ECLI:NL:RBROE:2003:AF7813

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/060357-02
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 25 april 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 10 juli 1984, die beschuldigd werd van doodslag op [slachtoffer] op 22 oktober 2002 in Venlo. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld door [slachtoffer] meermalen te slaan en te schoppen, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte dit samen met [medeverdachte] heeft gedaan, omdat de vereiste nauwe samenwerking ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat leidde tot de conclusie dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2536,66 aan de benadeelde partij, [benadeelde partij]. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar wogen in de strafmaat, maar hield ook rekening met de jeugdige leeftijd en de psychologische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/060357-02
uitspraak d.d. : 25 april 2003
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : 10 juli 1984 te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [P.I.].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 15 april 2003.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2002 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
door met dat opzet
- genoemde [slachtoffer] meermalen te slaan tegen diens hoofd en/of lichaam en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen te slaan en/of
te schoppen tegen diens lichaam en/of diens hoofd en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) tegen de bestrating te slaan,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 287 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 22 oktober 2002 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door met dat opzet
- genoemde [slachtoffer] meermalen te slaan tegen diens hoofd en/of lichaam en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen te slaan en/of
te schoppen tegen diens lichaam en/of diens hoofd en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) tegen de bestrating te slaan,
terwijl het feit de dood van voornoemde [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
Artikel 302 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 22 oktober 2002 in de gemeente Venlo met [medeverdachte], op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte
- meermalen slaan tegen het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer]
en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen slaan en/of
schoppen tegen diens lichaam en/of diens hoofd en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) tegen de bestrating slaan,
waarbij voornoemde [medeverdachte] - staande in de directe omgeving van verdachte -
door het roepen althans uiten van aanmoedigende en/of goedkeurende kreten
althans woorden de gewelddadige handelingen van verdachte heeft ondersteund
en/althans door het maken van zwaaiende bewegingen met zijn armen de
gewelddadige handelingen van verdachte heeft aangemoedigd
en/althans
die [medeverdachte] - staande in de directe omgeving van verdachte - heeft nagelaten
de gewelddadige handelingen van verdachte te verhinderen althans te temperen
althans te beëindigen, in elk geval zich niet van de gewelddadige handelingen
van verdachte heeft gedistantieerd
terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld de dood van voornoemde
[slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
Artikel 141 Wetboek van Strafrecht;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 . De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2002 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
door met dat opzet
- genoemde [slachtoffer] meermalen te slaan tegen diens hoofd en/of lichaam en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen te slaan en/of
te schoppen tegen diens lichaam en/of diens hoofd en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) tegen de bestrating te slaan,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat in onvoldoende mate vaststaat dat [slachtoffer] aan de gevolgen van het door verdachte toegepast geweld is overleden, althans dat in ieder geval niet vaststaat dat de dood niet is bespoedigd c.q. beïnvloed door mogelijk drugsgebruik van [slachtoffer]. Zij verwijst in dat kader naar het sectierapport waaruit blijkt dat er op diverse plaatsen prikopeningen op het lichaam zijn gevonden en het gegeven dat bij [slachtoffer] weed is aangetroffen. De raadsvrouwe wijst er verder op dat de rechtbank ter zitting van 23 januari 2003 de behandeling heeft aangehouden onder meer in afwachting van het toxicologisch rapport, welk toxicologisch rapport niet is overgelegd aangezien een onderzoek terzake niet heeft plaatsgevonden terwijl wel monsters voorhanden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat als vaststaand kan worden aangemerkt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het door verdachte toegepaste geweld. De conclusie van de patholoog [naam], zoals neergelegd in haar rapport van 17 maart 2003, is concludent en laat geen ruimte voor een ander oordeel. Hiermede staat vast dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer]. Of er voorafgaand aan het geweld mogelijk drugs zijn gebruikt door [slachtoffer] doet daaraan in bewijsrechtelijke zin niet af.
Overigens blijkt uit niets dat er sprake is van een aan het strafbaar feit voorafgaand drugsgebruik van [slachtoffer] dat mogelijk mede van invloed is geweest op de dood van [slachtoffer]. Zulks kan in ieder geval niet worden afgeleid uit het bij zich dragen van weed. Dat intraveneus drugs zouden zijn gebruikt valt niet af te leiden uit de bij de sectie aangetroffen prikgaten, aangezien deze zijn veroorzaakt door medisch handelen in het kader van de hulpverlening aan [slachtoffer], dan wel in een later stadium in het kader van de orgaandonatie. Ten behoeve van de orgaandonatie heeft onder andere een bloedonderzoek plaatsgevonden waarbij geen sporen van drugs zijn aangetroffen.
De rechtbank acht het, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet nodig dat alsnog een toxicologisch onderzoek wordt verricht.
De raadsvrouwe heeft verder aangevoerd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank gaat in zoverre met de raadsvrouwe mee dat zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte onvoorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank is wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met kracht meermalen heeft geslagen en geschopt tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer], terwijl [slachtoffer] op de grond lag. Verdachte heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] tengevolge daarvan de dood zou vinden. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer].
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte zich jegens [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze doodslag tezamen en in vereniging heeft gepleegd met [medeverdachte], nu de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] ontbreekt.
9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit de dubbelrapportage kan worden geconcludeerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
In zijn rapport d.d. 14 februari 2003 komt drs. [naam], psycholoog/neurospycholoog, tot de volgende conclusie:
De betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven is als een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkene's gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Aan te nemen is dat betrokkene zich gekrenkt voelde door de kritiek van het slachtoffer op zijn gedrag, dat dit een escalatie in de hand werkte waarin betrokkene zich nog meer gekrenkt en vernederd voelde, ondermeer omdat hij door het slachtoffer aan de haren getrokken werd. De krenking veroorzaakte bij de betrokkene woede, maar ook de drang om de aantasting van zijn zelfgevoel te vergelden. Hieruit kwam het gewelddadig gedrag voort.
Het is niet uit te sluiten dat alcohol op bovenbeschreven scenario een katalyserende invloed had, maar anderzijds is het aan te nemen dat het tenlastegelegde ook vanuit betrokkene's gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling ontstaan zou kunnen zijn als hij geen alcohol gebruikt had. Omdat bovendien aannemelijk is dat betrokkene bekend is met de drempelverlagende invloed van alcohol, werd deze factor niet meegewogen in de advisering betreffende de toerekening.
Rapporteur adviseert om de betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
[naam], forensisch psychiater, komt in zijn rapport d.d. 16 maart 2003 tot de volgende conclusie:
Bij betrokkene is sprake van zeer forse, emotioneel psychologische scheefgroei en onrijpheid, die de kleur heeft aangenomen van ernstige narcistische problematiek, te benoemen als een beginnende narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Betrokkene groeide op in een pedagogisch en affectief zeer strek tekortschietend gezin, welk tekortschieten geduid mag worden als ernstige pedagogische en affectieve verwaarlozing.
In het gezin kreeg betrokkene de rol van oudste en lieveling van vader, een rol die geleidelijk uitgroeide tot opvoeder van de jongere broers en steun en toeverlaat van de ouders. Een rol, die sterk verweven raakte met betrokkene's zelfbeeld en identiteit, een rol waarin betrokkene zijn goede kanten kon etaleren, maar ook een rol waarin hij, gezien zijn leeftijd en psychologische ontwikkeling, voortdurend overvraagd werd. Anders geformuleerd had betrokkene binnen het gezin een volstrekt geparentificeerde rol. Dit alles speelde tegen de achtergrond van voor de buitenwereld zeer slecht functionerende ouders.
Betrokkene integreerde dit in zijn zelf-en wereldbeeld door deze negatieve kanten van zijn ouders in psychologische zin te loochenen of minstens volstrekt te bagatelliseren.
Deze beide lijnen, de niet-natuurlijke, geparentificeerde rol in het gezin en het loochenen van vele reële aspecten van het ouderlijk functioneren, maken betrokkene's zelfbeeld en zelfgevoel uiterst krenkbaar en kwetsbaar en dat hij op ervaren krenkingen fel en nadrukkelijk zal reageren.
Dit lijkt ook aan de orde te zijn geweest op de bewuste 22e oktober waar betrokkene op zijn gedrag wordt aangesproken c.q. in zijn beleving uitgedaagd, als asociaal schorem, iets wat volstrekt haaks staat op zijn zelfbeeld van goede, goed voor zijn ouders en broertjes zorgende jongen, die weliswaar kortdurend werkeloos is nadat hij bij zijn baas is weggetreiterd, maar die heel bewust bezig is een goede plek in de maatschappij te vinden.
Ook samenhangend met dit kwetsbare zelfbeeld is betrokkene bovendien een betrekkelijk ijdele jongen die zich goed verzorgt ("ook daarmee krijg je respect") en trots is op zijn goed verzorgde haar, wat door het slachtoffer wordt vastgepakt en waar zelfs een pluk wordt uitgerukt.
Deze nu dubbele krenking leidt tot grenzeloze woede.
Betrokkene is, sec vanuit de persoonlijkheidspathologie en psychologische onrijpheid, te zien als verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Gezien de rol die alcohol heeft gespeeld, waar betrokkene zelf schuldig is aan het tot zich nemen van alcohol en waarvan betrokkene zelf weet dat hij na gebruik agressief kan worden, resulteert dit in de conclusie dat betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden.
De rechtbank concludeert op basis van voornoemde rapporten dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een (beginnende) narcistische persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank is van oordeel dat deze onderliggende problematiek mede heeft geleid tot het plegen van het onderhavige specifieke delict en dat verdachte ten deze als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het hierboven bewezenverklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
11. De straffen en/of maatregelen
11.1 De algemene overwegingen
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf en maatregel behoren te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 15 april 2003 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze te hoog is.
Voorts heeft de raadsvrouwe gewezen op de uitlatingen van minister [naam], weergegeven in de Nieuwe Revue van 19 november 2002 , onder meer inhoudende dat de man die de Venlonaar [slachtoffer] om het leven bracht de doodstraf zou verdienen. De raadsvrouwe voert aan dat daarmee door deze bewindsman geen onderscheid wordt gemaakt tussen verdachte en dader en dat dit een inbreuk vormt op het recht van verdachte op een eerlijk proces. Naar het oordeel van de raadsvrouwe dient zulks te leiden tot een lagere straf.
De rechtbank gaat hieraan voorbij. Zij is van oordeel dat de uitlatingen van de minister noch de inhoud van het proces noch de wijze waarop dit is gevoerd heeft beïnvloed en derhalve geen inbreuk heeft gevormd op het recht van verdachte op een eerlijk proces.
De rechtbank laat ten nadele van verdachte zwaar meewegen dat verdachte door zijn handelwijze, volstrekt nodeloos, de dood heeft veroorzaakt van [slachtoffer], die, 22 jaar oud, nog een heel leven voor zich had en daarbij ondraaglijk leed heeft veroorzaakt voor diens nabestaanden en een schok heeft veroorzaakt in Venlo en ver daarbuiten. Het is traumatisch geweest voor de omstanders die getuige zijn geweest van het door verdachte gepleegde geweld en heeft de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt.
[slachtoffer] kwam met een, gezien het rijgedrag van verdachte, meer dan terechte opmerking op voor een kwetsbare medemens. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij daarin aanleiding heeft gezien om [slachtoffer] agressief te bejegenen en excessief geweld toe te passen. Verdachte is zelfs niet gestopt toen [slachtoffer] ten val kwam en is doorgegaan met slaan en schoppen met alle fatale gevolgen van dien.
De rechtbank rekent verdachte verder aan dat hij eerder terzake van geweldsmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank houdt anderzijds rekening met de jeugdige leeftijd en de omstandigheden en de persoon van verdachte zoals daarvan blijkt uit de over verdachte uitgebrachte triple rapportage en de verminderde toerekeningsvatbaarheid waartoe de deskundigen concluderen.
Uit de rapportages komt verdachte naar voren als een jongen die zijn best deed om zich te ontworstelen aan de zwakke kanten van zijn thuismilieu, stond voor zijn familie, zijn school afmaakte en reëel nadacht over een goede plek in de samenleving. Bij lezing van de rapportages ontstaat het beeld van een jongen die door ernstige pedagogische en affectieve verwaarlozing, onvoldoende begeleiding en een ontbrekend referentiekader een eigen invulling heeft gegeven aan de begrippen goed en respect. Hij ervaart zich overeenkomstig die eigen invulling als een goed mens die respect voor anderen heeft en dat respect ook zelf verdient. Juist op het ontbreken van respect werd hij aangesproken. Het is tekenend, maar ook schrijnend, te zien dat verdachte vanuit zijn eigen invulling van wat goed is en respect inhoudt geen kans ziet verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en het verwerpelijke daarvan in te zien. Dit onderstreept de noodzaak om naast strafoplegging tot een behandeling te komen.
De rechtbank realiseert zich dat een langdurige gevangenisstraf van invloed kan zijn op de tezijnertijd te ondergane behandeling, toch is zij van oordeel dat, gezien de ernst van het feit en de fatale gevolgen die het heeft gehad, niet kan worden volstaan met een kortere gevangenisstraf als hierna bepaald.
Terbeschikkingstelling
Ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte zijn rapportages opgemaakt door:
1. drs. [naam], psycholoog/neurospycholoog, rapportage d.d. 14 februari 2003;
2. [naam], forensisch psychiater, rapportage d.d. 16 maart 2003.
Het rapport van drs. [naam] houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Gelet op de wijze waarop drang tot vergelding en woede gemobiliseerd kunnen worden vanuit betrokkene's gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling, is duidelijk dat hij in de toekomst gemakkelijk tot een geweldsdelict zal kunnen komen. Om gewelddadig gedrag in de toekomst te voorkomen is een behandeling aangewezen, gericht op de gebrekkige ontwikkeling van betrokkene's persoonlijkheidsstructuur.
Het spreekt voor zich dat betrokkene's overwaardige zelfbeeld onverenigbaar is met intrinsieke motivatie ten aanzien van een dergelijke behandeling. Immers verwijst een indicatie tot behandeling naar onvolwaardigheid en de betrokkene kan niet anders dan die indicatie als een krenkende beoordelingsfout ervaren. Dit wordt onderstreept door het gegeven dat de betrokkene tijdens het onderzoek, zelfs niet in de geringste mate, het delictscenario in verband brengt met eventuele fouten of tekortkomingen van hemzelf.
Indien de betrokkene tot behandeling te motiveren zou zijn, dan zal die motivatie waarschijnlijk zo weinig werkelijk door hem gedragen worden, dat daarmee een solide basis voor therapeutisch succes ontbreekt. Er is echter nog een belangrijke factor die de continuïteit van een behandeling in gevaar brengt. Het is namelijk niet te vermijden dat op enig punt in het behandelingstraject, de betrokkene zich door de therapeutische benadering zo gekrenkt voelt, waardoor er een aanzienlijke kans bestaat dat hij zich tegen continuering zal verzetten en de behandeling voortijdig zal afbreken.
Gelet op bovenstaande overwegingen is het niet mogelijk om behandeling veilig te stellen binnen enig voorwaardelijk kader. Rapporteur ziet geen andere mogelijkheid dat te adviseren om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen. Hoewel de veiligheid gedurende het behandelingstraject daarbij ook een overweging is, mag niet onvermeld blijven dat de prognose binnen een gedwongen kader niet ongunstig is. Omdat betrokkene's persoonlijkheidsstructuur nog niet vast gevormd is, kan men therapeutisch effect verwachten, zodanig dat de behandeling daadwerkelijk het recidivegevaar zal kunnen reduceren tot een aanvaardbaar niveau.
Advies
Rapporteur adviseert om de betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen.
Het rapport van [naam] houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Onbehandeld is er zeker recidivekans op nieuwe gewelddadige incidenten, waarbij overigens de kans op een nieuwe doodslag niet overmatig groot wordt geacht gezien het feit dat betrokkene al op basis van leeftijd psychologisch rijper en volwassener zal worden. Anderzijds zijn de zeer grote krenkbaarheid en de narcistische aspecten in de persoonlijkheid zeker luxerende factoren voor recidief geweldsincidenten.
Gezien de ernst van het feit en een zeker recidiverisico op nieuwe geweldsincidenten enerzijds en de ernst van de scheefgroei en narcistische persoonlijkheidsproblematiek anderzijds lijkt intensieve behandeling gerechtvaardigd, ook al vanwege de kans dat een dergelijke behandeling in een relatief begrensde episode kan leiden tot duidelijke groei en emotionele psychologische rijping.
Behandelinhoudelijk lijkt hierbij gedacht te kunnen worden aan de zeer behandelintensieve programma's van een van de meer op groei gerichte TBS-klinieken.
Gezien de ernst van het feit is het enige kader wat deze behandeling faciliteert een TBS met verpleging.
Advies
Rapporteur adviseert om de betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de rapporteurs over en acht het uit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij, passend en geboden dat verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in haar uitspraak een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, nu bijzondere redenen daarvoor ontbreken en ervan uit mag worden gegaan dat hieraan aandacht zal worden besteed binnen de executie van de op te leggen gevangenisstraf.
11.3 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij], wonende [adres], [woonplaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[benadeelde partij] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 2536,66 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 2536,66.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2536,66 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 dagen, te betalen ten behoeve van [benadeelde partij], wonende [adres], [woonplaats], zoals hierna in het dictum genoemd.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 287.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 2536,66;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], wonende [adres], [woonplaats] , te betalen een bedrag
van € 2536,66;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten
bedrage van EUR 2536,66 subsidiair 50 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij], wonende [adres], 5911 CN te
Venlo, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2536,66 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde
partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, F. Oelmeijer en E.P.J.
Rutten, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 april 2003 .
typ: ROEL
coll: