ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 00/452 WET K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor deze: de regiomanager van LASER, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 17 april 2000,
kenmerk: 99.2.2425/LC.
Datum van behandeling ter zitting: 25 oktober 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit 17 april 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 26 oktober 1999 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 17 april 2000 is namens eiser door mw. mr. M.H.C. Peters bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 oktober 2000, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door mw. mr. J.J. Janssen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mw. mr. E.A. Vossen.
Eiser exploiteert een land- en tuinbouwbedrijf. Tengevolge van wateroverlast is in 1998 schade ontstaan aan percelen asperge, bieten, chinese kool, rode kool, witte kool, savooiekool en consumptieaardappelen.
Op 16 december 1998 werd door verweerder een regeling getroffen voor de verstrekking van een tegemoetkoming in de oogstschade als gevolg van de extreme weersomstandigheden in het najaar van 1998; de "Regeling oogstschade 1998", gepubliceerd in de Staatscourant 1998, nr. 244 van 21 december 1998. Op grond van die regeling konden gedupeerde land- en tuinbouwers onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Daarvoor diende op een daartoe vastgesteld formulier de oogstschade te worden gemeld.
Eiser heeft op het meldingsformulier van 14 december 1998 aangegeven schade te hebben geleden aan de gewassen asperge, bieten, chinese kool, rode kool, witte kool, savooiekool en consumptieaardappelen. Daarbij is aangegeven dat van de consumptieaardappelen 4,5 hectare is geteeld en dat aan 3 hectare schade is ontstaan.
Bij besluit van 26 oktober 1999 is op de aanvraag van eiser beslist en een schadevergoeding van ¦ 46.322,11 toegekend. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt en daarbij is uitsluitend de hoogte van de vergoeding van de schade aan de consumptieaardappelen aangevochten. Het bezwaar is bij het besluit van 17 april 2000 kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe werd overwogen dat eiser in zijn melding met betrekking tot het gewas consumptieaardappelen melding maakte van een teeltoppervlakte van 4,5 ha. waarvan 1,5 ha. was gerooid, maar dat bij de zogenaamde quick-scan op 21 december 1998 nog slechts 1,5 ha. te velde zou hebben gestaan zodat slechts 1,5 ha voor vergoeding in aanmerking kwam. In beroep wordt -evenals in het bezwaarschrift- aangegeven dat eiser van de 4,5 ha geteelde consumptieaardappelen ten gevolge van de waterschade slechts 1,5 ha. heeft kunnen oogsten zodat aan 3 ha. schade is ontstaan. Voorts wordt in het beroepschrift aangevoerd dat ten onrechte van het horen van eiser is afgezien.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Materieel is in het onderhavige geding in geschil of de schade aan het gewas consumptieaardappelen 3 ha bedraagt, zoals namens eiser wordt gesteld, of 1,5 ha., waarvan verweerder uitgaat.
Alvorens daarop in te gaan heeft de rechtbank stilgestaan bij de vraag of verweerder -impliciet- terecht heeft aangenomen dat het primaire besluit een besluit is waartegen ingevolge de Awb bezwaar en beroep openstaat.
De "Regeling oogstschade 1998" (verder ook: de Regeling) is een schaderegeling die is gepubliceerd in het kader van een beleid waarvoor geen specifieke basis is gegeven in een wet maar welk beleid zijn grondslag vindt in de vrije bevoegdheid van de rijksoverheid om binnen de grenzen van de wet middelen ter beschikking te stellen ter behartiging van het algemeen belang. Een beslissing van of namens verweerder over het al dan niet toekennen van een bijdrage op grond van die Regeling heeft daarmee het karakter van een publiekrechtelijke rechtshandeling en is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aangezien zich verder geen van de uitzonderingen van de artikelen 8:2 tot en met 8:5 van die wet voordoet is zodanig besluit vatbaar voor bezwaar en het besluit op bezwaar vatbaar voor beroep.
Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder het bij de voorbereiding van het besluit op bezwaar niet nodig heeft geoordeeld eiser te horen en het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard. Ter zitting is daartoe aangevoerd dat de feiten die bepalend zijn voor de beoordeling van de aanvraag van eiser door de vaststelling daarvan door de taxateur vast staan en het beleid dat op die feiten wordt toegepast nauwkeurig is neergelegd in de Regeling zodat verweerder zonder betrokkene te horen tot een volledige beoordeling van de bezwaren kon komen.
De rechtbank deelt dat standpunt niet. De hoorplicht, neergelegd in artikel 7:2 van de Awb, vormt naar uit de wordingsgeschiedenis van die wet kan worden afgeleid, een essentieel onderdeel van de in die wet geregelde bezwaarschriftprocedure. Gelet op de in de memorie van toelichting vermelde doeleinden van het horen, mag daarvan slechts bij uitzondering worden afgezien. De uitzonderingsmogelijkheden in artikel 7:3 van de Awb op de hoorplicht dienen restrictief te worden gehanteerd. In casu is het horen van eiser achterwege gelaten op grond van hetgeen is bepaald in laatstvermeld artikel in de aanhef en onder b. Ingevolge dit voorschrift kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van dit laatste kan evenwel eerst worden gesproken indien uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk is. Aan die voorwaarde is echter in deze naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Immers eiser heeft in bezwaar -beargumenteerd en gedocumenteerd- het standpunt van verweerder bestreden dat bij de quick scan is komen vast te staan dat van het teeltareaal van consumptieaardappelen van 4,5 ha. 3 ha. zou zijn gerooid.
Het is derhalve niet zo dat op basis van de voorhanden gegevens slechts één conclusie mogelijk zou zijn. Immers eiser heeft de feiten waar verweerder van uitgaat -zoals reeds vermeld: beargumenteerd en gedocumenteerd- bestreden. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen eiser daarover te horen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de aan de beslissing op bezwaar ten grondslag te leggen feiten. Voor de beslissing op bezwaar is immers niet alleen de vraag bepalend of de Regeling juist is toegepast, maar ook de vraag of de aan de toepassing van de Regeling ten grondslag gelegde feiten juist zijn. De bezwaarschriftprocedure is nu net bedoeld om ook daarover meer duidelijkheid te verkrijgen en verweerder had eiser daarover moeten (doen) horen.
Nu ook overigens geen van de voorwaarden in artikel 7:3 van de Awb, op grond waarvan van het horen kon worden afgezien, zich voordeed is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb, zodat het besluit reeds op die grond niet in stand kan blijven.
Ook voor het geval dat het besluit niet reeds op de hiervoorgenoemde grond zou dienen te worden vernietigd is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet in stand kan blijven. Op grond van de voorhanden gedingstukken staat naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk vast dat de schade aan het gewas consumptieaardappelen 1,5 ha. bedraagt, zoals verweerder aanneemt. Bij de zogenaamde quick scan op 21 december 1998 is wel vastgesteld dat een perceel van 1,5 ha. was bewerkt, maar dat kan overeenkomen met de opgave van eiser. Die opgave hield in dat hij in 1998 4,5 ha. aardappelen heeft geteeld en daarvan slechts 1,5 ha heeft kunnen (laten) rooien. De constatering dat een perceel van1,5 ha. is bewerkt betekent niet per definitie dat het uitgesloten is dat nog 3 ha. consumptieaardappelen te velde stonden. Ter terechtzitting heeft eiser aangegeven dat de 4,5 ha. consumptieaardappelen geteeld werden op een tweetal percelen, te weten een perceel van 3 ha., waarvan 1,5 ha. was gerooid, en een perceel van 1,5 ha.. Dat perceel van 1.5 ha. zou door de taxateurs niet zijn bezocht en ook heeft eiser aangegeven dat de taxateurs dat perceel -gezien de afstand- niet hebben kunnen waarnemen vanaf het wel bezochte perceel. Het heeft er derhalve alle schijn van dat het standpunt van eiser voor juist moet worden gehouden. Nu verweerder zonder nader onderzoek de door eiser aangevoerde bezwaren tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard heeft verweerder een beslissing genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb, welk artikel voorschrijft dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen terwijl voorts de motivering van het bestreden besluit een ondeugdelijke feitelijke grondslag heeft, zodat moet worden geconcludeerd dat het besluit van 17 april 2000 ook niet berust op een deugdelijke motivering, zoals artikel 3:46 van de Awb voorschrijft. Ook op die gronden kan het bestreden besluit derhalve niet in stand blijven.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor een.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op ƒ 1.440,75 (zijnde de kosten van rechtsbijstand ad ƒ 1.420,- en ƒ 20,75 reiskosten van eiser) te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door deze gestorte griffierecht ad f. 225,-- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.A. Gruiters in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 november 2000
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.