ECLI:NL:RBROE:2001:AB3209

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38815 HAZA00-367
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van onderhandelingen over samenwerking inzake Euregionaal Informatiecentrum

Op 9 augustus 2001 heeft de Arrondissementsrechtbank te Roermond uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen eisers, S en de Stichting tot Behoud van Malbeck, en gedaagden, de gemeente Belfeld en de Stichting Euregionaal Bezoekerscentrum Towana. Eisers vorderden gedaagden te veroordelen om verder te onderhandelen over de realisering van het Euregionaal Informatiecentrum op het landgoed Malbeck, eigendom van S, op basis van een in 1998 bereikte samenwerkingsovereenkomst. Gedaagden hebben de vordering betwist en gesteld dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode eind 1998 en begin 1999 gesprekken hebben plaatsgevonden tussen eisers en een werkgroep, maar dat er geen bindende overeenkomst is gesloten. De rechtbank oordeelde dat de gesprekken niet de strekking hadden van een samenwerkingsovereenkomst en dat de verbintenissen onvoldoende bepaalbaar waren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een perfecte overeenkomst tussen partijen, waardoor de vordering van eisers niet voor toewijzing vatbaar was.

De rechtbank heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagde sub 1 werden begroot op f. 3.840,=, terwijl de kosten aan de zijde van gedaagde sub 2 op nihil werden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd in het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

Uitspraak: 9 augustus 2001.
V O N N I S
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
eisers:
1. S
wonende te Zwolle,
2. DE STICHTING TOT BEHOUD VAN MALBECK,
gevestigd te Belfeld,
procureur mr. J.P. Zanders;
tegen:
gedaagden:
1. De gemeente GEMEENTE BELFELD,
zetelende te 5951 CD Belfeld, Hamarplein 4,
procureur mr. J.W.M. van Haren,
2. STICHTING EUREGIONAAL BEZOEKERSCENTRUM TOWANA,
gevestigd te 5951 CD Belfeld, Hamarplein 4.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
· de dagvaarding van 9 mei 2000;
· de conclusie van eis;
· de conclusie van antwoord met 7 producties;
· de conclusie van repliek met 6 producties;
· de conclusie van dupliek;
· de ter gelegenheid van het pleidooi op 3 april 2001 overgelegde pleitaantekeningen.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel niet voldoende weersproken en/of op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde producties, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd:
· de gemeente had het plan tot het (laten) realiseren van een bezoekerscentrum en een Belfelds museum in het bosgebied Maalbeek;
· eiseres sub 1 (verder: S) is eigenaresse van het landgoed Malbeck, gelegen te Belfeld in het bosgebied Maalbeek;
· eiseres sub 2 (verder: Stichting Malbeck) (met S als enig bestuurslid) exploiteert een horecagelegenheid op landgoed Malbeck;
· eisers en de gemeente hebben hun plannen met elkaar besproken;
· vervolgens hebben in de periode juli 1998 tot januari 1999 een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen eisers en een op initiatief van de gemeente opgerichte werkgroep (later Stichting Towana, gedaagde sub 2, verder: de werkgroep) over de situering van onder meer het Belfelds museum en een Euregionaal Informatiecentrum op een gedeelte van landgoed Malbeck;
· de onderhandelingen zijn begin 1999 beëindigd.
3. De vordering en de stellingen van eisers
Eisers hebben gevorderd gedaagden te veroordelen om op basis van het eind 1998 tussen partijen bereikte akkoord met eisers verder te onderhandelen over de realisering van de plannen rond het Euregionaal Informatiecentrum op het in Belfeld gelegen landgoed Malbeck, eigendom van S, zulks op straffe van een door gedaagden hoofdelijk verschuldigde geldboete van f. 1.000,= per dag dat gedaagden of een van de gedaagden nalaten of nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
Eisers hebben daartoe gesteld dat partijen na afloop van diverse besprekingen eind 1998 een samenwerking zijn overeengekomen ter voorbereiding en realisering van het Euregionaal Informatiecentrum c.a.. Ten gevolge van die samenwerkings-overeenkomst stond het gedaagden niet meer vrij de gesprekken en onderhandelingen eenzijdig te beëindigen.
Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken.
4. Het verweer van gedaagden
Gedaagden hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van eisers in dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding.
Gedaagden hebben vooreerst gesteld dat de gemeente niet met eisers heeft onderhandeld en evenmin met hen een samenwerking is overeengekomen.
Gedaagden hebben verder gesteld dat enkel door de werkgroep gesprekken met eisers zijn gevoerd, doch dat van onderhandelingen geen sprake is geweest en zeker niet van onderhandelingen die reeds in een zodanig stadium waren dat afbreken daarvan niet meer mogelijk zou zijn of die tot een overeenkomst hebben geleid.
Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan naar de processtukken.
5. Het oordeel van de rechtbank
Door eisers is gevorderd gedaagden te veroordelen om op basis van het eind 1998 tussen partijen bereikte akkoord verder te onderhandelen over de realisering van de plannen rond het Euregionaal Informatiecentrum op het in Belfeld gelegen landgoed Malbeck, eigendom van S. Deze vordering is gebaseerd op de stelling dat tussen partijen eind 1998 een akkoord (een samenwerkingsovereenkomst, neergelegd in een intentieverklaring) tot stand zou zijn gekomen, hetgeen echter door gedaagden uitdrukkelijk is weersproken.
Uit de over en weer overgelegde stukken, waaronder de in het kader van een door eisers aanhangig gemaakt voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen, blijkt de rechtbank het navolgende.
Vast staat dat eisers eind 1998 en begin 1999 een aantal besprekingen hebben gevoerd met (medewerkers van) de werkgroep. De werkgroep had als taak het zoeken van een locatie voor het vestigen van een bezoekerscentrum (het Euregionaal Informatiecentrum in het kader van het Nederlands/Duits regionaal promotieplan Euroga 2002) in combinatie met het Belfelds museum, terwijl eisers plannen hadden voor een recreatieve edelsmederij op landgoed Malbeck. Dat het takenpakket van de werkgroep zich verder uitstrekte dan het zoeken van een locatie, namelijk tot de ontwikkeling van een totaalplan waarin de plannen van eisers begrepen waren zoals door eisers gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De verwijzing door eisers naar de notitie van de gemeente kan hen niet baten: in die notitie is op pagina 9 opgenomen dat ten behoeve van het Belfeldse deel van het project een werkgroep in het leven geroepen zou worden. Het Belfeldse deel omvat niet de ontwikkeling van de plannen van eisers: die plannen zijn in de notitie elders weergegeven. De rol van de werkgroep zou enkel indien voor samenwerking gekozen werd uitgebreid worden op een wijze als door eisers betoogd.
De gesprekken hebben plaatsgevonden op initiatief van (met name de burgemeester van) de gemeente Belfeld, die in de combinatie van de plannen van eisers en de werkgroep een win-win-situatie zag. Voor het Euregionaal centrum en het museum, waarvoor meerdere locaties beschikbaar waren hetgeen eveneens blijkt uit de notitie van de gemeente, bestond namelijk een voorkeur voor een locatie op het landgoed Malbeck. In de ontwikkeling van de plannen daartoe konden de plannen van S worden meegenomen, waardoor er voor alle betrokkenen meer kans bestond op haalbaarheid van de benodigde wijzigingen van het bestemmingsplan. De gesprekken werden merendeels gevoerd tussen S en haar adviseur, de heer x, enerzijds en de heren A en B van de werkgroep anderzijds. Door laatstgenoemde getuigen is verklaard dat zij geen eigen bevoegdheden hadden, maar dat steeds terugkoppeling met de werkgroep diende plaats te vinden. Die terugkoppeling heeft feitelijk ook steeds plaatsgevonden, zoals ook blijkt uit de verklaring van x.
Er zijn in totaal ongeveer 5 besprekingen geweest, die tot doel hadden te bezien of een samenwerking tot de mogelijkheden behoorde. Door x is als getuige in het voorlopige getuigenverhoor verklaard dat op grond van de besprekingen een intentieverklaring was opgesteld door A van de werkgroep. Die verklaring is volgens x besproken in de voorlaatste vergadering, doch bleek voor eisers niet acceptabel. Vervolgens is zijdens S een intentieverklaring opgesteld, die is besproken in de laatste vergadering. Deze laatste verklaring was, zo hebben de getuige x, A en B verklaard, voor de werkgroep niet acceptabel. De verklaring van x dat er in de laatste vergadering in beginsel overeenstemming bestond over de intentieverklaring van S komt de rechtbank gezien het vorenstaande weinig aannemelijk voor. Daarenboven hebben de getuigen A en B uitdrukkelijk verklaard dat er geen sprake was van overeenstemming, daar partijen op essentiële punten nog van mening verschilden. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de getuigen A en x dat naar aanleiding van de bespreking van de op schrift gestelde intentieverklaring is gesproken over een nog te sluiten samenwerkingsovereenkomst. Ook de getuige B heeft verklaard over een nog te sluiten samenwerkingsovereenkomst. Indien overeenstemming zou bestaan zoals door S betoogd, zou een dergelijke overeenkomst echter overbodig zijn: de zijdens S opgestelde verklaring behelst immers reeds een samenwerkingsovereenkomst. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat de werkgroep haar instemming zou hebben verleend aan de overeenkomst. Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een overeenkomst als door S gesteld. De vordering tot voortzetting van de onderhandelingen op grond van een tot stand gekomen samenwerkingsovereenkomst is dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
Maar ook indien ten aanzien van het vorenstaande anders geoordeeld zou moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet voor toewijzing gereed ligt.
A en B hebben als getuigen verklaard dat de werkgroep eerst bij kennisneming van de intentieverklaring heeft bemerkt dat Stichting Malbeck zich, in tegenstelling tot hetgeen haar naam doet vermoeden, uitsluitend bezig hield met de horeca-exploitatie, terwijl aanvankelijk de veronderstelling bestond dat zij enig eigenaar was van het geheel. Het werd, zo hebben beide getuigen verklaard, de werkgroep eerst toen duidelijk dat zij niet met één, maar met twee partijen te doen had. Verder waren in die intentieverklaring naar de mening van de werkgroep de gemeente en de Stichting Gemeentemuseum Belfeld ten onrechte als partij opgenomen. De eerste was volgens de getuigen in het geheel geen partij bij een te sluiten overeenkomst, terwijl de tweede onderdeel uitmaakte van de werkgroep, die op haar beurt ten onrechte niet als partij was vermeld.
Een der essentialia van een (mondelinge dan wel schriftelijke) overeenkomst is dat de verbintenissen voldoende bepaalbaar zijn. Indien, zoals in het onderhavige geval, onduidelijkheid bestaat omtrent de bij die overeenkomst betrokken partijen, kan naar het oordeel van de rechtbank van een zodanige bepaalbaarheid van de verbintenissen geen sprake zijn: in dat geval staat immers niet vast wie zich verbonden heeft. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er tussen partijen dan ook nog geen perfecte overeenkomst.
Gezien al het vorenstaande dient de vordering van eisers afgewezen te worden.
Eisers dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
wijst de vordering van eisers af;
veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, welke kosten aan de zijde van gedaagde sub 1 tot aan deze uitspraak worden begroot op een bedrag van f. 3.840,= (dan wel EUR 1.742,52), te weten f. 400,= aan verschotten en f. 3.440,= aan salaris ten behoeve van de procureur en aan de zijde van gedaagde sub 2 op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.M.L.M. Magnée, R.H. Smits en H.H. Dethmers, en ter openbare civiele terechtzitting van 9 augustus 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
type: mva.