ECLI:NL:RBROE:2001:AE4264
Rechtbank Roermond
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.M.J.A. Dassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering en toepassing van de WAO
In deze zaak gaat het om de herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser, geboren in 1962, heeft zijn werkzaamheden gestaakt op 14 december 1998 vanwege ziekte. Hij ontving een WAO-uitkering die op 4 april 2000 was toegekend, met een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Eiser werd per 24 mei 2000 in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% ingedeeld. Echter, bij besluit van 22 augustus 2000 werd hem meegedeeld dat zijn uitkering per 13 juni 2000 als vervolguitkering zou worden voortgezet, met een lager vervolgdagloon. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij vond dat het dagloon te laag was vastgesteld.
Het bestreden besluit van 18 december 2000, dat het bezwaar ongegrond verklaarde, werd door eiser aangevochten. Hij stelde dat de duur van de loondervingsuitkering, gezien zijn leeftijd van 38 jaar op het moment van herziening, op grond van artikel 40 juncto 21a WAO één jaar zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de redenering van verweerder, die stelde dat artikel 40 alleen van toepassing is op personen die al een vervolguitkering ontvangen, correct was. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om het bezwaar ongegrond te verklaren op goede gronden berustte.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 mei 2001, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door mw. mr. J. Moor. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de WAO besproken en vastgesteld dat de toepassing van de wet in dit geval niet in strijd was met enige rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit.