ECLI:NL:RBROE:2002:AF3111

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
31 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02 / 769 WET K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij schending van het conformiteitsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 31 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, wonende te B, en de Raad van de gemeente Nederweert. Eiser had beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door verweerder, dat betrekking had op een schadevergoeding van € 11.798,29, die verweerder had toegekend op basis van een schaderapport. Eiser stelde dat de schade was veroorzaakt door de schending van het conformiteitsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek, omdat het verkochte perceel niet geschikt bleek voor de bouw zoals overeengekomen in de koopovereenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade van eiser inderdaad het gevolg was van de schending van het conformiteitsbeginsel. Echter, de rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder van 6 november 2001, waarin de schadevergoeding werd toegekend, niet kwalificeerde als een publiekrechtelijke rechtshandeling, maar als een privaatrechtelijke beslissing. Dit betekende dat eiser zijn vordering bij de burgerlijke rechter had moeten indienen in plaats van bij de bestuursrechter.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,= werden begroot, en het griffierecht van € 109,= moest door de gemeente Nederweert aan eiser worden vergoed. De rechtbank merkte op dat het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, en dat de zaak op basis van artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht naar de burgerlijke rechter moest worden verwezen. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke beslissingen in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 02/769 WET K1
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Raad van de gemeente Nederweert, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 28 mei 2002,
kenmerk: .
Datum van behandeling ter zitting: 18 december 2002.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 6 november 2001 tot toekenning van een schadevergoeding ten bedrage van € 11.798,29 exclusief wettelijke rente ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank op 18 december 2002, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.F.C. Mulders, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.L.J. Bijlmakers.
2. OVERWEGINGEN
2.1. Tussen partijen is niet in geschil, dat verweerder jegens eiser aansprakelijk is voor de schade, welke het directe gevolg is van het medio 1997 gebleken feit, dat de eerder door verweerder aan eiser verkochte bouwkavel niet de eigenschappen bleek te bezitten, welke eiser op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten (het conformiteitsbeginsel van art. 7:17 Burgerlijk Wetboek (BW)), kort gezegd hierin bestaande, dat op het als bouwkavel verkochte perceel niet gebouwd mocht worden.
2.2. Bij brief van 15 maart 2001 heeft eiser vanwege dat gebrek verweerder verzocht om hem op basis van een schaderapport van zijn accountant een schadevergoeding te betalen van f 91.500,80 (€ 41.521,25) te vermeerderen met het renteverlies vanaf 8 januari 1997.
2.3. De door verweerder ter advisering ingeschakelde Van Montfoort onderschrijft, dat schending van het conformiteitsbeginsel de grondslag voor de schadevergoeding vormt en adviseert verweerder, na bespreking van de door eiser opgevoerde schadeposten, aan eiser een schadevergoeding toe te kennen van afgerond f 26.000,= (€ 11.798,29) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2001.
2.4. Op 6 november 2001 besluit verweerder met integrale overname van het advies van Van Montfoort eiser een schadevergoeding toe te kennen van f 26.000,= (€ 11.798,29) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2001 tot en met het moment van uitbetaling.
2.5. Eiser dient een bezwaarschrift in, waarin zijn bezwaren uitsluitend de hoogte van de gevorderde schadevergoeding en de ingangsdatum van de wettelijke rente betreffen.
2.6. Na de hoorzitting conformeert de commissie bezwaar- en beroepschriften zich aan het advies van Van Montfoort en adviseert verweerder om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Aldus besluit verweerder op 28 mei 2002. Het desbetreffende besluit op bezwaar wordt vervolgens op 7 juni 2002 verzonden.
2.7. Bij schrijven van 18 juli 2002 komt eiser in beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaren.
De gronden van zijn beroep betreffen wederom uitsluitend de hoogte van de respectieve schadeposten. Eiser vordert nu een schadevergoeding van groot € 39.479,50 (f 87.001,37).
2.8. In zijn verweerschrift wijst verweerder op het in het beroepschrift lagere geclaimde schadebedrag ad € 39.479,50 en geeft aan, dat dit bedrag het maximaal toewijsbare dient te zijn. Voor het overige blijft verweerder bij zijn eerdere stellingname en verzoekt het beroepschrift ongegrond te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
2.9. Vast staat, dat de schade van eiser is veroorzaakt, doordat verweerder het conformiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 7.17 BW heeft geschonden: op het als bouwkavel door verweerder aan eiser verkochte perceel bleek niet gebouwd te mogen worden. Dat verweerder verplicht is de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden, is evenmin in geschil. Wel verschillen partijen van mening over de hoogte van de schadevergoeding.
Daarover heeft verweerder op 6 november 2001 een besluit genomen (zie 2.4.), waartegen eiser een bezwaarschrift heeft ingediend en waarop verweerder vervolgens een beslissing heeft genomen.
Vraag is echter of het besluit van 6 november 2001 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, lid 1, Awb. Ingevolge die bepaling wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Toegespitst op het onderhavige geval gaat het om de vraag of het besluit van 6 november 2001 door het bestuursorgaan is genomen op een verzoek om vergoeding van schade, welke is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door dat bestuursorgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Bij bevestigende beantwoording is sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling en dus van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, lid 1, Awb. De rechtbank beantwoordt de vraag echter ontkennend om de volgende reden.
In het besluit van 6 november 2001 kent verweerder op een civielrechtelijke grondslag -schending van het conformiteitsbeginsel- aan eiser een schadevergoeding toe. Een beslissing van verweerder tot toekenning van een bedrag aan schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit een koopovereenkomst moet worden gezien als een handeling van verweerder als orgaan van de gemeente als rechtspersoon naar burgerlijk recht en betreft in beginsel geen publiekrechtelijke bevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank is hier dan ook geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling en dus evenmin van een besluit als bedoeld in art. 1:3 lid 1 van de Awb, maar moet gesproken worden van een privaatrechtelijke beslissing.
Eiser had terzake het besluit van verweerder van 6 november 2001 een vordering bij de burgerlijke rechter moeten instellen. De rechtbank zal dan ook op de voet van het bepaalde in artikel 8:71 Awb de zaak verwijzen naar de burgerlijke rechter. De rechtbank merkt hierbij ter voorlichting van met name eiser op, dat hij zijn vordering op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven wijze bij de burgerlijke rechter van deze rechtbank dient in te stellen.
2.10. Het vorenstaande betekent, dat verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. Het beroep is dus gegrond. Aangezien verweerder niet anders kan beslissen dan het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk verklaren, zal de rechtbank doen wat verweerder had behoren te doen.
Nu verweerder ten onrechte in het besluit van 6 november 2001 heeft aangegeven, dat er een bezwaarschrift kon worden ingediend, is er aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten, die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart eiser alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door verweerders gemeente;
bepaalt dat de gemeente Nederweert aan eiser het door deze gestorte griffierecht ad € 109,= volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. E.J.A.M. Bakermans (voorzitter), L.A. Gruiters en dr. R. Kluin, in tegenwoordigheid van mr. S.H.C. Nijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 31 december 2002.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 31 december 2002.
rv
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.