ECLI:NL:RBROE:2002:AE8076

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
49108 / HA ZA 02-164
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot affinanciering van pensioenaanspraken na faillissement van werkgever

In deze zaak gaat het om de verplichting van de curator van de failliete besloten vennootschap K. Wagenaar Gzn. Broek op Langendijk B.V. (hierna: Wagenaar B.V.) om de pensioenaanspraken van de appellanten te financieren. De appellanten, die in loondienst waren bij Wagenaar B.V., hebben hun dienstverband verloren na het faillissement van de onderneming op 2 april 1997. De curator, mr. F.P. Klaver, heeft de dienstverbanden beëindigd en de appellanten vorderen dat de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigt en de curator veroordeelt om de pensioenen bij Nationale-Nederlanden af te financieren. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de curator niet verplicht was tot affinanciering van de pensioenaanspraken.

De rechtbank Roermond heeft de zaak in hoger beroep behandeld en zich gebogen over de vraag of Wagenaar B.V. verplicht is tot affinanciering van de pensioenaanspraken van de appellanten. De rechtbank overweegt dat de relevante regelgeving, waaronder de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw), de werkgever de mogelijkheid biedt om werknemers zelf een pensioenverzekering te laten afsluiten, maar niet om deze verplichting aan een moedermaatschappij over te dragen. De rechtbank concludeert dat Wagenaar B.V. partij is bij de pensioenverzekeringsovereenkomst met Nationale-Nederlanden, en dat de curator, als vertegenwoordiger van de failliete boedel, verantwoordelijk is voor de betaling van de pensioenpremies.

De rechtbank oordeelt dat de vordering van de appellanten slechts gedeeltelijk toewijsbaar is, omdat de verplichting tot affinanciering afhankelijk is van de aanwezigheid van een batig saldo in het faillissement. De rechtbank wijst de gevorderde dwangsom af, omdat een curator zich normaal gesproken aan rechterlijke uitspraken houdt. De rechtbank vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de curator om de pensioenen van de appellanten af te financieren, voor zover de boedel dat toelaat. De curator wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

Uitspraak: 26 september 2002.
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
appellanten:
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.P. Zanders;
tegen:
geïntimeerde:
mr. F.P. Klaver q.q.,
wonende te Bergen aan Zee,
procureur mr. F.A. Dronkers.
Partijen worden aangeduid als:
appellanten: [appellanten];
geïntimeerde: de curator.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de processtukken van eerste aanleg;
- de dagvaarding in hoger beroep van 4 maart 2002;
- de memorie van grieven met bijlagen;
- de memorie van antwoord.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende (gemotiveerd) weersproken dan wel genoegzaam blijkend uit de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde stukken, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd:
2.1 [appellanten] zijn in loondienst geweest van de besloten vennootschap K. Wagenaar Gzn. Broek op Langendijk B.V. (hierna: Wagenaar B.V.).
2.2 Wagenaar B.V. is aan te merken als dochteronderneming van B.V. Houdstermaatschappij P. van Wylick (hierna: Van Wylick B.V.).
2.3 Wagenaar B.V. is bij vonnis van 2 april 1997 in staat van faillissement verklaard.
2.4 Mr. F.P. Klaver (hierna: de curator) is curator in voornoemd faillissement.
2.5 De curator heeft de dienstverbanden van [appellanten] beëindigd.
2.6 De pensioenen van [appellanten] waren verzekerd bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij. N.V. (hierna: Nationale-Nederlanden).
2.7 De rechtbank neemt ten behoeve van de leesbaarheid hier een korte uiteenzetting op over de term 'affinanciering' die in dit geschil een centrale rol vervult.
In het pensioenrecht duidt deze term op een vorm van (na)betaling van pensioenpremie. Deze wordt veroorzaakt door de systematiek van pensioenverzekeringen, waarin normaliter pensioen wordt opgebouwd tot een percentage van het laatst verdiende loon voor de datum pensioen. Het laatst verdiende loon zal normaliter hoger zijn dan de lonen van de pensioengerechtigde gedurende de opeenvolgende daaraan voorafgaande tijdvakken. Hierdoor ontstaat de noodzaak tot herberekening van premies ten gevolge van tussentijdse loonsverhogingen, omdat door die loonsverhogingen de beoogde pensioenuitkering hoger wordt welke echter nog niet volledig door premiebetalingen uit het verleden is gedekt. De betaling van de aanvullingspremie kan worden gespreid over toekomstige tijdvakken. Een dergelijke vorm van betaling wordt affinanciering genoemd. Deze affinanciering wordt problematisch in gevallen waarin het dienstverband tussen werknemers en een gefailleerde onderneming (door een curator) wordt beëindigd, waardoor de via de werkgever lopende pensioenopbouw wordt doorbroken. Er onstaat dan als het ware een noodzaak om de premiebetaling van het tot dusverre opgebouwde pensioen 'bij te werken'.
2.8 De hier relevante pensioenregelgeving bestaat uit de Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: de Psw) en de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: de Regelen).
3. Procedure in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van de kantonrechter te Venlo van 19 december 2001 in de procedure tussen [appellanten] als eisers, thans appellanten, en de curator als gedaagde, thans geïntimeerde.
Het oordeel van de kantonrechter houdt in essentie in, dat op de curator geen verplichting rust tot affinanciering van de pensioenaanspraken van [appellanten]
3.2 [appellanten] voeren de volgende grieven aan.
Grief I. Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen:
a. dat tussen partijen als erkend dan wel niet althans niet voldoende betwist vaststaat dat Wagenaar niet de contractpartij van de verzekeringmaatschappij ter zake de pensioenverzekering is;
b. dat niet is gebleken dat Wagenaar zelve uit eigen hoofde verplichtingen zou hebben, hetzij jegens de verzekeringsmaatschappij, hetzij jegens de ex-werknemers;
c. dat verplichtingen uit hoofde van de persioenverzekeringsovereenkomst Wagenaar in beginsel niet raken;
d. dat het feit dat er een arbeidsrechtelijke relatie heeft bestaan niet met zich meebrengt, dat er zonder wettelijke of contractuele grondslag voor Wagenaar een verplichting tot affinanciering zou ontstaan van een pensioenverzekeringsovereenkomst, die zij zelf niet heeft afgesloten;
e. dat de enkele omstandigheid dat de moeder- en de dochteronderneming de premiebetaling onderling verrekenden niet tot een ander oordeel leidt, omdat dit een interne kwestie van de moeder is, waaruit geen verplichtingen voor de dochter voortvloeien waarop eisers een beroep zouden kunnen doen;
f. dat er van omstandigheden waaruit een zelfstandige verplichting van Wagenaar uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst valt af te leiden, niet is gebleken;
g. dat dit alles derhalve met zich meebrengt dat een verplichting tot affinanciering Wagenaar niet kan betreffen.
Grief II. De kantonrechter heeft ten onrechte geen belang gehecht aan de vermelding van Wagenaar als "dochteronderneming'' op het polisblad.
[appellanten] vorderen dat de rechtbank het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de curator zal veroordelen om de pensioenen van [appellanten] bij Nationale-Nederlanden af te financieren op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat de curator na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalaat aan deze veroordeling te voldoen met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.3 Bij memorie van antwoord bestrijdt de curator de grieven en concludeert tot bevestiging van het vonnis van de kantonrechter. De curator voert daartoe aan, dat Wagenaar B.V./de curator niet verplicht is tot affinanciering van de pensioenaanspraken van [appellanten]
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Het geschil is in volle omvang ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegd.
4.2 Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of Wagenaar B.V. verplicht is tot affinanciering van de pensioenaanspraken van [appellanten]
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt, waarbij de nadere stellingen en verweren van partijen waar nodig zullen worden besproken.
4.3 De curator heeft aangevoerd, dat [appellanten] geen belang hebben bij de onderhavige vordering omdat de affinanciering reeds zou hebben plaatsgevonden door middel van betaling door Van Wylick B.V. Gelet op de strekking van dit verweer zal de rechtbank dit als eerste beoordelen.
[appellanten] hebben deze stelling betwist door te stellen dat Van Wylick B.V. aan Nationale-Nederlanden een lening heeft verstrekt. Deze wordt terugbetaald zodra de curator aan zijn affinancieringsverplichtingen zal hebben voldaan. Deze stelling wordt onderbouwd door middel van de als productie 2 bij de memorie van grieven overgelegde brief van mr. Zanders aan Nationale-Nederlanden. De curator is in de memorie van antwoord niet nader op de genoemde stelling en brief ingegaan, zodat diens verweer wordt gepasseerd.
4.4 Partijen zijn in het verlengde van de vraag of Wagenaar B.V. verplicht is tot affinanciering van de pensioenaanspraken van [appellanten] verdeeld over het antwoord op de vraag of er tussen Wagenaar B.V. en Nationale-Nederlanden een contractuele relatie bestaat terzake de pensioenverzekeringen van [appellanten]
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag - gelet op het debat tussen partijen en de door hen overgelegde producties - niet is op te vatten als een feitelijke vraag maar als een rechtsvraag: hoe moeten de aangedragen feiten worden uitgelegd in het licht van de toepasselijke regelgeving (waarnaar door partijen en in de door hen overgelegde producties ook veelvuldig wordt verwezen)? Uit het vorenoverwogene volgt, dat genoemde vraag zich niet leent voor enige vorm van bewijsopdracht.
4.5 De rechtbank zal ter beantwoording van deze vraag eerst ingaan op de relevante regelgeving.
Artikel 2 Psw houdt kort samengevat in, dat de werkgever verplicht is pensioentoezeggingen aan zijn werknemers te regelen door middel van één van de in artikel 2 Psw genoemde constructies. Ruwweg gaat het daarbij in art. 2, eerste lid, Psw om regeling door middel van (deelname aan) een pensioenfonds of door middel van het treffen van een voorziening. In artikel 2, vierde lid, Psw is onder B respectievelijk C bepaald, dat een dergelijke voorziening door een werkgever kan worden getroffen door een verzekeringsovereenkomst te sluiten met een verzekeraar dan wel ervoor te zorgen dat aan zijn onderneming verbonden personen zelf dergelijke overeenkomsten sluiten. Indien wordt gekozen voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst door de werkgever dan zijn de onder 2.8 genoemde Regelen van toepassing. Artikel 9 van de Regelen (oud) betreft onder meer de affinanciering. Artikel 9 van de Regelen is geplaatst in hoofdstuk II. "Bijzondere bepalingen met betrekking tot het treffen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder B, van de wet." Met "de wet" wordt gedoeld op de Psw.
Artikel 2, vijfde lid, Psw bepaalt dat een werkgever verder is gehouden ervoor zorg te dragen dat degene, aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, de overeengekomen bijdragen ontvangt. De werkgever moet dus zorgen dat de verzekeraar de verschuldigde pensioenpremies ontvangt.
Uit de beschreven systematiek blijken twee relevante regels. In de eerste plaats geeft de wet aan de werkgever wel de mogelijkheid om zijn werknemers zèlf in staat te stellen een pensioenverzekering af te sluiten, maar niet om anderen - bijvoorbeeld een moedermaatschappij waarmee de werkgever in een bepaalde concernverhouding staat - dat te laten doen. In de tweede plaats blijkt dat de wet de werkgever verplicht zorg te dragen voor betaling van de pensioenpremie, waarbij niet de eis wordt gesteld dat de werkgever zelf dient te betalen. De werkgever kan derhalve bijvoorbeeld de moedermaatschappij de premie aan de verzekeraar laten betalen.
4.6 De vraag of Wagenaar B.V. partij is bij de pensioenverzekeringsovereenkomst met Nationale-Nederlanden moet in het licht van (het systeem van) de regelgeving bevestigend worden beantwoord. Van de verzekeringsovereenkomst in geschil is het voorblad overgelegd (CvA prod. 1). Op dit voorblad staat vermeld:
"Verzekeringsovereenkomst, als in artikel 2, vierde lid, onder B, van de Pensioen- en spaarfondsenwet bedoeld"
alsmede
"verzekeringnemer: B.V. Houdstermaatschappij P van Wijlick en haar dochterondernemingen".
Dat dit voorblad de verzekering ten behoeve van [appellanten] betreft is niet in geschil.
Uit de systematiek van de toepasselijke regelgeving - waarnaar in de geciteerde tekst uitdrukkelijk wordt verwezen - volgt dat in elk geval (ook) Wagenaar B.V. partij is bij de verzekeringsovereenkomst waar het haar eigen werknemers betreft. Indien wordt gekozen voor de constructie als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder B, Psw bestaat immers slechts de mogelijkheid van sluiting van een verzekeringsovereenkomst door de werkgever zelf. Een andere uitleg van de voorliggende overeenkomst, zoals betoogd door de curator, waarbij niet Wagenaar B.V. maar slechts de moedermaatschappij partij zou zijn, zou dan inhouden dat Wagenaar B.V. niet aan haar wettelijke verplichting jegens haar werknemers zou hebben voldaan. Daar komt bij dat de geciteerde aanduiding op de verzekeringsovereenkomst geenszins noopt tot de uitleg die de curator voorstaat.
De rechtbank is gezien de inhoud van de wet en de duidelijke tekst van het voorblad van oordeel, dat vaststaat dat Wagenaar B.V. partij is bij de overeenkomst met Nationale-Nederlanden betreffende de pensioenaanspraken van [appellanten] Daaraan kan niet afdoen, dat Van Wylick B.V. krachtens een overeenkomst met Nationale-Nederlanden zorgdroeg voor de premie-afdracht aangezien de regelgeving een dergelijke betalingsconstructie wel toelaat.
4.7 De werkgever draagt zorg voor betaling van de pensioenpremies. Affinanciering is een figuur die zich voordoet bij gespreide betaling van aanvullingspremies en die problematisch wordt indien - zoals in het onderhavige geval - een dienstbetrekking na faillissement wordt beëindigd. De tot dat moment opgebouwde pensioenrechten zijn dan niet volledig door premiebetalingen gedekt, zodat de verzekerde werknemer benadeeld zou kunnen worden, doordat de verzekeraar - hier Nationale-Nederlanden - niet gehouden is tot uitkering voor zover deze niet door premies zijn gedekt. Uit artikel 9 van de Regelen volgt dan ook - hetgeen gelet op het vorenstaande logisch is - dat de gehoudenheid tot affinanciering in de sfeer van de werkgever ligt. Een dergelijke verplichting kan niet rusten op de verzekerde werknemer en evenmin op de verzekeraar, die dan immers het risico zou dragen dat ontstaat doordat een premieplichtige werkgever kiest voor uitgestelde premiebetaling. De rechtbank verwijst op dit punt naar de punten 2 en 3 uit de conclusie van de A-G Koopmans bij het arrest van de Hoge Raad van 12 november 1993, NJ 1994/229.
Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad blijkt dat een verplichting tot affinanciering, welke ontstaat door beëindiging van een dienstverband door de curator, een boedelschuld is. De curator is in zoverre terecht door [appellanten] aangesproken.
4.8 De vordering van [appellanten] is echter niet geheel toewijsbaar.
De vraag of de verplichting tot affinanciering daadwerkelijk kan worden nagekomen is afhankelijk van de aanwezigheid van een batig saldo in het faillissement en de aanwezigheid van andere schuldeisers. Een onmiddellijke gehoudenheid tot affinanciering kan derhalve niet worden aangenomen. Uit dit laatste volgt, dat de vordering slechts voor gedeeltelijke - dat wil zeggen: geclausuleerde - toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een dwangsom in het voorliggende geval niet past. De redenen daarvoor zijn de volgende. Van een curator mag worden verwacht, dat hij zich bij een (onherroepelijk geworden) rechterlijke uitspraak zal neerleggen, zodat een dwangsom in beginsel onnodig kan worden geacht. In het onwaarschijnlijke geval dat een curator - zijn bijzondere positie miskennend - onwillig zou blijken gehoor te geven aan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, zou verbeurte van een dwangsom tot benadeling leiden van de schuldeisers van de gefailleerde. Zo dit al niet in strijd zou zijn met de letter van artikel 611 e Rv dan in ieder geval met de geest daarvan.
4.9 De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene tot de na te noemen beslissing. De overige stellingen en verweren van partijen zullen als niet langer terzake doende buiten beschouwing blijven.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Venlo, gewezen op 19 december 2001 onder zaaknummer 81122\ CV EXPL 01-1569;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de curator om de pensioenen van [appellanten] - als zijnde een boedelschuld - bij Nationale-Nederlanden af te financieren indien en voor zover de gerealiseerde opbrengst van de failliete boedel daartoe voldoende is met inachtneming van het bepaalde in de Faillissementswet;
veroordeelt de curator in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep van [appellanten], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 270,14 aan griffierechten,
€ 119,36 aan explootkosten en
€ 857,26 aan salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.F.M. Schrickx, H.H. Dethmers en R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 26 september 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type: rk