ECLI:NL:RBROE:2001:AB0192

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35180/HAZA 99-786
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over grondtransactie en schadevergoeding tussen eiser en Gemeente Horst

In deze zaak, behandeld door de Arrondissementsrechtbank te Roermond, heeft eiser een vordering ingesteld tegen de Gemeente Horst. De procedure betreft meerdere geschillen tussen eiser en de Gemeente, waaronder de vermeende te late afgifte van een exploitatievergunning en de weigering van een horecavergunning. Eiser stelt dat er op 18 februari 1998 een mondelinge overeenkomst is gesloten met de Gemeente voor de verkoop van een perceel grond van 1.000 m2, maar dat deze overeenkomst niet schriftelijk is vastgelegd. Eiser vordert dat de Gemeente wordt veroordeeld tot nakoming van deze overeenkomst en tot schadevergoeding voor geleden schade als gevolg van wanprestatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 18 februari 1998 consensus is bereikt tussen partijen, maar dat eiser later heeft aangegeven van de overeenkomst af te zien. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente niet meer gehouden is tot nakoming van de overeenkomst, aangezien deze met wederzijds goedvinden is ontbonden. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van eiser tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad afgewezen, omdat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft eiser als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 22 februari 2001 door de rechters R.M.L.M. Magnée, F. Oelmeijer en L.M.J.A. Dassen, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eiser is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, begroot op F 4.300,-- aan kosten voor de procureur en F 400,-- aan griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak: 22 februari 2001.
V O N N I S
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
eiser
[eiser],
[woonplaats]
procureur: mr. L.J.M.G. Kunzeler,
tegen:
gedaagde
De publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE HORST,
zetelende en kantoorhoudende te 5961 ES Horst,
Wilhelminaplein 6,
procureur mr. M.M. Gerrits.
1. Het verloop van de procedure:
Dit blijkt uit de door eiser en gedaagde (hierna respectievelijk aan te duiden als [eiser] en de Gemeente) in deze procedure overgelegde navolgende stukken:
Dagvaarding van 17 september 1999;
Conclusie van eis (CvE) d.d. 30 september 1999 met 14 producties;
Conclusie van antwoord (CvA) d.d. 9 december 1999 met 6 producties;
Tussenvonnis van 23 december 1999;
Proces-verbaal van comparitie 14 februari 2000;
Conclusie van repliek (CvR) d.d. 30 maart 2000;
Conclusie van dupliek d.d. 11 mei 20002 producties;
Akte houdende in het geding brengen van nadere producties van 29 juni 2000 met 2 producties.
De rechtbank heeft , zoals aangekondigd door de rechter-commissaris ter comparitie van 14 februari 2000 en vastgelegd in het proces-verbaal, de zaak ambtshalve gevoegd met de zaak met rolnummer 34687/HAZA 99-689.
Partijen hebben hun zaken gevoegd bepleit ter zitting van 6 februari 2001 en daartoe pleitaantekeningen in het geding gebracht. Door de Gemeente is een volmacht overgelegd van [gemachtigde].
Na de zitting heeft de rechtbank de zaken ambtshalve weer gesplitst
2. De vaststaande feiten:
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd betwist, alsmede op basis van de niet weersproken inhoud van bescheiden staan de navolgende feiten -voor zover relevant- vast:
2.1 [eiser] heeft op enig moment na 1987 de Gemeente een strook grond te koop gevraagd van 1.000 m2, grenzend aan zijn eigen perceel. Deze strook wilde hij gebruiken om een midgetgolfbaan aan te leggen. De aanleg daarvan zou tevens voor een deel op zijn eigen perceel plaatsvinden.
In verband met deze wens van [eiser] heeft op 22 september 1997 een overleg plaatsgevonden tussen hem en [de wethouder]. Van het toen besprokene werd verslag gedaan bij brief van de Gemeente aan [eiser] van 24 oktober 1997. De Gemeente berichtte daarbij haar voorlopig standpunt met betrekking tot een vijftal onderwerpen, waaronder onder "c" de bereidheid om aan [eiser] een perceel van 1.000 m2 van de bestaande parkeerplaats te verkopen voor F 10,-- per m2. Aan [eiser] werd in dit schrijven de vraag voorgelegd of hij kon instemmen met de onder a t/m e vermelde punten. Na ontvangen antwoord zou een definitief standpunt bepaald worden. Na enige discussie heeft [eiser] op 26 november 1997 de eerste conceptovereenkomst voor de koop van de grond ontvangen. [eiser] heeft zich in verband met daarin opgenomen door hem ongewenst geachte bedingen hierin niet kunnen vinden. Hierna zijn nog vier concepten gevolgd, die allemaal niet tot overeenstemming hebben geleid.
Naar aanleiding van gevoerde besprekingen op 18 februari 1998 bij de notaris, waarbij -onder meer- [eiser] en [de wethouder] aanwezig waren, is door de notaris een zesde concept opgesteld, waarin blijkens haar schrijven van 25 februari 1998 (prod. 5 CvA) het besprokene in de akte werd verwerkt. Voorts werd in deze brief aan de Gemeente bericht dat [eiser] haar die dag telefonisch had laten weten van de koop af te zien, omdat naar zijn mening de inhoud van de akte geen juiste weergave zou zijn van hetgeen op 18 februari 1998 tussen partijen was overeengekomene.
[eiser] heeft vervolgens van de Gemeente nakoming verlangd van deze -naar zijn stelling- mondelinge overeenkomst.
2.2 Tussen [eiser] en de Gemeente bestaan naast het hiervoor vermelde sedert jaren meerdere twistpunten, zoals daar zijn het beweerdelijk te laat afgeven van een exploitatievergunning voor zijn café en het weigeren van een horecavergunning, door de Gemeente gevorderde bijbetaling van een toeslag voor het bestaande restaurant, en het in rechte betrekken van [eiser] voor een toeslag ad F 84.000,--.
3. De vorderingen, stellingen en het verweer:
3.1 [eiser] vordert voor recht te verklaren dat partijen op 28 (lees: 18) februari 1998 een overeenkomst hebben gesloten, waarbij door de Gemeente aan [eiser] is verkocht een perceel grond ter grootte van 1.000, -- m2, kadastraal bekend gemeente Horst sectie B nr 7982, zulks onder vernietiging van de in die overeenkomst opgenomen artikelen 15, 17, 18 en 19, dan wel de Gemeente te veroordelen tot nakoming van die overeenkomst onder verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat de Gemeente in gebreke blijft gevolg te geven aan het ten deze te wijzen vonnis. Voorts vordert [eiser] met betrekking tot de grondtransactie de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de uit hoofde van artikel 14 lid 2a van de overeenkomst verschuldigde boete, alsmede tot betaling van de door [eiser] ten gevolge van de wanprestatie geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat.
3.2 [eiser] vordert daarnaast de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van alle geleden en nog te lijden schade tengevolge van de in de dagvaarding onder 2 t/m 8 omschreven handelingen van de Gemeente, die zowel per incident als geheel te kwalificeren zouden zijn als een onrechtmatige daad van de Gemeente jegens [eiser].
3.3 Aan de vorderingen de grondtransactie betreffende heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat er op 18 februari 1998 bij de notaris volledige overeenstemming is bereikt tussen partijen op alle punten en dat slechts daarom geen schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen, omdat [de wethouder] plotseling weg moest, waardoor ondertekening van het contract toen niet meteen kon plaatsvinden, waarna vervolgens de tekst van de naderhand opgestelde (concept)overeenkomst geen correcte weergave bleek van het op 18 februari 1998 overeengekomene.
4. De beoordeling:
4.1 De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen door partijen naar voren is gebracht en voornamelijk ook uit de brief van de Gemeente van oktober 1997 (prod. 1 CvE) moet worden vastgesteld dat de koop van het door [eiser] gewenste perceel grond onderdeel uitmaakte van een "package-deal", waarmee door beide partijen werd beoogd om al de tussen hen bestaande twistpunten op te lossen en zodoende een streep te zetten onder het verleden.
De vraag in dit geschil is of op enig moment overeenstemming tussen partijen hierover is bereikt. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat op 18 februari 1998 tijdens de besprekingen ten overstaan van [de notaris] tussen partijen consensus is bereikt.
Dit blijkt uit de als productie 5 bij CvA overgelegde brief, gedateerd 25 februari 1998, van genoemde notaris, waarin zij aan [de wethouder] schrijft:
"De gewijzigde passages zijn met u en de heer [eiser] zo besproken op woensdag 18 februari jongstleden.", waarna zij de vier gewijzigde punten opnoemt.
4.3 Vervolgens heeft [eiser] echter blijkens dezelfde brief te kennen gegeven van de overeenkomst af te zien.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente daarna niet meer gehouden kon worden tot nakoming van de (mondelinge) overeenkomst en al helemaal niet met weglating van enkele bepalingen. De overeenkomst dient dan ook geacht te worden met wederzijds goedvinden te zijn ontbonden.
4.4 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de vorderingen betrekking hebbend op de grondtransactie dienen te worden afgewezen.
4.5 Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding uit onrechtmatige daad is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft een aantal van de gestelde handelingen voor [eiser] administratief rechterlijke rechtsingangen hebben opengestaan (fictieve weigering, geweigerde horecavergunning end.), die hij -kennelijk- onbenut heeft gelaten, terwijl ook niet, dan wel onvoldoende is gesteld en gebleken dat door de Gemeente ter zake als onrechtmatig aan te merken besluiten zijn genomen.
Ten aanzien van de andere door [eiser] opgesomde incidenten heeft de rechtbank in deze procedure, dan wel in de procedure met rolnummer 34687/HAZA 99-689 een oordeel gegeven.
Van een zodanig handelen door de Gemeente op de genoemde punten ieder voor zich, dan wel in zijn totaliteit bezien, dat dit als een onrechtmatige daad jegens [eiser] zou moeten worden beschouwd, is de rechtbank niet, dan wel onvoldoende gebleken.
Ook de vordering ten titel van schadevergoeding uit onrechtmatige daad is mitsdien niet voor toewijzing vatbaar.
4.6 De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op F 4.300,-- aan kosten procureur en F 400,-- aan griffierecht;
Dit vonnis is gewezen door mrs R.M.L.M. Magnée, F. Oelmeijer en L.M.J.A. Dassen en ter openbare civiele terechtzitting van 22 februari 2001 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type:LD
Coll.: RM/FS