ECLI:NL:RBROE:2001:AE2637
Rechtbank Roermond
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.M. Callemeijn
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ongegrondverklaring van bezwaar inzake opzegtermijn bij ontslag na faillissement
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) met betrekking tot de opzegtermijn van zijn ontslag. Eiser, die in dienst was bij [werkgever], stelde dat de opzegtermijn ten onrechte was vastgesteld op zes weken, terwijl hij meende recht te hebben op een langere termijn van 19 weken, gebaseerd op zijn dienstverband dat teruggaat tot 1966 en zijn leeftijd van boven de 45 jaar. De rechtbank Roermond heeft de zaak behandeld op 30 juli 2001, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Verweerder, vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs, stelde dat de aanvang van het dienstverband van eiser op 1 september 1995 moest worden gesteld, en dat artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing was, omdat dit artikel enkel geldt voor tijdelijke contracten.
De rechtbank overwoog dat de wettelijke opzegtermijn voor werknemers in geval van faillissement, zoals in het geval van eiser, zes weken bedraagt. Eiser's argument dat de oude regeling voor oudere werknemers van toepassing zou moeten zijn, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever met de Wet Flexibiliteit en Zekerheid een duidelijke keuze had gemaakt, waardoor de bijzondere bescherming voor oudere werknemers in geval van faillissement was komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het recht en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. W.M. Callemeijn, met mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 augustus 2001. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen zes weken na deze uitspraak.