ECLI:NL:RBROE:2003:AF4679

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
53374 / KG ZA 02-331
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.A.M.J. Paulussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggeven van onrechtmatig in bezit genomen perceel grond en verwijzing naar bodemprocedure

In deze kort geding procedure, uitgesproken op 18 februari 2003 door de Rechtbank Roermond, staat de vordering van eiser centraal. Eiser heeft gedaagde gedagvaard omdat gedaagde zonder toestemming een perceel grond van 125 m², dat toebehoort aan eiser, in bezit heeft genomen. De onroerende zaak betreft een landhuis dat door gedaagde op 22 augustus 1997 van eiser is gekocht. De koopovereenkomst bevat een bepaling over de over- of ondermaat van het registergoed, die stelt dat dit aan geen van beide partijen enig recht verleent, tenzij er garanties zijn gegeven. Eiser stelt dat gedaagde in augustus 1998 zonder toestemming struiken en bomen heeft gerooid en op 4 mei 1999 een stuk grond heeft toegeëigend. Gedaagde betwist deze claims en stelt dat zij de grond niet onrechtmatig in bezit heeft genomen. De rechter oordeelt dat de vordering van eiser niet geschikt is voor een kort geding, omdat een verantwoorde beslissing een diepgaand onderzoek vereist, inclusief deskundigenonderzoek en getuigenverhoren. De voorzieningenrechter besluit de gevraagde voorziening te weigeren en verwijst de zaak naar een bodemprocedure, waarbij partijen overeenstemming hebben over de voortgang en de noodzaak van een gerechtelijke plaatsopneming. De beslissing houdt in dat de zaak op de rol van de sector civiel van de rechtbank Roermond van 5 maart 2003 wordt gezet voor verdere behandeling.

Uitspraak

uitspraak: 18 februari 2003
V O N N I S
in kort geding van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eisers:
1. [eiseres],
wonende te [woonplaats], [adres],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats], [adres],
3. [eiseres],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. H.J.A. Ewalds,
tegen:
gedaagde:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. H.M.J. Offermans.
Partijen worden aangeduid als:
eisers: in het enkelvoud [eiser];
gedaagde: [gedaagde].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op:
- de dagvaarding van 14 januari 2003;
- de verklaringen van partijen op de openbare zitting van 4 februari 2003 en de pleitnota, die tijdens die zitting door de procureur van [gedaagde] is overgelegd.
2. Vaststaande feiten
De rechter gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
[gedaagde] heeft op 22 augustus 1997 van [eiser] het landhuis, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], gekocht. Deze onroerende zaak maakt deel uit van het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [letter] nummer [nummer]. Er rest na verkoop een gedeelte van dit perceel dat eigendom van [eiser] blijft.
Artikel 7 van deze, door partijen gesloten koopovereenkomst bepaalt: Over- of ondermaat van het registergoed zal aan geen van partijen enig recht verlenen. Dit lijdt uitzondering, indien en voor zover de vermelde grootte en/of omschrijving door de wederpartij is gegarandeerd, dan wel niet te goeder trouw is geschied.
Op 2 maart 1998 is de leveringsakte gepasseerd ten overstaan van notaris [notaris] te [woonplaats]. Deze leveringsakte bepaalt: Voor zover daarvan in deze akte niet is afgeweken, blijft tussen partijen gelden hetgeen in de koopovereenkomst en ook overigens tussen hen is overeengekomen.
Ten aanzien van de over- of ondermaat van het registergoed bepaalt de leveringsakte niet anders.
Op 6 mei 1998 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard voor deze rechtbank. [gedaagde] heeft onder meer gevorderd dat de rechtbank de grens bepaalt tussen de erven van partijen en wel zodanig dat het erf van [gedaagde] ongeveer 16 are bedraagt, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen oppervlakte die meer dan 12 are bedraagt, alsmede een schadevergoeding van ƒ 100,-- per m² voor elke vierkante meter grond die ingevolge de door de rechtbank uit te spreken grensbepaling minder blijkt te bedragen dan 16 are. Bij vonnis van 18 november 1999 heeft de rechtbank de vordering van [gedaagde] afgewezen. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 20 december 2001 dit vonnis bekrachtigd.
[gedaagde] heeft op 4 mei 1999 haar perceel afgebakend met een hekwerk.
3. Vordering en stellingen van [eiser]
[eiser] stelt en vordert overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, die aan dit vonnis is gehecht. De raadsman heeft op de zitting een nadere toelichting gegeven.
Die toelichting houdt samengevat het volgende in.
Partijen hebben de erfafscheiding gemarkeerd door middel van een lint aan een boom. Begin augustus 1998 heeft [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] struiken en bomen van het perceel waarover geprocedeerd werd, gerooid. Op 4 mei 1999 heeft [gedaagde] zich een aan [eiser] toebehorend stuk grond van 125 m² zonder toestemming van [eiser] toegeëigend, in gebruik genomen en daarop een afrastering geplaatst. [gedaagde] heeft eigenhandig een grenscorrectie toegepast. Hier is sprake van eigenrichting die [eiser] niet kan tolereren. Ondanks meerdere verzoeken is [gedaagde] niet bereid het stuk grond van 125 m² aan [eiser] terug te geven en de geplaatste afrastering te verwijderen; [gedaagde] handelt dan ook onrechtmatig jegens [eiser].
4. Verweer van [gedaagde]
De raadsman van [gedaagde] heeft op de zitting het gevorderde bestreden. Dit verweer houdt samengevat het volgende in.
[gedaagde] betwist dat zij 125 m² grond van [eiser] onrechtmatig in haar bezit houdt. Voordat de koopovereenkomst tussen partijen werd gesloten, heeft er bezichtiging van het registergoed plaatsgevonden. Aangezien de tuin die bij het door [eiser] te koop aangeboden huis hoorde, onderdeel uitmaakte van een groter perceel met bomen en weiland zonder enige afscheiding, heeft [gedaagde] naar de perceelsgrens gevraagd. Eiseres sub 1. wees hierop een grens aan die niet was gemarkeerd, die te midden van bomen en struikgewas lag en die zich enkele meters achter een, ook nu nog ter plaatse staande esdoorn bevond. In de veronderstelling dat het aangeboden perceel zeker 14 are was en de tuin gelet op de ligging en omvang van het huis esthetisch te klein was, heeft [gedaagde] om meer vierkante meters grond gevraagd.
In een vervolgbespreking ter plaatse heeft de makelaar van [eiser] tien meter afgepast vanaf het bij de bezichtiging aangewezen punt achter de esdoorn tot aan een struik, een hypericum, gelegen aan een pad op gelijke hoogte van de eikenboom. Er hing toen geen lintje aan een boom en er is toen ook geen lintje aan een boom bevestigd. Een lint als grensbepaling is ook nooit ter sprake geweest. Het perceel had ter plaatse een breedte van 23 m², zodat het om 230 m² extra ging. De hypericum staat er inmiddels niet meer.
Bij latere meting in verband met de aanleg van een tuin werd geconstateerd dat bij een perceeloppervlakte van 16 are de perceelsgrens achter de bebossing getrokken zou moeten worden. Tot aan de grens van de struik, die door eiseres sub 1. als grens was aangewezen, bedroeg de perceelsoppervlakte niet meer dan 12 are.
Na het passeren van de notariële akte heeft eiseres sub 1. aan [gedaagde] een handmatige schets ter ondertekening aangeboden. Op deze schets kwam een grens voor die nooit eerder ter sprake is geweest. [gedaagde] heeft ondertekening geweigerd.
De afstand van de esdoorn tot aan de eikenboom bedraagt 11 meter. [gedaagde] heeft vanaf enkele meters achter de oorspronkelijk grens bij de esdoorn 10 meter in de lengte bijgekocht; men komt dan voorbij de eikenboom. [gedaagde] heeft het hekwerk geplaatst op de plaats waar de hypericum gestaan heeft, ter hoogte van de eikenboom. [gedaagde] kan dan ook onmogelijk andermans grond in bezit genomen hebben.
[gedaagde] is overigens van mening dat de grensbepaling zich niet leent voor een behandeling in kort geding. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
5. Beoordeling van het geschil
Kort samengevat houdt de vordering van [eiser] in [gedaagde] op straffe van een te verbeuren dwangsom te veroordelen aan [eiser] het door [gedaagde] onrechtmatig in bezit genomen perceel grond van 125 m² aan [eiser] terug te geven en niet meer in bezit te nemen en de door [gedaagde] op dit perceel geplaatste afrastering te verwijderen.
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat een beslissing over het gevorderde in feite een bepaalde materiële rechtstoestand in het leven roept, althans wijzigt of opheft. Tegen een dergelijke beslissing verzet zich de aard van een kort geding, tenzij in die beslissing duidelijk naar voren zou komen dat deze een voorlopig karakter draagt. Bij een beslissing van voorlopige aard zijn partijen echter niet gebaat. Bovendien is uit het onderzoek op de zitting naar voren gekomen dat een verantwoorde, voorlopige beslissing over de ingestelde vordering een diepgaand onderzoek vergt, bestaande uit een deskundigenonderzoek, een gerechtelijke plaatsopneming en het eventueel horen van getuigen. De aard van een kort geding verzet zich tegen een dergelijk onderzoek. Nu de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, dient de gevraagde voorziening te worden geweigerd.
Deze kort-gedingzaak leent zich voor verwijzing naar een bodemprocedure. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat sinds 1 januari 2002 van kracht is, kent deze mogelijkheid evenwel niet. Het ontbreken van die mogelijkheid betekent - mede gelet op een van de uitgangspunten van het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, namelijk dat van verdere deformalisering van het burgerlijk procesrecht - niet dat deze kort-gedingzaak niet naar een bodemprocedure verwezen zou kunnen worden. Verwijzing zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het concrete geval. Dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van de rechter in deze zaak voor. De vordering hoeft in de bodemprocedure niet anders te worden ingekleed dan in dit kort geding. Bij verwijzing treden geen bevoegdheidsproblemen op: de (sector civiel recht van de) rechtbank, waarvan de voorzieningenrechter deel uitmaakt, is bevoegd om over het geschil te oordelen. Het probleem dat de gedaagde in kort geding in persoon kan procederen en in de bodemzaak niet, doet zich hier niet voor, nu gedaagde zich in het kort geding al van een procureur heeft voorzien. Tussen partijen bestaat overeenstemming om deze zaak naar een bodemprocedure te verwijzen. Tussen partijen bestaat eveneens overeenstemming over de voortgang van de zaak in een bodemprocedure, namelijk in elk geval een gerechtelijke plaatsopneming tevens comparitie van partijen met bijstand van een medewerker van het Kadaster als deskundige. De voorzieningenrechter zal deze zaak dan ook voor verdere behandeling en beslissing naar een roldatum bij de sector civiel recht van deze rechtbank verwijzen.
Op de roldatum, waarnaar de zaak wordt verwezen, dienen partijen hun verhinderdata en die van hun advocaten op te geven. [eiser] dient bij akte de foto's in het geding te brengen, die zij bij de behandeling van het kort geding op 4 februari 2003 heeft getoond.
B E S L I S S I N G
De voorzieningenrechter:
weigert de gevraagde voorziening in kort geding;
verwijst de zaak voor verdere behandeling en beslissing naar de rol van de sector civiel van de rechtbank Roermond van 5 maart 2003 voor:
- opgave van verhinderdata van beide partijen en hun advocaten;
- akte [eiser], waarbij de foto's in het geding worden gebracht, die bij de behandeling van het kort geding op 4 februari 2003 zijn getoond;
houdt iedere verdere beslissing aan, ook die over de proceskosten van het kort geding.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M.J. Paulussen als voorzieningenrechter en door deze op de openbare civiele terechtzitting van 18 februari 2003 uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.G.H. Cox als griffier.
lghc