ECLI:NL:RBROE:2002:AF2586
Rechtbank Roermond
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.C.G. Brants
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige door gezinsvoogdij-instelling
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Roermond op 19 december 2002 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Het verzoekschrift werd ingediend op 17 oktober 2002, met als doel een machtiging tot uithuisplaatsing te verkrijgen voor de minderjarige, die onder toezicht was gesteld van de stichting. De ouders van de minderjarige zijn gehuwd maar leven gescheiden, en beiden hebben het gezag over de kinderen. De minderjarige woont bij de moeder, terwijl de gezinsvoogdij-instelling verzoekt om plaatsing bij de vader, die in een andere woonplaats woont. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de ouders zorgvuldig overwogen, waarbij de stabiliteit en verzorging van de kinderen centraal stonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2002 waren zowel de ouders als een vertegenwoordiger van de stichting aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet samenwonen, maar dat dit niet betekent dat de minderjarige niet tot het gezin behoort. De kinderrechter concludeert dat er onvoldoende redenen zijn om de gezinsvoogdij-instelling ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, omdat er geen noodzaak is aangetoond voor uithuisplaatsing. De beslissing is genomen op basis van artikel 1:261 BW, dat de voorwaarden voor uithuisplaatsing regelt. De kinderrechter heeft uiteindelijk de gezinsvoogdij-instelling niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, met de opmerking dat de huidige situatie van de minderjarige bij de moeder niet problematisch is.