ECLI:NL:RBROE:2001:AB1831

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
26 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38874/HA ZA 00-373
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en misbruik van positie door werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter te Roermond, waarin de appellant, een werknemer, is ontslagen op staande voet door zijn werkgever, Wilma B.V. De rechtbank Roermond heeft op 26 april 2001 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellant heeft grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin hij betwist dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De rechtbank heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van de appellant beoordeeld. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellant een concurrerende onderneming heeft opgericht en of hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als inkoper bij Wilma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant een besloten vennootschap heeft opgericht die concurrerende activiteiten uitvoerde, wat in strijd was met zijn arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de appellant misbruik heeft gemaakt van zijn positie door geld te ontvangen van zakelijke relaties van Wilma zonder dat daar een tegenprestatie tegenover stond. De rechtbank concludeert dat het gedrag van de appellant, in combinatie met het oprichten van een concurrerende onderneming, een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De rechtbank bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de appellant af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak: 26 april 2001.
V O N N I S
I N H O G E R B E R O E P
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
appellant:
[appellant],
[woonplaats],
procureur: mr. G.R.A.G. Goorts;
tegen:
geïntimeerde:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WILMA B.V. VOORHEEN WILMA BOUW B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 6001 EZ Weert,
Kasteelsingel 10,
procureur: mr. O.J.H.M. van Eijndhoven.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- het vonnis van de kantonrechter te Roermond op 7 december 1999 gewezen in de procedure tussen [appellant], thans appellant en Wilma Bouw B.V., thans geïntimeerde;
- het exploit van dagvaarding van 29 februari 2000, waarbij appellant tijdig in hoger beroep is gekomen tegen voormeld vonnis;
- de memorie van grieven, waarbij appellant zes grieven heeft opgeworpen;
- de memorie van antwoord, waarbij geïntimeerde de grieven heeft bestreden met negen producties;
- de processtukken van eerste aanleg.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
Partijen zullen in dit vonnis worden genoemd "[appellant]" en "Wilma".
2. In eerste aanleg
De rechtbank verwijst hiervoor naar de overgelegde processtukken van eerste aanleg.
3. De procedure in hoger beroep
[appellant] heeft de navolgende - kort samengevatte - grieven, voorzien van een toelichting, tegen het vonnis van de kantonrechter te Roermond gericht.
De kantonrechter heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat alleen al uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ten aanzien van de litigieuze fl. 20.000,- de dringende reden voor het ontslag blijkt, alsook dat het feit dat [appellant] de van [getuige 2] ontvangen fl. 20.000,- heeft terugbetaald, niets kan afdoen aan het oordeel dat de ontvangst ervan een dringende en valide reden voor ontslag op staande voet opleverde.
Voorts heeft de kantonrechter volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat ook de overige getuigenverklaringen meewegen voor het bewijs van oneigenlijk gebruik van zijn positie door [appellant], omdat uit die verklaringen zou blijken dat de gewraakte handelingen van [appellant] geen incident zijn.
[appellant] maakt verder bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat noch de lange duur van het dienstverband, noch het branchegebruik een ander licht op de zaak werpen. Als zesde en laatste grief heeft [appellant] gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Bij memorie van antwoord heeft Wilma de grieven bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de grieven van [appellant] en bekrachtiging, zonodig met aanvulling van de rechtsgronden, van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Roermond d.d. 7 december 1999, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide procedures, uitvoerbaar bij voorraad.
4. Het oordeel van de rechtbank
4.1 De grieven hebben de strekking de vordering in haar geheel ter berechting aan de rechtbank voor te leggen.
4.2 Het geschil spitst zich toe op de vraag óf sprake was van een dringende reden voor het ontslag op staande voet van [appellant] door Wilma op 7 oktober 1998.
4.3 Uit de brieven van 6 en 7 oktober 1998 van Wilma aan [appellant] blijkt dat Wilma aan het ontslag op staande voet als dringende reden ten grondslag heeft gelegd het voeren van een met Wilma concurrerende onderneming door [appellant] alsmede het maken van misbruik van zijn positie als hoofd inkoop bij Wilma door [appellant].
4.4 In genoemde brieven wordt als onderbouwing van misbruik van positie genoemd dat [appellant] zijn invloed en zijn positie bij Wilma heeft aangewend om voor de firma [bedrijf van getuige 4] een betere prijs voor isolatiemateriaal te bedingen en zich vervolgens daarvoor door [bedrijf van getuige 4] heeft laten betalen. Ook heeft [appellant] tweemaal een bedrag van fl. 10.000,- van [getuige 2]/[getuige 1], een zakelijke relatie van Wilma, aangenomen. Door Wilma wordt in dit verband verder nog gesteld dat uit de verklaring van [getuige 3] van Installatiebedrijf Werkendam gebleken is dat het bij de zakelijke relaties van Wilma niet gebruikelijk was verzoeken van [appellant], wegens het belang van zijn positie, te weigeren.
Ten aanzien van de concurrerende onderneming
4.5 Uit het eerste rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche (nr. 9803/63) blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat appellant een eenpersoons besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht, genaamd Marketing Management Technisch adviesbureau (M.M.T.), heeft opgericht, die, blijkens de statuten, onder meer tot doel heeft het uitvoeren van alle opdrachten, werken studies, plannen en projecten eigen aan een bouwmaatschappij. De rechtbank overweegt dat het enkele oprichten van een vennootschap die in naam een concurrent van Wilma is, nog niet strijdig hoeft te zijn met de bepaling in de arbeidsovereenkomst tussen appellant en Wilma, inhoudende dat niet zijn toegestaan werkzaamheden die strijdig zijn met het belang van het bedrijf en werkzaamheden die maken dat de werknemer zijn functie niet naar behoren kan uitoefenen. Dit is echter anders indien de onderneming ook daadwerkelijk zaken doet en voornoemde werkzaamheden uitvoert en op die wijze Wilma mogelijkerwijs benadeelt. Ook al zou [appellant] de bepaling in de arbeidsovereenkomst d.d. 17 februari 1986 ten aanzien van nevenfuncties niet uitdrukkelijk zijn overeengekomen, dan nog oordeelt de rechtbank dat van een werknemer in de positie van [appellant] verwacht mag worden dat hij zich onthoudt van werkzaamheden die zich op hetzelfde terrein als die van zijn werkgever bevinden, althans dat hij minimaal hiervan, uit eigener beweging, melding doet aan de werkgever.
4.6 Uit de bij het eerste Hoffmann-rapport gevoegde jaarrekening over 1995 -1996 blijkt dat M.M.T. over dit boekjaar een omzet heeft gehaald van Belgische frank 4.647.160 en een winst van Belgische frank 738.591. De rechtbank maakt hieruit op dat [appellant] daadwerkelijk met zijn onderneming zaken deed. Dat hij hiermee zijn werkgever beconcurreerde en zodoende werkzaamheden uitvoerde die strijdig zijn met het belang van Wilma, blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de verklaring van getuige [getuige 4], mededirecteur van het bedrijf [bedrijf van getuige 4], afgelegd voor de kantonrechter. Uit de verklaring van [getuige 4] blijkt dat [appellant] zijn positie bij Wilma heeft aangewend om voor [bedrijf van getuige 4] een goede prijs te bedingen voor de aankoop van isolatiemateriaal bij de firma Rockwool, tevens klant van Wilma, en dat [appellant] zich daarvoor middels op naam van zijn onderneming M.M.T. gestelde facturen door [bedrijf van getuige 4] heeft laten betalen.
Ten aanzien van het misbruik van positie
4.7 Uit het voorgaande blijkt eveneens dat [appellant] ten aanzien van de kwestie [bedrijf van getuige 4] misbruik heeft gemaakt van zijn positie als inkoper bij Wilma.
4.8 De rechtbank overweegt voorts dat getuige [getuige 1] twee verklaringen heeft afgelegd, één onder ede bij de kantonrechter op 15 september 1999 en één op 7 oktober 1998 zoals verwoord in het tweede rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche (nr. 9803/63-II). Daarnaast is er een schriftelijke verklaring van [getuige 1], gedateerd 26 oktober 1998. Deze verklaringen zijn consistent: [getuige 1] verklaart dat tweemaal, te weten in mei 1998 en in juli 1998, fl. 10.000,- aan appellant is gegeven. [getuige 1] heeft hierover enerzijds weliswaar verklaard dat het overhandigen van de fl. 20.000,- geen verband hield met het verkrijgen van een opdracht van Wilma voor zijn bedrijf, anderzijds heeft hij ook niet aangegeven welke prestatie appellant daar tegenover zou stellen. Hij heeft daarentegen wel verklaard dat, gelet op zijn positie binnen Wilma, [appellant] een belangrijke man was voor het bedrijf van [getuige 1] en dat, als zo iemand geld vraagt, je al snel geneigd bent daarmee in te stemmen. [getuige 1] heeft voorts nog verklaard dat er in de administratie van zijn bedrijf geen vordering op appellant is opgenomen na de overhandiging van genoemde som.
4.9 De verklaring van getuige [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] in het tweede rapport Hoffmann alsmede diens schriftelijke verklaring van 26 oktober 1998. [getuige 2] heeft echter afwijkend verklaard bij de kantonrechter. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat [getuige 2] in die laatste verklaring op vier verschillende wijzen, die bovendien geen sluitende redenering bevat, heeft verklaard over de fl. 20.000,- die in opdracht van hem namens zijn bedrijf door [getuige 1] aan [appellant] is overhandigd, aan deze verklaring, hoewel onder ede afgelegd, minder waarde gehecht kan worden.
4.10 De rechtbank is op basis van de verklaringen van deze getuigen van oordeel dat [appellant] zonder tegenprestatie fl. 20.000,- heeft ontvangen van een zakenrelatie van Wilma, en dat hij aldus misbruik gemaakt heeft van zijn positie bij Wilma.
4.11 Getuige [getuige 5] heeft bij de kantonrechter verklaard dat hij [appellant] kende omdat zijn bedrijf, [getuige 5] Timmerfabriek, opdrachten uitvoerde voor Wilma. [appellant] had hem in 1995 of 1996 gevraagd om fl. 10.000,--, stellende dat dit een honorering was voor verricht advieswerk in het verleden. Volgens [getuige 5] heeft [appellant] ongeveer 16 jaar geleden voor [getuige 5] advieswerk verricht. [getuige 5] heeft het bedrag van fl. 10.000,-- gestort op de rekening van het bedrijf van [appellant], M.M.T. Hij heeft ook nog een factuur daarvoor van M.M.T. gekregen. Voorts heeft [getuige 5] op verzoek van [appellant] 25 tot 30 kozijnen voor [appellant] gemaakt. [getuige 5] heeft daarvoor nooit iets in rekening gebracht.
Getuige [getuige 5] heeft ook tegenover Hoffmann verklaard, welke verklaring is opgenomen in het tweede Hoffmann-rapport. In deze verklaring geeft hij aan in opdracht van [appellant] en een bedrijfsleider van Wilma een bedrag van
fl. 15.000,- , zijnde een deel van de kosten van kozijnen die deze bedrijfsleider privé bij [getuige 5] had besteld, weggeboekt te hebben op een project van Wilma. Deze kosten zijn op zo'n manier weggeboekt, dat ze niet meer te achterhalen zijn. Hoewel [getuige 5] later bij de kantonrechter verklaard heeft dat [appellant] hier weliswaar bij was, maar dat deze wegboeking niet gebeurd is op zijn initiatief, hecht de rechtbank toch waarde aan deze verklaring in het Hoffmann-rapport, nu deze verder consistent is met die zoals door [getuige 5] afgelegd bij de kantonrechter en de verklaring de rechtbank verder betrouwbaar voorkomt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, ook als de wegboeking niet op initiatief van [appellant] heeft plaatsgevonden, doch [appellant] er slechts bij is geweest, hem het plaatsvinden van de wegboeking verweten kan worden.
4.12 Ook op grond van de verklaring van getuige [getuige 5] komt de rechtbank tot het oordeel dat door [appellant] misbruik is gemaakt van zijn positie als inkoper bij Wilma. In dit geval echter heeft [appellant] zich niet alleen door een zakelijke relatie van Wilma laten betalen, hij heeft ook niet ingegrepen toen duidelijk was dat de relatie privé-kosten wegboekte op een project van Wilma. Daarmee heeft hij Wilma ernstig benadeeld.
4.13 Het misbruik maken van zijn positie door [appellant] wordt eveneens bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 3]. Weliswaar is van deze getuige slechts een verklaring in het tweede Hoffmann-rapport beschikbaar, en verklaart hij slechts dat er weinig leveranciers zijn die verzoeken van appellant zullen weigeren gezien de macht en invloed die hij heeft binnen Wilma, zijn verklaring versterkt naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van bovengenoemde getuigen. Uit de verklaringen van deze getuigen komt naar voren dat zij de verzoeken van [appellant] niet hebben geweigerd in verband met zijn positie binnen Wilma.
4.14 Dit (herhaaldelijk) misbruik maken van positie, gevoegd bij het drijven van een met Wilma concurrerende onderneming, levert naar het oordeel van de rechtbank een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Hier doet niet aan af dat [appellant] al bijna 25 jaar bij Wilma werkte. De aard en duur van het dienstverband is een factor die mee dient te wegen bij het beoordelen van de dringende reden. Gelet echter op de aard van het misbruik door [appellant], die - zoals duidelijk uit de verklaringen van de getuigen blijkt - zelf het initiatief nam de zakelijke relaties van Wilma waarmee hij vanuit zijn functie had te maken, te bewegen tot betaling van forse bedragen aan hem privé, terwijl daar geen prestatie van hem tegenover stond, en dat ook kon doen omdat hij, vanuit zijn positie bij Wilma, bepaalde welke leveranciers de opdrachten van Wilma kregen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval aan deze factor geen betekenis toekomt. Dit geldt eveneens voor het door [appellant] ter verweer aangevoerde gebruik binnen de branche. Hoewel alle getuigen hebben verklaard dat het gebruikelijk is in de bouwwereld om elkaar over en weer 'service te verlenen', is de rechtbank van oordeel dat het in het onderhavige geval, gelet op de hoogte van de bedragen die [appellant] heeft ontvangen, om meer gaat dan serviceverlening.
4.15 De grieven van [appellant] falen derhalve, nu zij gericht zijn tegen de nietigheid van het ontslag wegens het ontbreken van een dringende reden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat, gelet op de inhoud, aan grief VI geen zelfstandige betekenis toekomt.
4.16 De rechtbank zal de vordering afwijzen en het vonnis van de kantonrechter, onder aanvulling met bovenvermelde gronden, bekrachtigen.
4.17 [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
In hoger beroep
bekrachtigt het tussen partijen op 7 december 1999 in conventie en reconventie gewezen vonnis van de kantonrechter te Roermond met aanvulling van de gronden;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten aan de zijde van Wilma in beide instanties, welke kosten tot op heden worden vastgesteld op fl. 2.498,90 (EUR 1.133,95) in eerste aanleg en in tweede aanleg op fl. 400,00 (EUR 181,51) aan verschotten en fl. 7.500,00 (EUR 2.403,35) aan salaris procureur;
verklaart vorenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.F.M. Schrickx, H.H. Dethmers en A.K. Kleine en ter openbare civiele terechtzitting van 26 april 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: IT.
Coll.: