Uitspraak: 26 september 2002.
van de rechtbank Roermond
Gesellschaft mit beschränkter Haftung Haniël Schiffahrt GmbH,
gevestigd te Duisburg (Duitsland),
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen;
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gerjon B.V.,
gevestigd te 8321 WG Urk, Westwal 11,
procureur mr. O.J.H.M. van Eijndhoven.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres: Haniël;
gedaagde: Gerjon.
De rechtbank zal vanwege de leesbaarheid deze namen mede gebruiken om de onderscheiden eigenaressen van die schepen aan te duiden.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 2 januari 2002;
- de conclusie van eis met bijlagen / akte inbreng bijlagen;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met bijlage;
- de conclusie van dupliek.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
2.1 Op 25 augustus 1999 heeft zich een aanvaring voorgedaan op de Limburgse Maas ter hoogte van kilometerraai 85.5 tussen de volgende schepen:
enerzijds het m.s. San Antonio
anderzijds het duwstel bestaande uit de duwboot Barentszee en de duwbak Haniël 185. Hierna wordt een en ander kort aangehaald als "de aanvaring" en zal het gehele duwstel als "het duwstel" worden aangeduid en de twee delen als "de Barentszee" resp. "de duwbak".
2.2 De aanvaring heeft plaatsgevonden op een plaats waar de Maas en het Lateraalkanaal samenkomen. Het Lateraalkanaal vormt met de Maas de doorgaande scheepvaartroute. Kort samengevat voer de San Antonio vanaf het Lateraalkanaal in noordelijke richting de Maas op. Het duwstel kwam vanaf de Maas in de richting van de invaart van het Lateraalkanaal (en kwam dus de San Antonio tegemoet). De San Antonio voer de Maas op en koerste naar de overkant van de rivier waardoor het duwstel voldoende ruimte had. Het duwstel wijzigde de koers niet of heeft zelfs de koers verlegd (bakboord) in de richting van de San Antonio. De koers zou juist hebben moeten worden bijgesteld richting stuurboord aangezien het duwstel werd geacht de doorgaande route via het Lateraalkanaal te volgen in plaats van de Maas. De schipper van de Barentszee wist dat. Oproepen over de marifoon van de San Antonio aan het duwstel werden niet beantwoord en een aanvaring is gevolgd.
2.3 Uit onderzoek van de Waterpolitie is gebleken dat aan boord van het duwstel een aantal veiligheidsvoorschriften waren geschonden: er ontbrak bijvoorbeeld één stuurman en de schipper had de voorgeschreven rusttijden niet in acht genomen.
2.4 Haniël was ten tijde van de aanvaring eigenaresse van de duwbak.
2.5 Gerjon was ten tijde van de aanvaring eigenaresse van de Barentszee.
2.6 EFM Verzekeringen (hierna: EFM) is de (beweerdelijk gesubrogeerde) verzekeraar van de eigenaar van de San Antonio en heeft Gerjon en Haniël in rechte aansprakelijk gesteld voor de schade welke zijdens de San Antonio door de aanvaring is geleden (rolnummer 47583/HAZA 01-882).
3. Vordering en stellingen van Haniël
Haniël vordert na verlaging van eis Gerjon te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.361,20 en een bedrag van € 2.504,36 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2000 en
Gerjon te veroordelen aan Haniël te betalen al datgene, waartoe Haniël als gedaagde in de voor de rechtbank Roermond onder rolnummer 47583/HAZA 01-882 aanhangige procedure ten behoeve van EFM mocht worden veroordeeld
alsmede in de proceskosten.
Haniël stelt daartoe, dat de schuld voor de aanvaring bij de Barentszee ligt zodat Gerjon als eigenaresse van dat schip aansprakelijk is voor de door Haniël geleden schade. Verder dient Gerjon Haniël te vrijwaren voor de schade geleden door de eigenaresse van de San Antonio.
Gerjon concludeert tot niet-ontvankelijk-verklaring van Haniël in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
Gerjon voert daartoe het volgende verweer.
De Barentszee werd ten tijde van de aanvaring geëxploiteerd door de besloten vennootschap Nova Zembla B.V. De schipper was in dienst van deze BV. Er is sprake geweest van een navigatiefout, zodat de vervoerder en dus de eigenaresse niet aansprakelijk zijn gezien art. 8:901 BW. Buitengerechtelijke kosten kunnen niet worden gevorderd, omdat slechts één sommatiebrief aan Gerjon is gezonden.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 De door Haniël gestelde gang van zaken bij de aanvaring is door Gerjon niet betwist, zodat deze tussen partijen vaststaat. (De rechtbank heeft deze gang van zaken hierboven onder 2.2 beknopt samengevat.) Gerjon heeft evenmin betwist dat de handelwijze van het duwstel in strijd is met het bepaalde in de artikelen 1.04, 6.04 en 6.05 Binnenvaartpolitiereglement, zodat ook dat vaststaat.
5.2 Partijen zijn verdeeld over het in dit geval toe te passen recht. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Het gaat hier om schade ten gevolge van een aanvaring tussen twee binnenschepen, zoals bedoeld in artikel 8:1001 BW. Bepalend voor de aansprakelijkheidsvraag zijn de artikelen 8:1004 en 8:1005 BW. Hieruit volgt, dat in geval van een aanvaring sprake is van een schuldaansprakelijkheid en niet van een risicoaansprakelijkheid en dat de eigenaar van een schip verplicht is de schade te vergoeden, indien de schade is veroorzaakt door de schuld van dat binnenschip (zie HR 30 november 2001, NJ 2002/143). Deze bepalingen zijn in overeenstemming met artikel 3 van het Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart (Trb. 1966/192).
De onderhavige aanvaring betreft drie schepen, namelijk de Barentszee, de duwbak en de San Antonio. De hieruit voortvloeiende verschillende rechtsposities moeten worden onderscheiden, dat wil zeggen: (a.) de positie van de San Antonio jegens de beide andere schepen/het duwstel en (b.) de positie van de duwbak - als zelfstandig schip - jegens de Barentszee. De bijzonderheid is gelegen in de positie van de duwbak: deze geldt rechtens als zelfstandig schip, dat echter feitelijk een eenheid vormt met de Barentszee omdat het niet zelfstandig kan manoeuvreren.
De tussen partijen vaststaande gang van zaken bij de aanvaring leidt tot de conclusie dat sprake is van schuld van één binnenschip namelijk de Barentszee. De (bemanning van de) Barentszee heeft een onjuiste manoeuvre uitgevoerd waardoor de aanvaring is ontstaan. De duwbak had geen invloed op deze manoeuvre.
De vordering betreft ten eerste de schade die Haniël zelf heeft geleden. Is de Barentszee/Gerjon hiervoor aansprakelijk?
Rechtens gelden beide delen van het duwstel als zelfstandige schepen. Zo beschouwd is er geen reden artikel 8: 1005 BW niet ook toe te passen in de verhouding tussen de duwboot en de duwbak indien de duwboot schade leidt ten gevolge van onjuiste manoeuvres door de duwboot. De duwbak had immers feitelijk geen invloed op die manoeuvres en is in wezen als tweede schip aangeduwd tegen het derde. De rechtbank meent dat deze situatie niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin drie volledig zelfstandige schepen bij een aanvaring betrokken raken, waarbij het eerste schip tegen het tweede vaart dat daardoor tegen het derde vaart. (Dat het derde schip in geval van een aanvaring met een samenstel beide kan aanspreken doet hieraan niet af, omdat die regel in een andere (rechts)verhouding speelt; hier gaat het om de onderlinge verhouding van de delen van het samenstel).
Uit het vorenstaande volgt, dat Gerjon - als eigenaresse van de duwboot - jegens Haniël aansprakelijk is op grond van artikel 8: 1005 BW. De gestelde hoogte van de schade is behoudens de incassokosten niet betwist en staat daarmee vast. De incassokosten komen onder 5.3 aan de orde.
De vordering betreft ten tweede de mogelijke veroordeling tot betaling van schadevergoeding van Haniël in de procedure met EFM. Bij een aanvaring door een duwstel kan zowel de eigenaar van de duwboot als de eigenaar van de duwbak door de gelaedeerde aansprakelijk worden gesteld (HR 23 november 1979, NJ 1980/214). Dit betekent dat er een kans is dat Haniël tot schadevergoeding wordt veroordeeld in de procedure met EFM. In dat geval zou Haniël deze schade weer kunnen verhalen op de Barentszee, omdat deze de onjuiste manoeuvre heeft uitgevoerd en daarom uiteindelijk de daaruit voortvloeiende lasten dient te dragen.
5.3 Partijen zijn verdeeld over de gegrondheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank hanteert het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak en dat het bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Haniël heeft gesteld dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en heeft een omschrijving gegeven van de verrichtingen waarop dit deel van de vordering betrekking heeft. Deze verrichtingen bestaan naar het oordeel van de rechtbank grotendeels uit onderzoeksverrichtingen betreffende de feiten en aansprakelijkheidsvragen die in de verhoudingen tussen de betrokken partijen spelen, welke verrichtingen moeten worden gezien als behorende tot de voorbereiding van de gedingstukken en de instructie van de zaak. Verder is niet gebleken van verdergaande activiteiten dan hierboven onder de uitgangspunten is aangegeven.
Derhalve dient er van te worden uitgegaan, dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 56 en 57 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.4 Gerjon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt Gerjon aan Haniël te betalen een bedrag van € 14.361,20 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2000;
veroordeelt Gerjon aan Haniël te betalen al datgene, waartoe Haniël als gedaagde in de voor de rechtbank Roermond onder rolnummer 47583/HAZA 01-882 aanhangige procedure ten behoeve van EFM mocht worden veroordeeld;
veroordeelt Gerjon in de proceskosten van Haniël, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 356,-- aan griffierechten en
€ 780,-- aan salaris ten behoeve van de procureur;
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 26 september 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.