ECLI:NL:RBROE:2001:AB0191

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34687/HAZA 99-689
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling van een toeslag door de Gemeente Horst aan [gedaagde]

In deze zaak, uitgesproken op 22 februari 2001 door de Arrondissementsrechtbank te Roermond, heeft de Gemeente Horst [gedaagde] aangeklaagd voor schadevergoeding en betaling van een toeslag. De Gemeente vorderde een bedrag van f 84.000,-- op basis van een contractuele verplichting en f 5.200,-- als schadevergoeding voor onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de Gemeente toegelaten tot bewijslevering van haar stellingen, waarbij de bewijslast bij de Gemeente ligt. De vordering tot betaling van de toeslag is gebaseerd op een clausule in de koopovereenkomst van 1987, waarin werd gesteld dat bij de bouw van een restaurant met een bruto-oppervlakte van meer dan 150 m2 een toeslag verschuldigd zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente niet kan vorderen op basis van de reeds gerealiseerde bebouwing, omdat deze als gefixeerd moet worden beschouwd op een bruto-oppervlakte van 150 m2. De rechtbank heeft de beslissing over de toeslag en verdere beslissingen aangehouden tot het eindvonnis. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere procedures en de noodzaak om getuigen te horen. De Gemeente heeft ook schadevergoeding gevorderd voor de ondeskundige snoei- en kapwerkzaamheden aan bomen die eigendom zijn van de Gemeente, waarvoor een deskundige schade heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de Gemeente in haar bewijsvoering toegelaten, maar de uiteindelijke beslissing over de vorderingen is aangehouden.

Uitspraak

Uitspraak: 22 februari 2001.
V O N N I S
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
eiseres:
De publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE HORST,
zetelende en kantoorhoudende te 5961 ES Horst,
Wilhelminaplein 6,
procureur mr. M.M. Gerrits;
tegen:
gedaagde:
[gedaagde],
[woonplaats]
procureur mr. L.J.M.G. Kunzeler.
1. Het verloop van de procedure:
Dit blijkt uit de navolgende door eiseres en gedaagde (hierna respectievelijk aan te duiden als de Gemeente en [gedaagde]) in de procedure overgelegde stukken:
Conclusie van eis (CvE) d.d. 16 september 1999, met daaraan gehecht de dagvaarding van 6 september 1999 en 12 producties;
Conclusie van antwoord (CvA) d.d. 25 november 1999 met 12 producties;
Conclusie van repliek (CvR) d.d. 10 februari 2000 met 7 producties;
Akte houdende in het geding brengen van nadere producties d.d. 8 juni 2000 met 3 producties;
Conclusie van dupliek (CvD) d.d. 11 mei 2000 met 2 producties;
Akte van depot van 10 februari 2000 betreffende bouwtekening d.d. 23 april 1997 en foto's gekapte bomen.
De rechtbank heeft de onderhavige zaak ambtshalve gevoegd met de tussen partijen aanhangige zaak met rolnummer 35180/HAZA 99-786.
Partijen hebben hun zaken gevoegd bepleit ter zitting van 6 februari 2001 en daartoe pleitaantekeningen in het geding gebracht. Door de Gemeente is een volmacht overgelegd van [gemachtigde].
Na de zitting heeft de rechtbank ambtshalve de zaken weer gesplitst.
2. De vaststaande feiten:
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd betwist, alsmede op basis van de niet weersproken inhoud van bescheiden staan de navolgende feiten -voor zover relevant- vast:
2.2 Bij notariële akte van 2 juni 1987 heeft de Gemeente een perceel grond, dat onderdeel uitmaakt van een terrein plaatselijk bekend als de "Kasteelse bossen" in eigendom overgedragen aan [gedaagde]. [gedaagde] had het voornemen om aldaar forellenvijvers aan te leggen en te exploiteren, hetgeen hij ook heeft gedaan. In de koopovereenkomst was onder artikel 12 een beding opgenomen, inhoudende onder "a" de verplichting voor [gedaagde] tot het betalen van een toeslag op de koopsom indien vóór 20 januari 2017 op het verkochte perceel een restaurant met een bruto-oppervlakte van meer dan 150 m2 zou worden gebouwd. Onder b van voormeld artikel is de minimale bijdrageplicht gefixeerd op 1.000 m2 ad f 84,-- per m2, derhalve f 84.000,--.
Op het gekochte perceel heeft [gedaagde] in of omstreeks 1987 een restaurant gebouwd met een bebouwingsoppervlak van ± 180 m2. De bouwvergunning hiervoor was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst reeds aangevraagd. Voor dit restaurant is nooit toeslag gevorderd of betaald.
In april 1997 heeft [gedaagde] een bouwvergunning verzocht voor het op het perceel oprichten van een (andere) horecaruimte met een bebouwingoppervlakte van ± 90 m2. De verzochte vergunning is op 20 juni 1997 verleend.
Bij brief van 19 juni 1997 heeft de Gemeente [gedaagde] medegedeeld dat op hem ingevolge artikel 12 van de overeenkomst de verplichting rustte om een toeslag te betalen, die de Gemeente voorhands had bepaald op 180 x f 84,-- voor het bestaande restaurant en 133,5 x f 84,-- voor de vissershut, waarbij 40 m2 was gerekend voor het terras.
Bij schrijven van 6 juli 1997 heeft [gedaagde] de Gemeente in reactie hierop doen weten hiermede niet te kunnen instemmen. Na een periode van discussie en onderhandeling, waarbij gepoogd is om tot een integrale oplossing van alle tussen partijen bestaande twistpunten te komen, heeft de Gemeente toen zulks niet mogelijk bleek, bij schrijven van 25 september 1998 uitdrukkelijk aanspraak gemaakt op de minimaal gefixeerde toeslag ad f 84.000,--. Na sommatie bij schrijvens d.dis 9 en 27 april 1999 waarop betaling uitbleef, heeft de Gemeente ter zake doen dagvaarden.
2.3 De gronden grenzend aan het hiervoor bedoelde perceel van [gedaagde] behoren in eigendom aan de Gemeente. Begin 1995 heeft de Gemeente geconstateerd dat een aantal bomen op deze gronden waren gesnoeid. Naar aanleiding hiervan is een deskundige van de Bomenstichting te Utrecht verzocht de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen. Op 30 maart 1995 heeft deze de schade berekend volgens de "methode Raad" en becijferd op f 5.200,--, wegens onherstelbare schade aan 10 bomen (Eik, Prunus en Fagus).
Bij brief van 29 juni 1995 heeft de Gemeente [gedaagde] medegedeeld dat, alhoewel zij hem aansprakelijk houdt voor de ontstane schade aan de bomenrij, getracht zal worden bij de herinrichting van het gebied hiervoor een praktische oplossing te vinden. In mei 1998 is vervolgens door de Gemeente geconstateerd dat een gedeelte van de loofhoutsingel die zich bevindt op gemeente-eigendom en de afscheiding vormt tussen de forelvisvijvers en de naastliggende parkeergelegenheid was gerooid. Het zou, aldus een brief van 28 mei 1998 aan de Gemeente (prod. 11 CvE) een velling betreffen van een loofhoutsingel ter grootte van circa 400 m2, aangelegd in 1971-1972, bestaande uit de houtsoorten inlandse eik, berk, hollandse iep, hazelaar, vuilboom en vlier. Tevens is in dit schrijven de veronderstelling uitgesproken dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor deze velling. Nadat gebleken was dat [gedaagde] niet bereid was tot vergoeding van de kosten van herplanting over te gaan, heeft de Gemeente ook te dier zake doen dagvaarden.
3. De vorderingen, grondslag en het verweer:
3.1 De Gemeente heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad f 84.000,-- uit hoofde van de contractuele verplichting jegens de Gemeente en een bedrag ad f 5.200,-- ten titel van schadevergoeding uit hoofde van de onrechtmatige daad gepleegd door [gedaagde] jegens eiseres, een en ander met nevenvorderingen.
3.2 De Gemeente heeft eerstgenoemde vordering gebaseerd op artikel 12 van de koopovereenkomst uit 1987. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het door [gedaagde] in 1997 gebouwde bouwwerk is aan te merken als een restaurant als bedoeld in dit artikel en dat met de bouw hiervan de overeengekomen hoeveelheid m2 is overschreden, zodat [gedaagde] de minimale gefixeerde bijdrageplicht van 1.000 m2 ad
f 84,-- dient te betalen.
Aan de vordering tot schadevergoeding heeft de Gemeente ten grondslag gelegd dat zij [gedaagde] verantwoordelijk acht voor het zonder vergunning kappen van bomen die haar in eigendom toebehoren, waardoor zij schade heeft geleden ten bedrage van de kosten van de herplant van deze bomen.
3.3 [gedaagde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De beoordeling:
4.1 De rechtbank ziet aanleiding om eerst de laatstgenoemde vordering de gestelde illegale bomenkap betreffende te bespreken. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.2 Door de Gemeente is gesteld dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de schade zoals die op 30 maart 1995 is vastgesteld door [de deskundige]. Deze schade betreft 10 bomen op de parkeerplaats bij de forellenvijver die ondeskundig zouden zijn gesnoeid en daardoor niet meer kunnen uitgroeien tot een normale boom, aldus het opgemaakte rapport (prod. 8 CvE). Voorts heeft de Gemeente gesteld dat [gedaagde] de bomen nadien zou hebben gerooid.
Door [gedaagde] is niet ontkend dat hij in 1995 snoeiwerkzaamheden heeft verricht, doch hij heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd bestreden dat hij de door de Gemeente op de foto getoonde bomen, die de afscheiding vormden tussen de forellenvijver en de naastliggende parkeerplaats waar thans een pergola is geplaatst, heeft gerooid en voorts dat hij de ter zitting op de foto aangewezen bomenrij heeft afgezaagd. [gedaagde] betwist voorts de aan de bomen toegekende waarde.
Van ondubbelzinnige erkenning door [gedaagde] van "terminaal snoeien" in 1995, dan wel van rooien in de jaren daarna, althans vóór 28 mei 1998 (zijnde de datum waarop [een medewerker] aan de Gemeente heeft bericht dat een gedeelte van loofhoutsingel is geveld) van de 10 door de Gemeente bedoelde bomen is de rechtbank niet, althans onvoldoende gebleken.
4.3 Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] dient de Gemeente de bewijslast te dragen van haar stellingen dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de schade zoals door [de deskundige] op 30 maart 1995 vastgesteld. De rechtbank zal de Gemeente, die bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, tot bewijslevering toelaten.
4.4 Ten aanzien van de vordering tot betaling van de toeslag overweegt de rechtbank voorshands nog als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bouwaanvraag met de daarbij behorende tekeningen voor het in 1987 te bouwen restaurant ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 2 juni 1987 bij de Gemeente bekend was.
De rechtbank is voorshands van oordeel dat voorts als vaststaand kan worden aangenomen dat de Gemeente toentertijd op grond van de maatvoering van het vergunde restaurant over had kunnen gaan tot het vorderen van de in de overeenkomst overeengekomen toeslag. Partijen verschillen immers niet van mening dat de bruto-oppervlakte van het restaurant -ongeacht welke invulling aan dat begrip wordt gegeven- de in lid a van artikel 12 genoemde 150 m2 overschreed.
De Gemeente heeft evenwel bewust van dat recht afgezien om [gedaagde] ter wille te zijn, zo is de rechtbank gebleken uit het ten pleidooie zijdens de Gemeente getoonde collegebesluit van 22 juni 1987. Daartoe is een andere interpretatie gegeven aan het begrip "bruto-vloeroppervlakte", waaronder naar de stelling van de gemeente verstaan diende te worden: het bebouwde oppervlak.
Het vorenstaande brengt met zich dat de Gemeente niet alsnog het op basis van de bouwvergunning uit 1987 gerealiseerde restaurant bij een vordering tot betaling van toeslag kan betrekken, indien en voor zover althans aan dat in 1987 opgerichte gebouw niet is of wordt bijgebouwd. Dat dit het geval zou zijn is niet gebleken en ook door de Gemeente niet aan de vordering ten grondslag gelegd.
De toentertijd gerealiseerde bebouwing is als het ware gefixeerd op een bruto-oppervlakte van 150 m2 in de zin van het toeslagbeding en de bijdrage daardoor op nul.
4.5 De vraag die zich vervolgens voordoet, is of [gedaagde] een toeslag verschuldigd is voor de door hem in 1997 gebouwde, blijkens de afgegeven horecavergunning als café uitgebate horecainrichting. De rechtbank beantwoordt die vraag, het vorenoverwogene en de tekst van het beding in aanmerking nemend, ontkennend, en overweegt daartoe als volgt.
De tekst van artikel 12a luidt:
" Indien vóór twintig januari tweeduizend zeventien op het verkochte perceel een restaurant met een bruto oppervlakte van meer dan eenhonderd vijftig vierkante meters wordt gebouwd is de eigenaar van het verkochte verplicht aan de gemeente Horst een toeslag op de koopsom af te dragen."
Nog daargelaten de vraag of het in 1997 opgetrokken gebouw, door partijen afwisselend aangeduid als "vissershut" en "horecainrichting", al is aan te merken als restaurant, kan naar dezerzijds oordeel uit de bepaling niet gelezen worden dat een en ander cumulatief zou gaan werken. De bepaling spreekt slechts over "een" restaurant en luidt bijvoorbeeld niet: indien op het perceel meer dan 150 m2 wordt bebouwd, dient voor het meerdere een toeslag betaald te worden.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat, wil er op grond van het beding een toeslag verschuldigd zijn voor de vissershut, de bruto-oppervlakte daarvan meer dan 150 m2 dient te bedragen. Ingevolge de eigen ten pleidooie verwoorde stelling van de Gemeente dient daaronder verstaan te worden het bebouwde oppervlak, waaronder niet begrepen het terras. Blijkens de overgelegde bouwtekening, en ook partijen verschillen daarover niet van mening, bedraagt het bebouwingsoppervlak in dat geval minder dan 150 m2.
De vordering strekkend tot betaling van een toeslag ad f. 84.000,-- op grond van artikel 12a en b van de koopovereenkomst zou derhalve voor afwijzing gereed liggen.
Uit proceseconomische redenen houdt de rechtbank evenwel de beslissing ter zake evenals iedere verdere beslissing, behoudens zoals hiervoor onder 4.3 aangegeven, aan tot het eindvonnis in de onderhavige procedure.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
Laat de gemeente Horst aan de Maas toe te bewijzen:
dat [gedaagde] in mei 1995 een tiental bomen ondeskundig heeft gesnoeid dan wel afgezaagd, die eigendom waren van de Gemeente en die zich bevonden op grond van de gemeente met de plaatsaanduiding "parkeerplaats bij de Forellenvijver";
dat [gedaagde] zonder toestemming van de Gemeente diezelfde bomen in 1998, althans vóór mei 1998 heeft gerooid;
bepaalt -voor het geval de Gemeente het bewijs wenst te leveren door middel van getuigen- dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden voor mr. R.M.L.M. Magnée op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Roermond aan de Willem II-Singel;
bepaalt voorts dat in dat geval getuigenopgave door de Gemeente dient te geschieden ter rolle van 5 april 2001 en dat partijen alsdan tevens hun verhinderdata opgeven;
houdt iedere verdere beslissing aan;
sluit hoger beroep van dit vonnis anders dan tegelijk met het eindvonnis uit.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.M.L.M. Magnée, F. Oelmeijer en L.M.J.A. Dassen en ter openbare civiele terechtzitting van 22 februari 2001 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type:LD
coll: FS/RM