Uitspraak: 25 april 2002.
van de rechtbank Roermond
KLUITMANS INTERNATIONALE TRANSPORTEN B.V.,
gevestigd te 6006 SL Weert, Hoolstraat 14,
procureur: mr. M.J. Bisscheroux,
opposante;
De GEMEENTE WEERT,
gevestigd te Weert,
procureur: mr. P.J.W.M. Theunissen,
geopposeerde.
Partijen worden aangeduid als:
opposante: Kluitmans;
geopposeerde: de gemeente.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 16 juli 2001;
- de conclusie van eis met bijlagen / akte inbreng bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank van 25 oktober 2001;
- de conclusie van repliek met bijlagen;
- de conclusie van dupliek met bijlagen.
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten. Kluitmans heeft in de gemeente Weert een transportbedrijf in werking. Hiervoor is op 23 augustus 1977 een vergunning met voorschriften op grond van de Hinderwet verleend. Ten tijde van de door de gemeente gestelde overtredingen (in januari, februari en maart 2000) was deze vergunning van kracht. Op basis van deze vergunning is op 14 augustus 1991 een gedoogbeschikking met voorschriften afgegeven, en op 8 oktober 1991 (verzonden op 15 oktober 1991) een dwangsombeschikking. Beide beschikkingen hebben formele rechtskracht. Sinds 1 oktober 2000 valt het transportbedrijf onder het Besluit Opslag- en Transportbedrijven Milieubeheer.
Bij brief van 17 februari 2000 is het College van Burgemeester en Wethouders (B en W) overgegaan tot invordering van een dwangsom van ƒ 1.500,-- ter zake van twee gestelde overtredingen op 29 januari 2000 en een overtreding op 5 februari 2000. Bij brief van 24 maart 2000 is B en W overgegaan tot invordering van een dwangsom van ƒ 2.000,-- ter zake van twee gestelde overtredingen op 26 februari 2000, een overtreding op 19 februari 2000 en een overtreding op 4 maart 2000. Daarna zijn verschillende aanmaningen namens de gemeente verzonden. Op 29 mei 2001 is een dwangbevel uitgebracht, dat op 5 juni 2001 is betekend. Op 16 juli 2001 is Kluitmans tijdig, door het uitbrengen van een dagvaarding, in verzet gekomen. De overtreding van 5 februari 2000 maakt geen deel meer uit van het geschil.
3. Vordering en stellingen van Kluitmans
3.1 Kluitmans vordert dat de rechtbank het verzet tegen het dwangbevel gegrond zal verklaren, Kluitmans zal ontheffen van dit dwangbevel, alsmede dit dwangbevel buiten effect zal stellen met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2 Kluitmans stelt daartoe het volgende. Tussen de data van de gepretendeerde overtredingen op grond waarvan de dwangsommen zouden zijn verbeurd (29 januari 2000, 19 februari 2000, 26 februari 2000 en 4 maart 2000) en de datum van het dwangbevel (29 mei 2001) c.q. de betekening daarvan (5 juni 2001) zijn meer dan zes maanden verstreken. Derhalve is de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom verjaard. Stuiting van verjaring kan volgens Kluitmans slechts geschieden door uitbrengen van een dwangbevel. Mocht stuiting van de verjaring anders dan door dwangbevel mogelijk zijn, dan kan de brief van 3 november 2000 niet als aanmaning aangemerkt worden, aldus Kluitmans.
3.3 Subsidiair stelt Kluitmans zich op het standpunt dat het verzet gegrond is daar de inhoud van het dwangbevel zelf onjuist is, omdat daarin wordt vermeld dat krachtens het besluit van 17 februari 2000 Kluitmans een dwangsom van ƒ 3.000,-- wordt opgelegd.
3.4 Meer subsidiair stelt Kluitmans zich op het standpunt dat - samengevat - er weliswaar op genoemde data op het open terrein met de hogedrukreiniger vrachtauto's zijn gewassen, doch dat dit niet heeft geleid tot spuitneveloverlast en/of geluidsoverlast buiten de inrichting. Kluitmans voert aan dat tijdens de gestelde overtredingen voor het gedogen door de gemeente een vage norm gold, namelijk dat van invordering wordt afgezien indien het wassen van vrachtwagens geen geluid- en/of spuitneveloverlast veroorzaakt. Kluitmans beroept zich hierbij op de brieven van 26 januari 2000 en 24 maart 2000. Er is geen normering ten aanzien van de vraag wanneer er wel en wanneer er geen sprake is van overlast. Door het gedoogbesluit van 14 augustus 1991 en de daarbij behorende voorschriften waren door de Voorzitter van de Afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State in zijn uitspraak van 16 augustus 1993 een streep gehaald, aldus Kluitmans. Voorts handelt de gemeente in strijd met de goede trouw door een dwangsom op te leggen dan wel in te vorderen, op een moment dat bekend is dat de situatie waartegen wordt opgetreden zal worden gelegaliseerd c.q. reeds is gelegaliseerd per 1 oktober 2000, met de inwerkingtreding van het Besluit Opslag- en Transportbedrijven Milieubeheer.
3.5 Tenslotte stelt Kluitmans nog dat er op 29 januari 2000 en op 26 februari 2000 de vrachtauto's slechts éénmaal gewassen zijn, zodat op deze dagen sprake is van ten hoogste één overtreding.
3.6 Nu de gemeente de dwangsom in strijd met het recht invordert, is Kluitmans de gevorderde invorderings- en deurwaarderskosten niet verschuldigd.
4. Verweer van de gemeente
4.1 De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijk-verklaring van Kluitmans in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Kluitmans in de kosten van dit geding.
4.2 De gemeente voert daartoe het volgende verweer. De gemeente is van mening dat de vordering niet is verjaard, nu de verjaring steeds tijdig is gestuit. Voorts erkent de gemeente dat er weliswaar een verkeerde datum in het dwangbevel is opgenomen (17 februari 2000 had moeten zijn 8 oktober 1991), doch gegeven de toegezonden nota's alsmede het gegeven dat aan Kluitmans slechts één dwangsombeschikking is opgelegd kan er geen sprake zijn van onduidelijkheid. Kluitmans is door de onjuiste vermelding niet in haar belangen geschaad.
4.3 Ten aanzien van de betwisting van Kluitmans dat er daadwerkelijk overtredingen zijn begaan, nu voor het gedogen slechts een vage norm gold, stelt de gemeente dat bij de gedoogbeschikking d.d. 14 augustus 1991 voorschriften ter zake van geluidsoverlast en spuitneveloverlast zijn gegeven. Hiermee is de overlast genormeerd. De gedoogvoorschriften zijn door de uitspraak d.d. 16 augustus 1993 van de voorzitter van de Afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State niet buiten werking gesteld, doch geschorst. De uitspraak van de voorzitter is echter vervallen bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 1 juni 1994, waarmee de voorschriften van de gedoogbeschikking weer herleefden.
4.4 Ten aanzien van de stelling van Kluitmans dat de gemeente in strijd met de goede trouw tot invordering is overgegaan, merkt de gemeente op dat in casu niet relevant is van welke datum de Hinderwetvergunning of de dwangsombeschikking is. De gemeente heeft de lijn gevolgd die in de brief van 26 januari 2000 is weergegeven. De dwangsommen zijn verbeurd vanwege het handelen in strijd met op het moment van de overtredingen geldende voorschriften. Thans valt het transportbedrijf onder het Besluit Opslag- en Transportbedrijven Milieubeheer. Het op het buitenterrein wassen van de vrachtwagens is hiermee niet gelegaliseerd, doch dient nog separaat gemeld te worden, zoals ter comparitie door Kluitmans erkend is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 De rechtbank zal allereerst de stelling van Kluitmans beoordelen dat de bevoegdheid van de gemeente tot invordering van de dwangsom is verjaard. De rechtbank stelt vast dat de door de gemeente aangestelde toezichthouders overtredingen hebben geconstateerd op 29 januari 2000, 19 en 26 februari 2000 en 4 maart 2000. De invorderingsprocedure is door de gemeente gestart bij brieven van 17 februari 2000 (betreffende de twee overtredingen op 29 januari 2000) en 24 maart 2000 (betreffende de overtredingen op 19 februari 2000 en 26 februari 2000, alsmede 4 maart 2000). Voorts zijn betalingsherinneringen verstuurd d.d. 7 juni 2000 en 3 november 2000, gevolgd door een sommatie door de deurwaarder d.d. 18 januari 2001 en een betalingsherinnering door de deurwaarder d.d. 1 mei 2001. Het dwangbevel is uitgevaardigd op 29 mei 2001 en betekend op 5 juni 2001.
Naar het oordeel van de rechtbank kan stuiting van de verjaring plaatsvinden door iedere handeling waarbij aanspraak wordt gemaakt op betaling van het verbeurde bedrag, zoals een nota of aanmaning, waarna de termijn van zes maanden opnieuw gaat lopen. Steeds binnen de termijn van zes maanden heeft in casu stuiting van de verjaring plaatsgevonden. Derhalve is de bevoegdheid van de gemeente om het dwangbevel uit te vaardigen (conform het bepaalde in artikel 5:33 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht) in rechte bewaard gebleven. Ook de brief van 3 november 2000 inhoudende een betalingsherinnering, kan, anders dan Kluitmans heeft betoogd, als zodanig aangeduid worden, al is de brief klaarblijkelijk niet op briefpapier van de gemeente afgedrukt. Door Kluitmans is niet gesteld dat deze brief niet ontvangen is, dan wel dat de inhoud ervan voor haar niet duidelijk zou zijn.
5.2 Ten aanzien van de grief van Kluitmans dat de inhoud van het dwangbevel onjuist is omdat het ten onrechte als datum van de dwangsombeschikking 17 februari 2000 noemt, is de rechtbank van oordeel dat weliswaar deze datum onjuist is, doch dat dit niet kan leiden tot gegrondheid van het verzet, nu in het dwangbevel correct verwezen is naar de twee data van kennisgeving van de invordering (17 februari 2000 en 24 maart 2000) inzake de verschuldigde dwangsommen en ook overigens voor Kluitmans voldoende kenbaar was op grond van welk dwangsombesluit de dwangsommen werden ingevorderd.
5.3 De rechtbank zal vervolgens onderzoeken welke de grondslag is voor de bevoegdheid van de gemeente om tot invordering over te gaan van de verbeurde dwangsommen voor de onder 5.1 aangegeven overtredingen. Daarbij zijn de volgende stukken van belang. Ten tijde van de gestelde overtredingen is van kracht de Hinderwetvergunning van 23 augustus 1977. Voorschrift 30 bij deze vergunning bepaalt dat op het open terrein van de inrichting geen andere werkzaamheden mogen worden verricht dan noodzakelijk voor het afleveren van motorbrandstoffen en het aan- en afvoeren van materialen.
Op grond van deze vergunning heeft de gemeente op 14 augustus 1991 een gedoogbeschikking afgegeven. Deze beschikking bevat de volgende passage. "Op 7 maart 1991 hebben wij uw aanvraag ontvangen voor een vergunning ex artikel 6a der Hinderwet, het gehele transportbedrijf met reparatiewerkplaats en wasplaats omvattende. In verband hiermede zullen wij niet optreden tegen het wassen van vrachtauto's met behulp van een hogedrukreiniger indien aan de bij dit schrijven gevoegde voorschriften wordt voldaan." Aan de beschikking zijn voorschriften verbonden. Voorschrift IV 1. luidt: "Het equivalente geluidsniveau (Leq) geproduceerd door de inrichting mag gedurende een voor de bedrijfsvoering kenmerkende tijdsopname, gemeten en beoordeeld volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai, IL-HR-13-01 (maart 1981), aan de gevels van de omringende woningen niet hoger zijn dan: a. 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; b. 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; c. 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur." Voorschrift V 1. luidt: "Het wassen met stoom of water onder verhoogde druk van motorvoertuigen of motoren mag alleen plaatsvinden op een daarvoor bestemde wasplaats en moet op een zodanige wijze plaatsvinden dat zich geen nevel ten gevolge van het reinigen buiten de inrichting kan verspreiden."
5.4 Op de gedoogbeschikking van 14 augustus 1991 is gebaseerd de last onder dwangsom van 8 oktober 1991. In deze dwangsombeschikking is bepaald dat "een dwangsom wordt verbeurd, groot ƒ 500,00 (zegge: vijfhonderd gulden) voor elke keer dat in strijd met de vigerende hinderwetvergunning d.d. 23 augustus 1977 op het open terrein van de inrichting met een hogedrukreiniger vrachtauto's worden gewassen en met dien verstande dat boven een bedrag van ƒ 10.000,00 (zegge: tienduizend gulden) geen dwangsom meer wordt verbeurd."
5.5 Bij brief van 26 januari 2000 delen B en W Kluitmans (onder meer) het volgende mede: "Bij besluit van 8 oktober 1991 is een dwangsom opgelegd voor het op het open terrein van de inrichting met een hogedrukreiniger wassen van vrachtauto's. Invordering van deze dwangsom heeft tot op heden slechts plaatsgevonden indien wassen van vrachtwagens geluid- en/of spuitneveloverlast veroorzaakt heeft. Wij waarschuwen u ervoor dat indien het wassen van vrachtwagens met hogedrukreiniger leidt tot geluid- en/of spuitneveloverlast onverwijld tot invordering van de dwangsom zal worden overgegaan."
5.6 Naar het oordeel van de rechtbank dient de brief van 26 januari 2000 te worden gelezen als een bevestiging van de dwangsombeschikking van 8 oktober 1991 (het wassen van vrachtwagens op het buitenterrein van de inrichting met een hogedrukreiniger is niet toegestaan) en het op basis daarvan gevoerde gemeentelijk beleid, dat slechts overgegaan wordt tot invordering van de dwangsom, indien de genoemde activiteit leidt tot geluid- en/of spuitneveloverlast. De dwangsombeschikking van 8 oktober 1991 biedt derhalve de grondslag waarop de gemeente tot invordering van de dwangsommen kan overgaan.
Hieraan doet niet af de stelling van Kluitmans dat de gedoogbeschikking met de daaraan verbonden voorschriften d.d. 14 augustus 1991 ten tijde van de gestelde overtredingen zijn werking had verloren als gevolg van een uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State van 16 augustus 1993 en de conclusie die partijen daar blijkens de bij de stukken gevoegde correspondentie enige tijd in het kader van andere procedures, zoals de verzoeken om intrekking van de dwangsombeschikking en het aanvragen van nieuwe vergunningen, aan verbonden hebben. De door de Voorzitter van de Afdeling Geschillen van Bestuur getroffen voorlopige voorziening is immers vervallen door de uitspraak in de bodemprocedure van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d 1 juni 1994, verzonden 18 juli 1994.
5.7 Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de gestelde normen duidelijk. Ten aanzien van de geluidsnorm is de normering opgenomen in voorschrift IV.1, behorende bij de gedoogbeschikking van 14 augustus 1991. Hierin is het toegestane aantal dB(A) per tijdvak per dag vastgelegd, en wordt verwezen naar de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1981, volgens welke handleiding het geluidsniveau gemeten en beoordeeld wordt. Overschrijding van deze normen kan als overlast gekwalificeerd worden.
Ten aanzien van de spuitnevel geldt de norm van voorschrift V.1, welk voorschrift inhoudt dat zich geen nevel ten gevolge van het reinigen buiten de inrichting mag verspreiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve het vóórkomen van spuitnevel buiten de inrichting, ongeacht of dat in ruime dan wel geringe mate is, als overlast gekwalificeerd worden. Deze norm is voldoende concreet en kenbaar, en overtreding ervan kan objectief vastgesteld worden.
5.8 Ten aanzien van de grief van Kluitmans dat de gemeente in strijd met de goede trouw handelt door op basis van de Hinderwetvergunning uit 1977, alsmede de gedoogbeschikking van 14 augustus 1991 en de dwangsombeschikking van 8 oktober 1991 tot invordering van verbeurde dwangsommen over te gaan, overweegt de rechtbank dat niet relevant is van welke datum de vergunning en de daarop gebaseerde beschikkingen zijn, nu zij ten tijde van de gestelde overtredingen als toetsingskader te gelden hadden. Dat met de inwerkingtreding van het Besluit Opslag- en Transportbedrijven Milieubeheer de Hindervergunning uit 1997 en de daarop gebaseerde beschikkingen is vervallen en er derhalve na 1 oktober 2000 een ander toetsingskader geldt, kan ook niet in de weg staan aan het verbeuren van de dwangsommen, nu de gestelde overtredingen enige tijd voor de inwerkingtreding van het besluit hebben plaatsgevonden en bovendien het wassen van vrachtwagens met een hogedrukreiniger op het buitenterrein daarmee niet zonder meer gelegaliseerd is, maar nog gemeld dient te worden.
5.9 Ten aanzien van de gestelde overtredingen overweegt de rechtbank als volgt. Tot de processtukken behoren de overgelegde rapporten van de door de gemeente formeel aangewezen toezichthouders.
Met betrekking tot de gestelde overtredingen op 29 januari 2000, om 11.15 uur en 14.45 uur bevat het rapport de volgende opmerkingen. "Overlast als gevolg van hogedrukreiniger (nevel buiten inrichting); ten tijde van de controles werden met twee hogedrukreinigers de vrachtwagens gewassen op de buitenwasplaats". De rechtbank stelt vast dat de dwangsom is opgelegd per overtreding. Nu op 29 januari 2000 twee overtredingen zijn geconstateerd, wordt ook tweemaal de dwangsom verbeurd.
5.10 Met betrekking tot de gestelde overtreding op 19 februari 2000, 11.15 uur, bevat het rapport de volgende opmerkingen. "Vrachtwagens werden met twee hogedrukreinigers gewassen. In de tuin van de heer [V.] was een lichte nevel waarneembaar." Dat een eveneens aanwezige politiefunctionaris als volgt heeft gerapporteerd: "11.36 Hierbij ontstond spuitnevel. Wij konden gedurende de tijd dat wij bij de buur op diens terrein stonden, ongeveer 10 minuten, geen spuitneveloverlast waarnemen. Een en ander is natuurlijk afhankelijk van de windrichting & -kracht", doet niet af aan het feit dat kort daarvoor door de gemeentelijke toezichthouder overtreding van het nevelvoorschrift geconstateerd is. Voorts is hierbij naar het oordeel van de rechtbank niet van belang dat Kluitmans niet in de gelegenheid is gesteld de overtreding te verifiëren, nu hiervoor geen wettelijke verplichting is aan te wijzen.
5.11 Met betrekking tot de gestelde overtredingen op 26 februari 2000, om 10.00 en 15.00 uur, is de conclusie uit het rapport dat het maximale geluidsniveau met 7,7 dB (A) overschreden is. Door Kluitmans is gesteld dat de meting op een onjuiste plaats is uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de in voorschrift IV.1 genoemde geluidsniveaus zijn vastgesteld voor waarden aan de gevels van de omringende woningen. Uit het rapport en de bij het rapport gevoegde situatieschets blijkt dat er nagenoeg aan de gevel van de woning van [V.] gemeten is. Een meting exact aan de gevel van de woning van [V.] zou naar het oordeel van de rechtbank niet tot een zodanige afname van het aantal dB(A) hebben geleid, dat van overtreding van de geluidswaarden geen sprake meer was.
5.12 Met betrekking tot de gestelde overtredingen op 4 maart 2000, om 9.50 en 13.45 uur, bevat het rapport niet de constatering dat zich daadwerkelijk spuitnevel buiten de inrichting voordeed, zodat de rechtbank van oordeel is dat deze overtreding onvoldoende vast is komen te staan. Hiermee vervalt de grondslag voor het verbeuren van de dwangsom voor deze overtreding. Het verzet is op dit punt gegrond.
5.13 Kluitmans zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Verklaart het verzet van Kluitmans gegrond voor zover het betreft de verbeurte van de dwangsom voor de overtreding van 4 maart 2000;
verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
veroordeelt Kluitmans in de proceskosten van de gemeente, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 181,51 aan griffierechten,
€ 827,50 aan salaris ten behoeve van de procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Smits en op de openbare civiele terechtzitting van 25 april 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.