Uitspraak: 28 februari 2002.
I N H O G E R B E R O E P
van de rechtbank Roermond
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant],
wonende te [appellant],
4. [appellant],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. M.H.A. Wijen;
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROCKWOOL LAPINUS B.V.,
gevestigd te 6045 JG Roermond, Industrieweg 15,
procureur mr. O.J.H.M. van Eijndhoven.
Partijen worden aangeduid als:
appellanten: [appellanten];
geïntimeerde: Rockwool.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de processtukken van eerste aanleg;
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 februari 2001;
- de memorie van grieven met bijlagen;
- de memorie van antwoord met bijlagen.
2. Procedure in hoger beroep
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 28 november 2000 in de procedure tussen [appellanten] als eisers, thans appellanten en Rockwool als gedaagde, thans geïntimeerde;
[appellanten] voeren de volgende grieven aan.
Grief 1.
De [erven "senior"] maken bezwaar tegen de navolgende rechtsoverweging van het vonnis d.d. 28 november 2000:
"De kantonrechter zal bij zijn oordeel tevens betrekken de totstandkoming in november 1998 van het zogenaamde asbest convenant, gevolgd door het oprichten door de "polderpartijen" (overheid, werkgevers- en wernemersorganisaties alsmede de verzekeraars) van het instituut Asbestslachtoffers. Een stichting die o.a. aanvragen van smartengeld beoordeelt en daarbij tevens een bemiddelende rol speelt waarbij een normbedrag geldt ter grootte van f 90.000,--. Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat er onvoldoende argumenten zijn om in het onderhavige geval van dit bedrag af te wijken.
Nu Rockwool dit totaal bedrag reeds heeft uitbetaald aan [appellanten], zal de gevorderde wettelijke rente slechts worden toegewezen over de hoofdsom ter grootte van f 90.000,-- vanaf 29 augustus 1997 en vanaf 11 augustus tot 15 juni 2000 over het restant van f 25.000,--."
Grief 2.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen in het vonnis d.d. 28 november (pagina 4):
"Dat zijn lijdensweg nog 3,5 jaar heeft geduurd kan als relatief lang worden gekenschetst. Voor het overige is gebleken dat het ziekteverloop van ["senior"] past binnen het algemeen beeld van een mesothelioom."
Grief 3.
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis d.d. 28 november 2000 overwogen (pagina 5, onder "De buitengerechtelijke kosten"):
"Nu de gemaakte kosten van rechtsbijstand enerzijds zien op een hoger bedrag dan uiteindelijk is toegewezen en anderzijds uit de overgelegde specificatie niet steeds duidelijk is waarop de werkzaamheden betrekking hebben, zal de kantonrechter - uitgaande van de hoogte van het smartengeld en van de materiële schade - een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijzen van f 6.660,--."
Grief 4.
De kantonrechter heeft de gevorderde wettelijke rente over een bedrag ad
f 90.000,00 toegewezen vanaf 29 augustus 1997 tot 11 augustus 1999 en over een restant-bedrag ad f 25.000,00 vanaf 11 augustus 1999 tot 15 juni 2000.
De [erven "senior"] vorderen aan smartengeld een bedrag ad f 150.000,00.
Op 11 augustus 1999 heeft Rockwool betaald een bedrag ad f 65.000,00 en op
15 juni 2000 nog eens een bedrag ad f 25.000,00.
De [erven "senior"] maken aanspraak op de wettelijke rente over een bedrag ad
f 150.000,00 vanaf 1 januari 1995 tot 11 augustus 1999, over een bedrag ad
f 86.000,00 vanaf 11 augustus 1999 tot 15 juni 2000 en over een bedrag ad
f 60.000,00 vanaf 15 juni 2000 tot de dag der algehele betaling van f 60.000,00.
De [erven "senior"] vragen akte van deze wijziging van eis!
Bij memorie van antwoord bestrijdt Rockwool de grieven en concludeert tot bevestiging van het vonnis van de kantonrechter.
Rockwool voert daartoe het volgende aan.
Onder verwijzing naar haar stellingen in eerste aanleg is Rockwool met de kantonrechter van oordeel dat een smartengeldvergoeding van f 90.000,-- ter vergoeding van het door Crompvoets ondergane leed, alle omstandigheden daarbij in aanmerking genomen, passend is. Deze vergoeding stemt overeen met de vergoeding die de mesothelioomslachtoffers door tussenkomst van het Instituut Asbestslachtoffers kunnen verkrijgen. Het door voormeld instituut uitgekeerde bedrag is het resultaat van onderhandelingen tussen alle bij de asbestproblematiek betrokken partijen in de Nederlandse samenleving. Daarmee is een groot maatschappelijk draagvlak ontstaan voor de toekenning van een bedrag van
f 90.000,-- (€ 40.840,22) aan smartengeld.
Van bijzondere omstandigheden in de onderhavige zaak, welke een hogere smartengeldvergoeding zouden rechtvaardigen, is naar de mening van Rockwool geen sprake, waarbij geldt dat de ernst van het leed zich moeilijk laat kwantificeren. Het is de rechter die een objectieve afweging van de "ernst" van het leed zal moeten maken. Objectieve criteria in geval van mesothelioom zijn te vinden in het bestaan van een Asbestconvenant en de inmiddels ruim voorhanden zijnde jurisprudentie.
Met betrekking tot de toegewezen buitengerechtelijke kosten kan Rockwool zich geheel vinden in het oordeel van de kantonrechter.
Rockwool stelt zich met betrekking tot de toegewezen wettelijke rente op het standpunt, dat deze rente niet eerder gevorderd kan worden dan nadat bij brief van 29 augustus 1997 aanspraak is gemaakt op schadevergoeding en de wettelijke rente is aangezegd. Pas bij de obductie op 20 juli 1998 is met zekerheid de diagnose mesothelioom gesteld. Uit de wettelijke regeling vloeit voort dat de wettelijke rente in ieder geval niet eerder verschuldigd kan zijn dan nadat de schuldenaar nalaat terstond aan zijn schadeverplichting te voldoen. Hiervoor is noodzakelijk dat hij bekend is met de van hem gevorderde schade.
3. Beoordeling van het geschil
Geen grieven zijn aangevoerd tegen de vaststelling van de feiten zoals die door de kantonrechter in voormeld vonnis van 28 november 2000 is gedaan, zodat ook in hoger beroep door de rechtbank van die feiten kan worden uitgegaan.
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] gesteld dat zij het geschil dat partijen verdeeld houdt, in zijn geheel aan de rechtbank wensen voor te leggen.
De rechtbank gaat er van uit dat met "het geschil" enkel de "hoogte" van de immateriële schadevergoeding, de buitengerechtelijke kosten alsmede de wettelijke rente zijn bedoeld, nu partijen immers omtrent de vergoeding van de materiële schade overeenstemming hebben bereikt en daartegen ook geen grieven zijn gericht.
In de eerste grief maken [appellanten] bezwaar tegen het door de kantonrechter bij zijn oordeel betrekken van de totstandkoming in november 1998 van het zogenaamde asbest convenant, gevolgd door het oprichten van het Instituut Asbestslachtoffers, welk instituut een normbedrag hanteert van f 90.000,-- als immateriële schadevergoeding voor een asbestslachtoffer.
[appellanten] hebben met name aangevoerd dat de bij bedoelde totstandkoming betrokken werkgevers en verzekeraars niet meer wilden vergoeden dan een schadebedrag van f 90.000,-- welke bedrag instellingen als de FNV, het CNV en het Comité Asbestslachtoffers te laag vonden. Laatstgenoemden werd voorgehouden dat als zijn niet instemden met een vast bedrag aan smartengeld een procedure voor een snelle en eenvoudige afdoening van een geschil er niet kwam. Bij gebreke aan machtsmiddelen hebben de drie laatstgenoemde partijen zich gedwongen gezien met het convenant akkoord te gaan.
De rechtbank overweegt daaromtrent het navolgende.
Vanaf juli 1997 zijn vertegenwoordigers van het Comité Asbestslachtoffers, FNV, CNV, VNO-NCW, Verbond van verzekeraars, Verbond sectorwerkgevers overheid en de ministeries van SZW en justitie aan het werk gegaan om te komen tot een convenant voor de oprichting van een instituut voor asbestslachtoffers.
Dit convenant is gesloten op 23 november 1998.
Het Instituut Asbestslachtoffers kan bogen op een breed maatschappelijk draagvlak in Nederland. Ook de vakcentrale MHP, LTO-Nederland en MKB-Nederland hebben het convenant ondertekend.
De totstandkoming van het convenant en de vaststelling van het (norm) schadebedrag van f 90.000,--- is een proces is geweest van langdurige onderhandelingen, waarbij door partijen over en weer (welhaast gebruikelijk) concessies worden gedaan. Van een dwangpositie waarin met name FNV, CNV en het Comité Asbestslachtoffers zich bevonden danwel een "opdringen" van genoemd schadebedrag aan de belangenorganisaties is volstrekt niet danwel onvoldoende gebleken.
Maar ook al zou dat anders zijn dan nog blijft overeind dat het convenant door alle betrokkenen is ondertekend en deze overeenkomst - zoals reeds overwogen - een breed maatschappelijk draagvlak heeft en algemeen wordt toegepast.
[appellanten] hebben nog aangeboden hun stellingen met betrekking tot de totstandkoming van het convenant te bewijzen door het horen van een 3-tal getuigen, doch niet is aangegeven op welke wijze deze personen bij de oprichting van het Instituut betrokken zijn geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in deze kwestie de civiele rechter de hoogte van het smartengeld "naar billijkheid" dient vast te stellen, waarbij niet enkel meergenoemd convenant en het normbedrag richtsnoer dienen te zijn, doch ook aansluiting gezocht moet worden bij de in de jurisprudentie genoemde bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit is ook wat de kantonrechter gedaan heeft en hij heeft enkel bedoeld convenant daarbij "mede" betrokken.
Kennis nemende van de diverse overgelegde uitspraken is de rechtbank van oordeel dat het in het convenant genoemde bedrag van f 90.000,-- daarbij goed aansluit.
Met juistheid heeft Rockwool betoogd dat in geen van de overgelegde uitspraken een smartengeldvergoeding is toegewezen, die ook maar in de buurt komt van het in de onderhavige zaak gevorderde bedrag van f 150.000,--.
Voormeld normbedrag van f 90.000,-- is toegesneden op mesothelioom-slachtoffers, die qua levensverwachting zich allen in eenzelfde ongunstige positie bevinden, en dit bedrag moet in als een billijke vergoeding worden gezien, tenzij er in een individueel geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die - wellicht - een hogere vergoeding billijken.
Met betrekking tot die bijzondere omstandigheden hebben [appellanten] gewezen op de leeftijd van 64 jaar waarop ["senior"] is overleden en de omstandigheid dat diens lijdensweg zo'n 3,5 jaar heeft geduurd.
Partijen hebben in eerste aanleg gediscussieerd omtrent het juiste tijdstip waarop de diagnose mesothelioom bij ["senior"] is gesteld.
De rechtbank overweegt omtrent de diagnostiek als volgt.
Het maligne mesothelioom is niet gekenmerkt door een specifiek symptomen-complex. Noch symptomatologie, lokalisatie, radiologisch beeld of klinisch beloop maken het mogelijk het maligne mesothelioom te onderscheiden van andere oorzaken. Hierdoor kan de diagnostiek problematisch zijn. Zo is het maligne mesothelioom in een aantal gevallen moeilijk te onderscheiden van (uitzaaiingen van) andere tumoren en bepaalde goedaardige aandoeningen.
De grootst mogelijke zekerheid met betrekking tot de diagnose wordt verkregen door middel van histologisch onderzoek. In enkele gevallen kan met cytologisch onderzoek voldoende zekerheid verkregen worden.
De ziekte heeft doorgaans binnen één jaar na de gestelde diagnose het overlijden van de patiënt tot gevolg.
Al het vorenstaande bezien in samenhang met de inhoud van de brieven van de longarts Utama d.d. 1 december en 27 december 1994 en het schrijven van het pathologisch anatomisch laboratorium d.d. 9 januari 1995, in welk laatste schrijven vermeld staat dat "het beeld beter past bij een mesothelioom dan bij een adenocarcicoom" doch dat een histologisch onderzoek zou moeten plaatsvinden om de diagnose zeker te kunnen stellen, brengen de rechtbank tot het oordeel dat in december 1994 van een "onmiskenbare diagnose" mesothelioom nog niet gesproken kon worden. Deze strookt ook niet met voormelde overlevingsduur van doorgaans maximaal één jaar.
Terecht heeft de kantonrechter evenwel overwogen dat ["senior"] spoedig na ontvangst van de brief van longarts Utama aan de huisarts d.d. 27 december 1994 vernomen moet hebben welke (voorlopige) diagnose was gesteld en hij vanaf dat moment heeft moeten leven met het vooruitzicht dat hij nog maar korte tijd te leven had. Afgezien van de lange duur van 3,5 jaar dat Crompvoerts sr wetenschap heeft gehad van zijn ziekte en dat zijn lijdensweg zich over die lange periode heeft uitgestrekt, zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou blijken dat het ziekteverloop van ["senior"] anders is geweest dan past binnen het algemeen beeld van een mesothelioom.
De rechtbank deelt de opvatting van de kantonrechter dat er onvoldoende argumenten zijn om in het onderhavige geval van het normbedrag van f 90.000,--
af te wijken.
De grieven 1 en 2 worden mitsdien verworpen.
Grief 3 betreft de buitengerechtelijke kosten.
De rechtbank onderschrijft volledig het oordeel van de kantonrechter, gelet ook op de inhoud van het thans gebruikelijk gehanteerde rapport "Voorwerk", en zal eveneens een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijzen van f 6.660,--.
Grief 3 wordt derhalve verworpen.
Grief 4 betreft de wettelijke rente, welke [appellanten] thans bij wijziging van eis vorderen vanaf 1 januari 1995.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek is de wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening van de geldsom in verzuim is geweest. Zoals hiervoren reeds is overwogen is in december 1994 het vermoeden van een mesothelioom ontstaan. Een histologisch onderzoek dat verdere duidelijkheid had kunnen verschaffen is niet gevolgd.
Tussen de gemachtigde van de [erven "senior"] en de (verzekeraar) van Rockwool heeft vervolgens overleg en correspondentie plaatsgevonden over een afwikkeling van de schade buiten rechte.
Bij brief van 14 mei 1997 heeft het FNV namens ["senior"] het bedrijf Rockwool aansprakelijk gesteld voor de schade die zou voortvloeien uit de blootstelling van ["senior"] aan asbest binnen het bedrijf van Rockwool over de periode van 18 juli 1968 tot 30 april 1990. Een concreet bedrag aan schade (zowel materieel als immaterieel) wordt niet genoemd.
Bij brief van 31 juli 1997 deelt het FNV aan Rockwool mede, dat volledigheidshalve wordt vermeld dat ["senior"] zijn rechten op vergoeding van immateriële schade (smartengeld) reserveert.
Bij brief van 14 augustus 1997 heeft het FNV aan Rockwool de wettelijke rente over de schadevergoeding aangezegd per 29 augustus 1997.
Gelet op voormelde wettelijke regeling en de feitelijke gang van zaken zoals hiervoren omschreven is de rechtbank van oordeel, dat de toewijzing van wettelijke rente door de kantonrechter over de hoofdsom van f 90.000,-- vanaf 29 augustus 1997 tot 11 augustus 1999 en vanaf 11 augustus 1999 tot 15 juni 2000 over het restant van f 25.000,-- alleszins redelijk en billijk is.
Ook deze grief kan niet slagen.
De proceskostenveroordeling van de kantonrechter is eveneens terecht geweest, hetgeen leidt tot de slotconclusie dat meergenoemd vonnis van de kantonrechter integraal moet worden bevestigd.
[appellanten] moeten in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De rechtbank in hoger beroep:
bevestigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond tussen partijen gewezen op 28 november 2000 onder zaaknummer: 66491/CV/00-920;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van deze procedure in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rockwool begroot op € 1.156,--;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.F.M. Schrickx, F. Oelmeijer en F.R. Soutendijk en op de openbare civiele terechtzitting van 28 februari 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.