ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE Roermond
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 00/296 WW K1
Inzake : A e/v B, wonende te C, eiseres,
tegen : het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), vertegenwoordigd door de uitvoeringsinstelling GUO BV te Eindhoven, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 21 februari 2000,
kenmerk: RBB/MC/6.960.140850.00.
Datum van behandeling ter zitting: 2 oktober 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 12 maart 1999, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is namens eiseres, door mr. R.L.J. Vereijken van de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 2 oktober 2000, waar eiseres niet is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A.J.M. Janssen, werkzaam bij het GUO, districtskantoor Eindhoven.
Eiser, geboren op […] 1950, is als champignonplukster werkzaam in dienstbetrekking bij Z te C. Zij is wegens een verlies aan arbeidsuren ingaande 4 januari 1999 (gedeeltelijk) werkloos geworden.
Bij besluit van 12 maart 1999 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat aan haar met ingang van 4 januari 1999 geen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) kan worden toegekend omdat zij niet als werkloos in de zin van de WW kan worden aangemerkt. Eiseres voldoet niet aan de eis dat zij tenminste 5 uur of tenminste de helft van haar normale arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren. Immers verweerder heeft het gemiddeld aantal arbeidsuren over de 26 kalender-weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag vastgesteld op 24,99. Aangezien eiseres nog voor 20 uur per week werkzaam is, is er geen sprake van tenminste 5 uur verlies van de normale arbeidsuren. Op 14 april 1999 heeft eiseres hiertegen een bezwaarschrift ingediend bij verweerder, waarbij eiseres zich afvroeg waarom de uren niet afgerond worden. Voorts heeft eiseres aangegeven dat zij in week 28 van 1998 ongeveer 3 uren niet heeft kunnen werken in verband met een behandeling door haar specialist. Eiseres heeft afgezien van het bijwonen van een hoorzitting. Bij besluit van 21 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
In het tegen voormeld besluit ingesteld beroep is van de kant van eiseres -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat voor de vaststelling van het verlies van arbeidsuren ook aansluiting moet worden gezocht bij het op 1 januari 1999 in werking getreden artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek hetgeen er toe leidt dat eiseres in de daarin bedoelde periode van drie maanden 361 uren heeft gewerkt hetgeen betekent dat eiseres een arbeidsovereenkomst voor minimaal 25,78 uren per week heeft. Rekening houdend voorts met de ook door verweerder toegepaste bijtelling van 14,41%, zijnde het loondervingsgedeelte van de vakantiebon, levert dit een gemiddelde arbeidsduur op van 29,5 uren per week. Het verlies aan arbeidsuren bedraagt dan 9,5 uren per week zodat eiseres werkloos is in de zin van de WW. Voorts wordt betoogd dat het niet afronden van het aantal arbeidsuren van 4,99 naar 5 een onredelijke toepassing van de beleidsregels door verweerder inhoudt. Voorts wordt het onredelijk geacht dat verweerder de uren dat eiseres niet heeft gewerkt in verband met doktersbezoek in mindering wordt gebracht op het totaal.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van onderstaande overwegingen.
.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en sub a van de WW is, andere vereisten daargelaten, werkloos de werknemer die tenminste vijf of tenminste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren.
Onder evengenoemde arbeidsuren per kalenderweek wordt op grond van artikel 16, tweede lid, van de wet verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies aan arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
Van de zijde van eiseres is in beroep aangevoerd dat toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in art artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om het bepaalde in artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek voor de uitvoerige regelgeving van de WW van toepassing te achten aangezien hiervoor noch in wetgeving, noch in de literatuur, noch in de vaste rechtspraak dienaangaande steun is te vinden.
Voorzover eiseres stelt dat het onredelijk wordt geacht de 3 uren die zij niet heeft gewerkt wegens doktersbezoek, op het totaal in mindering te brengen, is de rechtbank van oordeel dat deze grief moet falen aangezien dit zou betekenen dat zij in die betreffende week 23 uren zou hebben gewerkt en dat is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken niet aannemelijk.
Berekend is door verweerder dat het verlies aan arbeidsuren als hiervoor bedoeld 4,99 uur bedraagt. Eiseres verzet zich ertegen dat verweerder dit aantal niet naar boven heeft afgerond waardoor in haar geval sprake is van een relevant verlies aan verdienvermogen en acht dit in strijd met de redelijkheid. Verweerder baseert zich daarbij op beleidsregels die afronden van het aantal arbeidsuren niet toelaten. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder bij brief van 7 september 2000 een kopie van een circulaire van de SVR d.d. 14 november 1983 ingezonden, inhoudende afrondingsregels waarop verweerder zijn stelling heeft gebaseerd dat het niet is toegestaan het aantal uren in decimalen naar boven af te ronden. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen en maakt die mening niet tot de hare, immers bedoelde afrondingsregels zijn niet gegeven voor gevallen als de onderhavige, nog uitdrukkelijk los van de vraag of verweerder eigenlijk wel een bevoegdheid heeft in casu een -zoals hij dat noemt- eigen beleid te voeren. Voorzover de daarin gevolgde lijn ook analoog zou moeten worden toegepast in het onderhavige geval, overweegt de rechtbank dat genoemde afrondingsregels steeds in het voordeel zijn van de betrokkene en niet in die van het uitvoeringsorgaan.
Een redelijke wetstoepassing brengt voor de rechtbank mee dat zulke minieme verschillen als hier aan de orde (het gaat om 0, 01 uur!) zouden moeten leiden tot een afronding ten gunste van de belanghebbende en daarmee tot afronding naar 5 arbeidsuren. Eiseres heeft daarom, uitgaande van een redelijke wetstoepassing, voldaan aan de voorwaarde van artikel 16 van de WW. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep voor gegrond moet worden gehouden. Beslist wordt als aangegeven in rubriek III.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op ƒ 710,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door verweerder;
bepaalt dat verweerders gemeente aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ad ƒ60,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.