ECLI:NL:RBROE:2000:AA9227

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/321 WET K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Regeling oogstschade 1998 en de uitsluiting van bolchrysanten voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 14 november 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, een bloemen- en perkplantenkweker, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Eiser had schade geleden aan zijn bolchrysanten als gevolg van wateroverlast in 1998 en had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding op basis van de 'Regeling oogstschade 1998'. Deze regeling was bedoeld om tegemoetkomingen te bieden aan landbouwers die schade hadden geleden door extreme weersomstandigheden. Eiser's aanvraag werd echter afgewezen omdat bolchrysanten niet waren opgenomen in bijlage 1 van de regeling, die de gewassen definieerde die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Regeling oogstschade 1998 een limitatieve lijst bevat van gewassen die voor schadevergoeding in aanmerking komen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat bolchrysanten niet onder deze lijst vielen, en dat de schade aan deze gewassen dus niet voor vergoeding in aanmerking kwam. Eiser had aangevoerd dat de lijst niet als limitatief, maar als indicatief moest worden beschouwd, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank benadrukte dat de regeling duidelijk was en dat de minister een grote mate van vrijheid had in de uitvoering van deze regeling.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de minister, dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaarde, niet in strijd was met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de beslissing van de minister om geen schadevergoeding toe te kennen aan eiser werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het instellen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 00/321 WET K1
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor deze: de regiomanager van LASER verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 23 februari 2000,
kenmerk: 99.2.2310/JV.
Datum van behandeling ter zitting: 25 oktober 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit 23 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 20 september 1999 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 23 februari 2000 is namens eiser door A.A.T. Stoffels bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 oktober 2000, waar eiser in persoon is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door A.A.T. Stoffels. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.C.M. Oudshoorn. Van de zijde van eiser is als getuige meegebracht -en door de rechtbank gehoord- C.
II. OVERWEGINGEN.
Eiser exploiteert een bloemen- en perkplantenkwekerij. Tengevolge van wateroverlast is in 1998 schade ontstaan aan een perceel bolchrysanten.
Op 16 december 1998 werd door verweerder een regeling getroffen voor de verstrekking van een tegemoetkoming in de oogstschade als gevolg van de extreme weersomstandigheden in het najaar van 1998; de "Regeling oogstschade 1998", gepubliceerd in de Staatscourant 1998, nr. 244 van 21 december 1998. Op grond van die regeling konden gedupeerde land- en tuinbouwers onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Daarvoor diende op een daartoe vastgesteld formulier de oogstschade te worden gemeld.
Eiser heeft op het meldingsformulier aangegeven schade te hebben geleden aan een perceel bolchrysanten. Bij besluit van 20 september 1999 is de aanvraag van eiser afgewezen aangezien de schade niet zou vallen onder de definitie van schade als bedoeld in de regeling en voorts omdat de aanspraak op tegemoetkoming niet meer zou bedragen dan het minimumbedrag ad ¦ 2000,-. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt en dat bezwaar is bij het besluit van 23 februari 2000 kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe werd -kort samengevat- overwogen dat slechts een tegemoetkoming kan worden verleend voor schade aan gewassen die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling oogstschade 1998. Nu bolchrysanten niet zijn opgenomen op de lijst van te vergoeden gewassen komt de schade niet voor vergoeding in aanmerking.
Tegen dat besluit is beroep ingesteld en daarbij is -eveneens kort samengevat- aangevoerd dat de lijst van de voor vergoeding in aanmerking komende gewassen niet als imperatief/limitatief maar als indicatief beschouwd zou moeten worden, aangezien de regeling beoogde schade aan alle ten tijde van de extreme regenval te velde staande gewassen te vergoeden.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Alvorens in te gaan op het partijen inhoudelijk verdeeld houdende geschilpunt heeft de rechtbank stilgestaan bij de vraag of verweerder -impliciet- terecht heeft aangenomen dat het primaire besluit een besluit is waartegen ingevolge de Awb bezwaar en beroep openstaat.
De "Regeling oogstschade 1998" (verder ook: de Regeling) is een schaderegeling die is gepubliceerd in het kader van een beleid waarvoor geen specifieke basis is gegeven in een wet maar welk beleid zijn grondslag vindt in de vrije bevoegdheid van de rijksoverheid om binnen de grenzen van de wet middelen ter beschikking te stellen ter behartiging van het algemeen belang. Een beslissing van of namens verweerder over het al dan niet toekennen van een bijdrage op grond van die Regeling heeft daarmee het karakter van een publiekrechtelijke rechtshandeling en is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aangezien zich verder geen van de uitzonderingen van de artikelen 8:2 tot en met 8:5 van die wet voordoet is zodanig besluit vatbaar voor bezwaar en het besluit op bezwaar vatbaar voor beroep.
De zojuist genoemde vrije bevoegdheid van de rijksoverheid maakt tevens dat de minister in beginsel een grote mate van vrijheid toekomt en dat de rechter zijn beperkingen heeft in de toetsing van het gebruik van die bevoegdheid. Daarbij heeft de rechter wel te beoordelen in hoeverre de minister in zijn besluitvorming zich heeft gehouden aan ruimte en beperkingen die hem in de Regeling zijn gegeven. Voor de wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid in dezen heeft te gebruiken geeft de Regeling aan welke schade te vergoeden is en hoe deze schade wordt vastgesteld.
Artikel 1 van de Regeling definieert in dat verband schade als: het door de extreme weersomstandigheden in het najaar van 1988 veroorzaakte financiële verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende de schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van schadegewassen in het schadegebied, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan. Schadegewassen worden gedefinieerd als: gewassen waarvoor ingevolge bijlage 1 een tegemoetkoming bij schade kan worden gegeven en die op de peildatum te velde stonden, terwijl gewascategorie gedefinieerd wordt als: de volgens bijlage 1 als gewascategorie te beschouwen gewassen of groepen van gewassen.
Tussen partijen is niet in geschil dat in bijlage 1 van de Regeling de bolchrysant niet als gewascategorie of gewas is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank moet daaruit worden opgemaakt dat schade aan bolchrysanten niet voor vergoeding op basis van de Regeling in aanmerking komt. Gezien de aard van de regeling en gelet ook op hetgeen verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft aangegeven moet bijlage 1 van de Regeling als limitatief worden beschouwd. Weliswaar is in de toelichting daarvan aangegeven dat voor bepaalde gewascategorieën op een later tijdstip een aanvulling op de lijst kan worden gegeven en voor bepaalde gewassen het normbedrag kan worden aangevuld, maar vastgesteld moet worden dat ten aanzien van het door eiser geteelde gewas geen aanvulling van de bijlage heeft plaatsgevonden. Nu derhalve bolchrysanten niet als voor vergoeding in aanmerking komende gewassen in bijlage 1 van de Regeling zijn vermeld en bolchrysanten, gelet ook op de verklaring van de getuige, ook niet in de gewascategorie 53 Chrysant (buitenteelt), 54 Chrysant (geplozen, buitenteelt) of overige bloemen buitenteelt zijn onder te brengen, kon verweerder op goede gronden weigeren eiser een vergoeding toe te kennen.
Daaraan kan niet afdoen het beroep van eiser op een brief van verweerder van 16 november 1998 aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. In die brief is weliswaar aangegeven dat de oogstschaderegeling in beginsel zal gelden voor alle land- en tuinbouwgewassen die nog te velde staan, maar zoals aangegeven, wordt in de regeling zoals die uiteindelijk in de Staatscourant is geplaatst voor de voor vergoeding in aanmerking komende gewassen verwezen naar een bijlage waarop bolchrysanten niet voorkomen.
Voorzover namens eiser nog een beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel gaat de rechtbank er van uit dat eiser daarmee beoogt aan te voeren dat op basis van een andere regeling, kennelijk is bedoeld de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (WTS), wel schade aan bolchrysanten kan worden vergoed. Van gelijke gevallen kan niet gesproken worden indien de regelgeving op basis waarvan de vergoeding verleend wordt verschilt, waar nog bijkomt dat een tegemoetkoming ingevolge de WTS niet door verweerder maar door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt verleend. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve om die reden al niet slagen.
Verweerder kon dan ook op goede gronden besluiten het bezwaar (kennelijk) ongegrond te verklaren zodat het beroep tegen het besluit van 23 februari 2000 voor ongegrond moet worden gehouden.
Beslist wordt als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.A. Gruiters, in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 14 november 2000
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.