemen van de vermogensgrenzen en had kunnen weten dat ze geen recht had op huursubsidie.
Tegen dit besluit is door eiseres beroep ingesteld. In het beroepschrift geeft eiseres (opnieuw) aan dat zij zich niet met de herziening van het recht op huursubsidie en de terugvordering kan verenigen, omdat zij juiste, volledige en correcte gegevens heeft aangeleverd. Eiseres wijst er ook op dat verweerder heeft toegegeven dat bij het invoeren van de gegevens het vermogen van eiseres abusievelijk over het hoofd is gezien. Eiseres is van mening dat zij er na een periode van drieëneenhalf jaar (na de toekenning per 26 september 1997) in redelijkheid op mocht vertrouwen dat alles definitief was. Eiseres stelt nooit te hebben begrepen dat de toekenningsbeslissing een voorlopig besluit was.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend waarin is gepersisteerd bij het ingenomen standpunt.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen
Vooropgesteld zij dat de rechtbank geen grond ziet om het bestreden besluit aan te merken als zijnde niet bevoegdelijk genomen. In het bijzonder overweegt de rechtbank daarbij dat de wijze waarop de beslissingsbevoegdheid van verweerder is gemandateerd (en vervolgens in ondermandaat is gegeven) niet er toe leidt dat bij de gemandateerde onduidelijkheid bestaat omtrent de grenzen van zijn bevoegdheid. Die grenzen zijn gegeven door taakomschrijvingen, een organisatiebesluit en een functieomschrijving van de betrokken functionaris en uitdrukkelijk gekoppeld aan de daarbij toegekende verantwoordelijkheden. Uit het geheel van regels blijkt voorts dat enkel ondermandatering aan de orde is indien de besluitvorming in overeenstemming is met de regelgeving en beleidsregels. Dat daarnaast van de betrokken functionaris wordt verlangd dat die onder omstandigheden overleg voert met zijn leidinggevende om de besluitvorming eventueel op een hoger niveau te tillen, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat daardoor de grenzen van de bevoegdheid van de gemandateerde niet voldoende duidelijk zijn.
De rechtbank ziet evenmin grond voor het oordeel dat het op grond van de aan het nemen van het bestreden besluit ten grondslag liggende Regeling taken en bevoegdheden VROM 2002 en de Regeling ondermandaat Directeur-Generaal Wonen van 1 februari 2002 mogelijk is dat eerst achteraf komt vast te staan dat de gemandateerde niet bevoegd is geweest en er mitsdien sprake zou zijn van strijd met de rechtszekerheid. Doorslaggevend daarbij acht de rechtbank het feit dat in de genoemde regelingen de bevoegdheid afhankelijk is van het oordeel van de gemandateerde en niet van toekomstig onzekere gebeurtenissen.
Met betrekking tot het materiële geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft bij zijn besluit tot herziening en terugvordering van de over het subsidietijdvak van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 genoten huursubsidie toepassing gegeven aan artikel 36 van de Huursubsidiewet (Hsw), die op 1 juli 1997 van kracht is geworden.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a van de Hsw kan Onze Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van artikel 36 Hsw kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaand aan het lopend subsidietijdvak, als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In het derde lid van artikel 36 Hsw is bepaald dat als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder kan worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder, en dat Onze Minister de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vaststelt.
In artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c van de Hsw, zoals dit ten tijde hier van belang luidde, is bepaald dat geen huursubsidie wordt toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan fl. 65.000,= bij een eenpersoonshuishouden, als de huurder op de laatste dag van het subsidiejaar 65 jaar of ouder is.
Gezien het bepaalde in artikel 36 van de Hsw is herziening en terugvordering van toegekende huursubsidie een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechter ter zake slechts een beperkte toetsing toekomt. Dat brengt mee dat de rechtbank het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Tussen partijen is niet in geschil dat het totale vermogen van eiseres op de peildatum, 1 januari 1998, boven de van toepassing zijnde vermogensgrens lag. Op grond van dit door eiseres bij de aanvraag correct, volledig en juist opgegeven vermogen heeft eiseres mitsdien over het tijdvak 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 geen recht op huursubsidie.
Partijen verschillen evenmin van mening over het feit dat de toekenning van de in geding zijnde huursubsidie berust op een fout aan de zijde van verweerder.
Het geschilpunt tussen partijen betreft beantwoording van de vraag of verweerder ten tijde van de primaire besluitvorming (nog) bevoegd was de toekenning te herzien en mitsdien aan de herziening een terugwerkende kracht te geven over het subsidietijdvak 1997/1998.
Die vraag beantwoordt de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw bevestigend. Aan het bepaalde in het in geding zijnde wetsartikel ligt de gedachte ten grondslag dat verweerder de door hem gemaakte fouten mag herstellen (over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak) op voorwaarde dat de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Aan die voorwaarde is ook naar het oordeel van de rechtbank voldaan nu de toelichting bij het aanvraagformulier en de beschikbare brochure eenduidig de informatie verstrekken omtrent de gevolgen van een vermogen boven de gestelde vermogensgrens. Met het primaire besluit van 23 maart 2001 is verweerder ook gebleven binnen de in het van toepassing zijnde artikel genoemde termijn van vijf subsidietijdvakken voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak.
Gelet op het bepaalde in artikel 36, eerste, tweede en derde lid van de Hsw was verweerder dan ook bevoegd de toekenning te herzien, de toegekende bijdrage te wijzigen in nihil en tot terugvordering van de over het tijdvak 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 ten onrechte uitbetaalde huursubsidie over te gaan.
Niet gebleken is van argumenten of bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van gebruikmaken van zijn bevoegdheid. Dat eiseres te goeder trouw is geweest bij het aanvragen van de huursubsidie leidt niet tot de conclusie dat verweerder op die grond had moeten afzien van gebruikmaken van zijn bevoegdheid. Ook het feit dat de toekenning berust op een fout aan de zijde van verweerder leidt niet tot die conclusie. Eiseres heeft voorts nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en gesteld dat zij ervan uitgaat dat verweerder na een tijdsverloop van drieëneenhalf jaar niet meer zou (kunnen) terugkomen op het toekenningsbesluit. Aan het honoreren van het beroep op het vertrouwensbeginsel staat het bepaalde in artikel 36 van de Hsw in de weg. In het bijzonder gaat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet op nu eiseres redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte is verleend.
Op grond van voorgaande overwegingen moet het beroep van eiseres dan ook voor ongegrond worden gehouden. Mitsdien is beslist als volgt.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.A. Gruiters, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2003.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 1 okt. 03
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.