ECLI:NL:RBROE:2001:AD3779

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/353 WAO K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit van het Lisv

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering van eiser, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid, maar door verweerder is herzien naar 65-80%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar niet tijdig en niet op de juiste wijze waren ingediend. Eiser's gemachtigde vroeg uitstel voor het indienen van de gronden, wat door verweerder werd verleend, maar met de voorwaarde dat de gronden uiterlijk op 3 januari 2001 in verweerders bezit moesten zijn. De gronden werden echter pas op 29 december 2000 ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De rechtbank Roermond oordeelt dat de toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door verweerder onterecht was, omdat eiser niet de gelegenheid is geboden om het verzuim te herstellen. De rechtbank stelt vast dat er in dit geval geen sprake was van een scheiding van bezwaren, aangezien het bezwaarschrift uitsluitend medische bezwaren bevatte. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder niet kan standhouden wegens ontoereikende juridische grondslag. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van bezwaarschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om indieners de kans te geven om verzuimen te herstellen. De rechtbank wijst erop dat de regelgeving niet tot niet-ontvankelijkheid leidt, en dat een belangenafweging door verweerder ontbreekt, wat het besluit verder ondermijnt.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 01/353 WAO K1
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), vertegenwoordigd door de uitvoeringsinstelling GAK Nederland bv te Venlo, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 31 januari 2001;
kenmerk: BZS AO 546.052.24.
Datum van behandeling ter zitting: 28 juni 2001.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 21 september 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit is namens eiser door mr. A.J. Butter, advocaat te Eindhoven, bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 28 juni 2001, waar eiser is verschenen bij gemachtigde mr. Butter voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M.J.H. Steeghs, medewerker van de afdeling bezwaar en beroep van GAK Nederland B.V., kantoor Venlo.
II. OVERWEGINGEN.
Eiser, geboren op […] 1954, is laatstelijk werkzaam geweest als lasser. Verweerder heeft terzake van de op 12 juni 1997 ingetreden arbeidsongeschiktheid ingaande 10 juni 1998 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat eiser geschikt te achten was passende arbeid te verrichten en zodoende niet arbeidsongeschikt in de zin van de wet was. Omdat bij de werkgever geen aangepast werk voorhanden was, is eiser in de WW terechtgekomen van waaruit hij zich per 29 maart 1999 ziek heeft gemeld.
Aan eiser is bij besluit van 2 juli 1999 ingaande 26 april 1999 een arbeidsongeschikt-heidsuitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 21 september 2000 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ingaande 22 novem-ber 2000 wordt vastgesteld op 65 tot 80% waarbij een uitkering hoort van 50-75%. Bij brief van 30 oktober 2000 is tegen dat besluit bezwaar gemaakt waarbij namens eiser aan verweerder is meegedeeld dat na ontvangst van de stukken de gronden zullen worden aangevuld.
Verweerder heeft vervolgens bij brief van 8 november 2000 de gemachtigde medegedeeld dat hij niet heeft voldaan aan de eisen die de wet aan een bezwaarschrift stelt omdat:
"uw bezwaarschrift nog niet de gronden van het bezwaar bevat.
Gevolg hiervan kan zijn dat uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard. (..) Om dit te voorkomen stellen wij u in de gelegenheid om uiterlijk 6 december 2000 het verzuim te herstellen.".
De brief vervolgt:
"Concreet vragen wij u er voor te zorgen dat uiterlijk binnen de gestelde termijn in ons bezit zijn:
* de gronden van uw bezwaar
Wij wijzen u er op dat de gronden die betrekking hebben op de medische gegevens op een aparte bijlage vermeld dienen te worden.".
Op 29 november 2000 heeft de gemachtigde uitstel gevraagd voor het indienen van de gronden waarop verweerder bij brief van 1 december 2000 heeft geantwoord akkoord te gaan met het uitstelverzoek en tot uiterlijk 3 januari 2001 de gelegenheid te geven het verzuim te herstellen. Daaraan is toegevoegd:
"Wij wijzen u er op dat de gronden van het bezwaar uiterlijk 3 januari 2001 in ons bezit dient te zijn en dat de gronden van het bezwaar die betrekking hebben op de medische gegevens dienen, wil het bezwaar ontvankelijk worden geacht, op een aparte bijlage vermeld dienen te worden.".
Bij brief van 29 december 2000 heeft de gemachtigde van eiser de gronden van het bezwaar aan verweerder kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de afdeling bezwaar en beroep verweerder op 17 januari 2001 geadviseerd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft bij besluit van 31 januari 2001 conform het advies besloten.
In het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat de ratio van artikel 88f van de WAO is dat het bezwaarschrift in twee gedeelten kan worden gesplitst. Nu enkel en alleen de medische bezwaren zijn ingediend, kan het bezwaarschrift niet gesplitst worden. Voorts is eiser van mening dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door een andere zaak (kennelijk A 2-7) wel te accepteren, terwijl daar ook geen gebruik is gemaakt van aparte bijlagen.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb, juncto artikel 88f van de WAO dienen medische gegevens op een aparte bijlage te worden vermeld. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt -voor zover hier van belang- dat, indien niet aan de in de wet gestelde vereisten is voldaan, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De rechtbank stelt voorop dat, wil er in redelijkheid sprake kunnen zijn van toepas-selijkheid van artikel 88f van de WAO, er ook daadwerkelijk iets te splitsen dient te zijn. Met eisers gemachtigde is de rechtbank van oordeel dat dit in casu niet het geval is. Het bezwaarschrift behelst uitsluitend medische bezwaren. Daar waar in het bezwaarschrift functies worden genoemd of in beeld komen, ligt daaraan uitsluitend een medisch bezwaar ten grondslag, in die zin dat eiser zich niet kan verenigen met de door de verzekeringsgeneeskundige vastgestelde belastbaarheid. Reeds hierom ontbeert het besluit een deugdelijke grondslag, nu immers in dat geval van enig verzuim en dientengevolge van toepasselijkheid van artikel 6:6 Awb geen sprake is.
Zo er evenwel al geoordeeld zou moeten worden dat ook arbeidskundige bezwaren zijn aangevoerd, komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat ten onrechte toepassing is gegeven aan artikel 6:6 van de Awb, aangezien in dat geval door verweerder verzuimd is eiser een mogelijkheid tot herstel van het gewraakte verzuim te bieden. Naar dezerzijds oordeel kan de brief van 1 december 2000 niet als zodanig worden aangemerkt. De gronden van het bezwaar zijn immers eerst bij brief van 29 december 2000 bij verweerder ingediend. Pas bij ontvangst van die gronden kan worden vastgesteld dat er geen scheiding is aangebracht, waarna alsdan een mogelijkheid geboden dient te worden om dit geconstateerde verzuim te herstellen. De rechtbank vindt steun voor die opvatting in de toelichting bij artikel 6 van verweerders Regelgeving Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 (Besluit van het Lisv van 14 1- 1998, Stcrt 1998,8), waar terzake is opgenomen:
"Als de indiener van een bezwaarschrift zich laat bijstaan door een professionele rechtshulpverlener zal de uitvoeringsinstelling de indiener altijd in de gelegenheid stellen om de gronden van het bezwaar die betrekking hebben op medische gegevens alsnog op een aparte bijlage te vermelden.".
Ook op grond van het vorenstaande kan het bestreden besluit mitsdien geen stand houden wegens ontoereikende juridische grondslag.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat, indien en voorzover er grond zou bestaan om te concluderen dat de mogelijkheid tot herstel van het geconstateerde verzuim wél is geboden, artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijkverklaring niet dwingend voorschrijft, doch de beslissing daartoe gebaseerd is op een bevoegdheid. Dit brengt met zich dat, alvorens van die bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, het bestuursorgaan tot een belangenafweging dient over te gaan. Van een dergelijke afweging is niet gebleken, zodat aan het besluit in dat geval een formeel motiveringsgebrek kleeft. Voorts heeft verweerder desgevraagd ter zitting als belang aan de zijde van verweerder, nu de werkgever te kennen had gegeven niet bij de procedure betrokken te willen worden, uitsluitend genoemd het in zijn algemeenheid uitvoeren van de regelgeving. De rechtbank stelt vast, zoals hiervoor reeds overwogen, dat de regelgeving niet tot niet-ontvankelijk verklaring noopt. Nu voor het overige niet is gebleken van belangen aan de zijde van verweerder, is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging, voorzover die al heeft plaatsgevonden, de rechterlijk toets niet kan doorstaan, zodat het besluit ook mank gaat aan een materieel motiveringsgebrek.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat het besluit niet in stand kan worden gelaten en voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuurs-recht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2,00 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald opgemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1,00.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op ƒ 1.420,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het Lisv;
bepaalt dat het Lisv aan eiser het door deze gestorte griffierecht ad ƒ 60,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen, in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2001.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:
JH
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.