Anders evenwel: Rechtbank Roermond 25 januari 2001, zaaknr. 38434 / HA ZA 00-295 ([D.] vs Verzendhuis Postina; Rechtbank Roermond 15 maart 2001, HA ZA 00-633 ([N.] vs verzendhuis Postina en Postina BVBA; Rechtbank Roermond 19 april 2001, zaaknummer 40908 HA ZA 0-725 [Van der W.] versus verzendhuis Postina en Postina BVBA; Rechtbank roermond 30 augustus 2001, HA ZA 00-653 Silvana vs[Van H.]):
Artikel 1 letter a van de Wet op de kansspelen bepaalt dat het verboden is gelegenheid te geven om mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing van de winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.
Blijkens de Memorie van Antwoord op de wet gaat deze uit van de realiteit dat de speelbehoefte met geen (wettelijke) mogelijkheid te onderdrukken is en strekt de wet ertoe de speelbehoefte in geordende banen te leiden en te waarborgen dat excessen zoveel mogelijk worden voorkomen. Kortom: kanaliseren en reguleren.
Hieruit en uit de strafbepaling in artikel 31 volgt dat artikel 1 letter a zich met een publiekrechtelijk georiënteerde verbodsbepaling, gesanctioneerd door de Wet op de economische delicten, richt tegen de ondernemer die niet in het bezit is van een vergunning en desondanks gelegenheid biedt om mee te dingen naar prijzen enz.
Het artikel treft niet (rechtstreeks) de overeenkomst tussen ondernemer en deelnemer.
Indien, zoals in het onderhavige geval, een overeenkomst niet (rechtstreeks) verboden is, maar slechts met overtreding van een verbod totstandkomt en wordt uitgevoerd, is er geen sprake van een door de wet verboden overeenkomst (Asser - Hartkamp 4 - II, 1997, p. 239).
Het nietigheidsverweer van Postina, die stelt niet over de vereiste vergunning te beschikken, toont aan dat Postina de wet opzettelijk met voeten treedt en zich volgens artikel 31 lid 1 schuldig maakt aan een misdrijf.
Dat ook [D.] zich van de wetsovertreding bewust was, is gesteld noch gebleken.
Artikel 1 letter c van de Wet op de kansspelen verbiedt het gebruik maken van de onder letter a bedoelde gelegenheid aan iemand die weet dat geen vergunning is verleend; artikel 32 leden 1 en 2 stelt slechts die bewuste overtreding van artikel 1 letter c strafbaar.
Nu niet beide partijen zich van de wetsovertreding bewust zijn, is de tussen partijen totstandgekomen overeenkomst geldig.
Wanneer de rechtbank Postina niettemin verder zou volgen in haar stelling en verweer dat de tussen partijen gesloten overeenkomst wegens strijd met artikel 1 letter a van de Wet op de kansspelen nietig is, hoeft dat nog niet per definitie te betekenen dat [D.] geen nakoming kan vragen van de door Postina in het vooruitzicht gestelde betaling.
Artikel 40 lid 2 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt immers dat strijd met een dwingende wetsbepaling slechts tot vernietigbaarheid leidt, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling.
Blijkens de Memorie van Antwoord bij dit artikel (Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek door mr. J.C. van Zeben en mr. J.W. du Pon, m.m.v. mr. M.M. Olthoff, Boek 3, Boek 5 en Boek 6, Deventer 1981, pagina 191) kan uit de strekking van een dwingende wetsbepaling die niet uitsluitend bescherming van één van de partijen bij een meerzijdige rechtshandeling beoogt, voortvloeien dat een rechtshandeling die in strijd daarmee wordt verricht, slechts vernietigbaar is.
Zoals hiervoor beschreven heeft de Wet op de kansspelen weliswaar een ruimere strekking dan uitsluitend de bescherming van de deelnemer aan een kansspel, maar dit neemt niet weg dat het daarmee verweven privaatrechtelijk aspect van bescherming van de deelnemer, ofschoon niet met zoveel woorden beschreven, mede redengevend zal zijn geweest voor de bij de bundeling in 1963/64 in één wet van verspreide wettelijke bepalingen betreffende kansspelen veralgemeende doelstelling van die wet.
Dit komt tot uitdrukking in de instelling van een College van toezicht dat volgens de parlementaire geschiedenis van de artikelen 33, 34 en 35 tot taak heeft negatieve maatschappelijke effecten tegen te gaan en daartoe onder meer aanbevelingen kan doen met betrekking tot bijvoorbeeld de wijze van werving en reclame en het voorkomen van misbruik.
Dergelijke negatieve maatschappelijke effecten zullen in eerste instantie bij deelnemers aan het daglicht treden De bescherming daartegen dient dus ook op dat vlak te worden geboden.
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat de tussen partijen aangegane overeenkomst niet absoluut nietig is, maar slechts vernietigbaar op vordering van [D.]."