Uitspraak: 15 augustus 2002
I N H O G E R B E R O E P
van de rechtbank Roermond
H. Bakker Int. Transporten B.V.,
gevestigd te Tungelroy,
procureur mr. A.J.T.M. Hendriks;
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur mr. A.P.J. Cordang.
Partijen worden aangeduid als:
appellante: Bakker;
geïntimeerde: [geïntimeerde].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de processtukken van eerste aanleg;
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 december 2001;
- de memorie van grieven met bijlagen;
- de memorie van antwoord met bijlagen.
2. Procedure in hoger beroep
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 11 september 2001 in de procedure tussen Bakker als gedaagde, thans appellante, en [geïntimeerde] als eiser, thans geïntimeerde;
Bakker voert de volgende grieven aan.
grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter [geïntimeerde] ontvankelijk geacht in zijn verzoek tot doorbetaling van het loon en wettelijke verhoging alsmede wettelijke rente.
grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de loondoorbetalingsplicht niet is komen te vervallen door de hernieuwde ziekmelding van na 9 maart 2000. Volgens de kantonrechter is sprake van een nieuwe ziekmelding aangezien er sedert 12 november 1999 en de nieuwe ziekmelding in maart 2000 meer dan 4 weken verstreken zijn zodat sprake is van een nieuwe loondoorbetalingsplicht van 52 weken.
grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat er sprake is van het invullen door [geïntimeerde] van een halve chauffeursbaan.
grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] een beloning heeft ontvangen die in overeenstemming is geweest met de eerder genoemde en door Bakker betwiste halve chauffeursbaan.
grief 5
Ten onrechte is Bakker in de proceskosten veroordeeld van de procedure in eerste aanleg.
Bij memorie van antwoord bestrijdt [geïntimeerde] de grieven en concludeert tot bevestiging van het vonnis van de kantonrechter.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
3.1 [geïntimeerde] - geboren op [geboortedatum] - is op 18 februari 1974 bij Bakker in dienst getreden als vrachtwagenchauffeur voor nationale en internationale transporten. Bij de transportonderneming van Bakker zijn werkzaam negentien chauffeurs - full time - alsmede een administratieve kracht, een planner en directeur Bakker.
3.2 Op 25 november 1988 is [geïntimeerde] arbeidsongeschikt geworden in verband met een noodzakelijke operatie aan zijn linkerhand. Voor de functie van vrachtwagen- chauffeur was hij daardoor volledig arbeidsongeschikt. Conform de bepalingen van de CAO heeft Bakker het loon van [geïntimeerde] aangevuld tot 100%.
3.3 Met ingang van 25 november 1999 is [geïntimeerde] voor zijn eigen werk als vracht- wagenchauffeur volledig arbeidsongeschikt verklaard. Bij het onderzoek naar zijn theoretische arbeidsmogelijkheden is rekening gehouden met zijn medisch beperkingen, zijn opleiding en werkervaring. Dit leidde tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 - 80% (bijlage 2 cva).
3.4 Mede door bemiddeling van GAK Nederland BV is [geïntimeerde], die nog steeds in dienst was van Bakker, voor deze gaan werken met ingang van 25 november 1999 voor 20 uur per week. Voor [geïntimeerde] is een aangepaste functie gecreëerd bestaande uit het opruimen van de garage van Bakker, het rijden van korte ritten, het bij gelegenheden ook het rijden van langere ritten, met name met bestemming in België, het verrichten van reparaties en het laden en lossen van vrachtauto's. Voor dit 20 uur werken per week ontving [geïntimeerde] een brutoloon van ƒ 1.713,60 bruto per vier weken of wel ƒ 1.157,73 netto per vier weken.
3.5 Omstreeks de derde week van februari 2000 heeft [geïntimeerde] zich ziek gemeld in verband met een griep. Op 9 maart 2000 was [geïntimeerde] weer beter en heeft hij zich bij Bakker gemeld om zijn werkzaamheden weer te gaan verrichten. Bakker heeft [geïntimeerde] niet tot het werk toegelaten omdat hij de aangepaste werkzaamheden niet aankon en dus voor [geïntimeerde] geen aangepaste werkzaamheden voorhanden waren.
3.6 De gebeurtenissen op 9 maart 2000 hebben [geïntimeerde] zo zeer aangegrepen dat hij zich op 13 maart 2000 weer ziek gemeld heeft.
3.7 Vanaf maart 2000 heeft Bakker nog de volgende loonbetalingen aan [geïntimeerde] gedaan - al dan niet zijnde uitbetaling van niet genoten vakantiedagen -:
maart 2000 ƒ 1.576,66
8 mei 2000 ƒ 1.148,71
16 juni 2000 ƒ 2.359,60.
4. De vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg
[geïntimeerde] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Bakker te veroordelen tot betaling van een bruto loon van ƒ 1.713,60 per periode van vier weken vanaf maart 2000 tot aan de datum waarop het dienstverband op een eventuele rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd en onder aftrek van de ontvangen netto bedragen vanaf maart 2000, vermeerderd met de vertragingsrente en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2000 tot aan de dag van de voldoening.
5.1 [geïntimeerde] is op basis van arbeidstherapie weer bij Bakker in een aangepaste functie aan het werk gegaan. Bakker wijst erop, dat hij hierbij aan zijn verplichting als goed werkgever heeft voldaan door een arbeidsongeschikte werknemer te reïntegreren in het arbeidsproces. Bakker heeft voor [geïntimeerde] een functie gecreëerd, welke in zijn bedrijf niet voorhanden was, en ook nu niet meer bestaat, nu [geïntimeerde] zelf heeft aangegeven deze functie als te belastend te beschouwen. Bakker heeft in overleg met de Uitvoeringsinstantie deze functie gecreëerd, omdat de Uitvoeringsinstantie van mening was dat dit nog wel werkzaamheden waren welke [geïntimeerde] nog zou kunnen uitvoeren.
Bakker heeft in overleg met de Uitvoeringsinstelling daaraan een bepaalde loonwaarde toegekend van 50% van het voormalige loon van [geïntimeerde] (dit laatste in hoger beroep anders dan in eerste aanleg). Deze loonwaarde berust op een overeengekomen salaris. Bakker benadrukt, dat de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden op therapeutische basis waren. Dat [geïntimeerde] daar bepaalde toezeggingen aan koppelt komt geheel voor zijn rekening.
5.2 Nadat [geïntimeerde] gedurende een periode van twee maanden deze aangepaste, gecreëerde werkzaamheden had uitgeoefend, heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld. [geïntimeerde] heeft bij Bakker aangegeven, dat hij griep had. Bakker heeft zich onmiddellijk na deze ziekmelding van [geïntimeerde] tot de uitvoeringsinstelling gewend, teneinde inzicht te krijgen in de situatie van [geïntimeerde]. Bakker was en is ervan op de hoogte, dat [geïntimeerde] zich bij toegenomen arbeidsongeschiktheid direct tot de Uitvoeringsinstelling dient te wenden, omdat [geïntimeerde] in het genot is van een WAO uitkering. [geïntimeerde] heeft zich inderdaad tot de Uitvoeringsinstelling gewend, alwaar een medische controle heeft plaatsgevonden. Bij deze controle bleek echter, dat [geïntimeerde] zich onder valse voorwendselen bij Bakker met griep had ziekgemeld. [geïntimeerde] bleek namelijk geen griep te hebben, doch heeft zich beklaagd over het gegeven dat hij de aangepaste, gecreëerde werkzaamheden bij Bakker te zwaar vond. Dit bleek al een dag na de ziekmelding van [geïntimeerde], toen Bakker zich tot de Uitvoeringsinstelling had gewend teneinde overleg hierover te plegen. Te belastende werkzaamheden was de daadwerkelijke reden van de ziekmelding van [geïntimeerde]. Bakker stelt hierbij vast, dat [geïntimeerde] nog immer tracht onder valse voorwendselen een verkeerde gang van zaken te schetsen.
5.3 [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt, dat hem door Bakker de toegang tot het werk zou zijn geweigerd. Dit is echter niet het geval geweest. Toen [geïntimeerde] bij de Uitvoeringsinstelling te kennen had gegeven dat de werkzaamheden voor hem te zwaar waren, is er intensief overleg geweest tussen [geïntimeerde] en de Uitvoeringsinstelling. De uitkomst van deze overleggen zijn immer naar Bakker zijdens de Uitvoeringsinstelling, doorgecommuniceerd. De Uitvoeringsinstelling heeft [geïntimeerde] toen geadviseerd, vanwege het feit dat er geen passende werkzaamheden voorhanden waren, omdat hij de aangepaste werkzaamheden niet aankon, een uitkering krachtens de Werkloosheidswet aan te vragen. Om hem moverende, Bakker onbekende redenen, heeft [geïntimeerde] dit echter niet gedaan.
5.4 [geïntimeerde] tracht nu te doen voorkomen, dat zijn arbeidsongeschiktheid van februari 2000 een nieuwe arbeidsongeschiktheid is, welke opnieuw een wachttijd van 52 weken zou behelzen. Dit is echter niet het geval. De arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] is het gevolg van zijn eerdere arbeidsongeschiktheid, waarvoor hij een WAO uitkering ontvangt. [geïntimeerde] dient zich ergo tot de Uitvoeringsinstelling te wenden, hetzij om te verzoeken om een verhoging van de WAO- uitkering, dan wel een beroepsprocedure op te starten tegen een afwijzende beschikking hieromtrent, dan wel een WW- uitkering aan te vragen wegens het ontbreken van een voor [geïntimeerde] passende functie.
6. Beoordeling van het geschil
De opgeworpen grieven hebben ten doel het geschil in volle omvang aan de rechtbank in hoger beroep voor te leggen. De rechtbank zal de grieven dan ook niet afzonderlijk behandelen maar het verweer van Bakker in zijn geheel beoordelen.
6.1 werkzaamheden op therapeutische basis (verweer 5.1)?
[geïntimeerde] had een resterende verdiencapaciteit die hij door het vinden van werk kan en mag invullen. In overleg met Bakker is deze capaciteit bij Bakker ingevuld voor 50% van een full time baan met behoud van 50% van zijn loon. [geïntimeerde] was en bleef in dienstbetrekking bij Bakker en kreeg enerzijds een WAO-uitkering en anderzijds loon van Bakker. [geïntimeerde] verrichtte daarvoor bij Bakker werkzaamheden in een nieuw gecreëerde functie. Van een goed werkgever mag verwacht worden dat hij meewerkt aan een reïntegratie van een werknemer. Partijen hebben daarnaar gehandeld en [geïntimeerde] is gereïntegreerd in het bedrijf van Bakker. Het gaat niet aan om thans te beweren als Bakker doet dat de werkzaamheden op therapeutische basis zijn verricht. Dit is in strijd met het gegeven dat de nieuwe functie een loonwaarde heeft en dat [geïntimeerde] daadwerkelijk gereïntegreerd is.
6.2 Heeft [geïntimeerde] aangegeven dat de werkzaamheden voor hem te zwaar waren (verweer 5.2)?
Een verklaring daaromtrent afkomstig van [geïntimeerde] zelf gericht aan Bakker is door Bakker niet gesteld. Bakker zou dit van horen zeggen hebben van de uitkeringsinstantie. Het handelen van [geïntimeerde] (ook een verklaring) naar Bakker toe is zodanig dat [geïntimeerde] zelf de werkzaamheden wel wilde verrichten. Immers op 9 maart 2000 melde hij zich na een ziekteperiode bij Bakker om de bedongen werkzaamheden weer te gaan verrichten. Het had zonder meer op de weg van Bakker gelegen zich omtrent de zwaarte van het werk te doen informeren door [geïntimeerde] zelf. Thans ligt het in de risicosfeer van Bakker dat hij [geïntimeerde] niet weer tot het werk heeft toegelaten. Overigens is op geen enkele wijze door een verklaring van de uitkeringsinstantie gebleken dat de ziekte van [geïntimeerde] voorgewend zou zijn geweest. Het had op de weg van Bakker gelegen voor een dergelijke verklaring zorg te dragen en aan te geven welke consequenties daaraan verbonden waren. De verwijzing van Bakker naar de door hem als bijlage 11 in het geding gebracht schrijven van 25 september 2000 van GAK Nederland BV is niet terecht gedaan, nu dit schrijven een dergelijke verklaring niet inhoudt.
6.3 weigering toegang tot het werk (verweer 5.3)? en ziekmelding
Uit het hiervoor onder 6.2 vermelde blijkt reeds dat er op 9 maart 2000 van de zijde van Bakker sprake is van het weigeren van toegang tot het werk van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft zich daarop op 13 maart 2000 ziek gemeld. Partijen stellen niet dat deze ziekte een einde heeft genomen, zodat de rechtbank er van uitgaat dat deze ziekte onverminderd heeft voortgeduurd en zal voortduren tot anders is gebleken. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] door Bakker inmiddels is ontslagen.
6.4 recht op loon tijdens ziekte vanaf maart 2000 (verweer 5.4)?
Het standpunt van [geïntimeerde] is dat Bakker ingevolge de toepasselijke bepaling van de CAO voor het beroepsgoederenvervoer is verplicht het nettoloon aan [geïntimeerde] door te betalen over de dagen dat [geïntimeerde] tengevolge van de arbeidsongeschiktheid sedert 13 maart 2000 verhinderd is zijn werk te verrichten en wel gezien de lengte van de arbeidsduur van [geïntimeerde] tot en met 52 weken.
Het standpunt van Bakker komt op het volgende neer. Bakker heeft voldaan aan de loondoorbetalingverplichting van de CAO gedurende 52 weken. [geïntimeerde] was daarna ook nog arbeidsongeschikt. Bakker heeft aan reïntegratie van [geïntimeerde] meegewerkt en hem een nieuw gecreëerde functie voor 50% op arbeidstherapeutische basis weten aan te bieden. Voor deze arbeidstherapeutische functie op reïntegratiebasis geldt de loondoorbetalingsverplichting niet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de desbetreffende CAO bepaling (bijlage 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg). Artikel 12 van de CAO houdt het volgende in. Bakker dient tijdens de ziekte van een werknemer aan deze het nettoloon uit te betalen, welke aanvulling op de wettelijke verplichting tot doorbetaling eindigt na 52 weken. De werknemer kan aansluitend bij voortdurende arbeidsongeschiktheid recht doen gelden op een WAO uitkering. In dat geval zal een aanvulling plaatsvinden vanuit een bij het Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsverkeer over de weg ondergebracht invaliditeitspensioenverzekering tot 70% van het laatst verdiend salaris gedurende maximaal 52 weken bij volledige arbeidsongeschiktheid. Is Bakker niet aangesloten bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds dan dient hij deze 70% uit te keren.
Voor beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op doorbetaling van loon voor 100% vanaf 13 maart 2000 is beslissend of er sprake is van een ononderbroken ziekteperiode vanaf 25 november 1998. Bakker huldigt dit standpunt door te stellen dat [geïntimeerde] op arbeidstherapeutische basis is gaan werken.
De rechtbank kan dit standpunt van Bakker niet delen. [geïntimeerde] was arbeidsongeschikt verklaard voor zijn eigen werk als chauffeur. Deze in het kader van zijn arbeidsovereenkomst met Bakker bedongen werkzaamheden kon hij niet meer verrichten. Bakker heeft een nieuwe passende functie voor [geïntimeerde] gecreëerd, welke functie [geïntimeerde] heeft aanvaard. De bedongen werkzaamheden zijn daarmee voor [geïntimeerde] volledig gewijzigd. Voor deze passende functie moet [geïntimeerde] niet arbeidsongeschikt worden geacht, immers dat is eigen aan een passende functie. De ziekmelding op 13 maart 2000 betrof een andere ziekteoorzaak dan die van 25 november 1998. Dit leidt er toe dat artikel 12 van de CAO onverkort van toepassing is.
6.5 Om de redenen als vermeld onder 6.4 dient het vonnis van de kantonrechter tot loonbetaling te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop dat is gewezen.
6.6 [geïntimeerde] heeft gevorderd de veroordeling van Bakker tot loonbetaling te vermeerderen "met de vertragingsrente en de wettelijke rente".
Met vertragingsrechte kan niets anders bedoeld zijn dan de percentages als gegeven in artikel 7:625 BW. Deze vertragingsrente kan cumuleren met de wettelijke rente behoudens matigingsbevoegdheid van de rechter.
De rechtbank acht redenen aanwezig de vertragingsrente niet toe te wijzen op grond van het feit dat [geïntimeerde] in eerste aanleg niet had betwist de stelling van Bakker dat de passende werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis werden verricht.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
Bakker zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank in hoger beroep:
vernietigt de veroordeling van Bakker tot betaling van de tot 10% beperkte wettelijke verhoging;
bevestigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond op 11 september 2001 tussen partijen gewezen voor het overige;
veroordeelt Bakker in de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerde], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 193,-- aan griffierechten,
€ 390,-- aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.F.M. Schrickx, F.R. Soutendijk en R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 15 augustus 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.