ECLI:NL:RBROE:2000:AA8931

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/372 WET K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over schadevergoeding op basis van verschillende regelingen bij oogstschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 14 november 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een land- en tuinbouwbedrijf, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 maart 2000, waarin zijn verzoek om schadevergoeding op basis van de 'Regeling oogstschade 1998' kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiser stelde dat de schadevergoeding niet op basis van deze regeling, maar op basis van de WTS-2 regeling had moeten worden verleend, die betrekking heeft op schade door rampen en zware ongevallen. De rechtbank diende te beoordelen of er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien eiser meende dat gelijke gevallen ongelijk behandeld waren.

De rechtbank overwoog dat er geen sprake kon zijn van gelijke gevallen, omdat de regelgeving op basis waarvan vergoedingen werden verleend verschilde en de bestuursorganen die de vergoedingen verleenden ook verschillend waren. De WTS-2 regeling werd uitgevoerd door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, terwijl de schadevergoeding op basis van de Regeling oogstschade 1998 door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij werd afgehandeld. De rechtbank concludeerde dat de WTS-2 regeling en de Regeling oogstschade 1998 complementair waren en dat de gemeente Nederweert niet als schadegebied was aangemerkt in de WTS-2 regeling.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat niet was aangetoond dat het besluit op basis van de Regeling oogstschade 1998 onjuist was. De rechtbank benadrukte dat de minister een grote mate van vrijheid toekomt in zijn besluitvorming en dat de rechter slechts kan toetsen of de minister zich aan de regels heeft gehouden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2000, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 00/372 WET K1
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor deze: de regiomanager van LASER, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 17 maart 2000,
kenmerk: 99.2.1780/JV.
Datum van behandeling ter zitting: 25 oktober 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit 17 maart 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 16 juli 1999 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 17 maart 2000 is namens eiser door mr. G.R.A.G. Goorts bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 oktober 2000, waar eiser is verschenen bij gemachtigde mr. G.R.A.G. Goorts en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mw. mr. E.A. Vossen.
II. OVERWEGINGEN.
Eiser exploiteert een land- en tuinbouwbedrijf. Tengevolge van wateroverlast is in 1998 schade ontstaan aan percelen consumptieaardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneren.
Op 16 december 1998 werd door verweerder een regeling getroffen voor de verstrekking van een tegemoetkoming in de oogstschade als gevolg van de extreme weersomstandigheden in het najaar van 1998; de "Regeling oogstschade 1998", gepubliceerd in de Staatscourant 1998, nr. 244 van 21 december 1998. Op grond van die regeling konden gedupeerde land- en tuinbouwers onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Daarvoor diende op een daartoe vastgesteld formulier de oogstschade te worden gemeld.
Eiser heeft op het meldingsformulier van 5 januari 1999 aangegeven schade te hebben geleden aan de gewassen consumptieaardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneren.
Bij besluit van 16 juli 1999 is op de aanvraag van eiser beslist en een schadevergoeding van f. 32.063,85 toegekend. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt en dat bezwaar is bij het besluit van 17 maart 2000 kennelijk ongegrond verklaard. In beroep wordt -evenals in het bezwaarschrift- aangegeven dat eiser van mening is dat de geleden schade niet op basis van de "Regeling oogstschade 1998" vergoed moet worden, maar op basis van een van de regelingen die getroffen zijn op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, de zogenaamde WTS-2 regeling.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Alvorens in te gaan op het partijen inhoudelijk verdeeld houdende geschilpunt heeft de rechtbank stilgestaan bij de vraag of verweerder -impliciet- terecht heeft aangenomen dat het primaire besluit een besluit is waartegen ingevolge de Awb bezwaar en beroep openstaat.
De "Regeling oogstschade 1998" (verder ook: de Regeling) is een schaderegeling die is gepubliceerd in het kader van een beleid waarvoor geen specifieke basis is gegeven in een wet maar welk beleid zijn grondslag vindt in de vrije bevoegdheid van de rijksoverheid om binnen de grenzen van de wet middelen ter beschikking te stellen ter behartiging van het algemeen belang. Een beslissing van of namens verweerder over het al dan niet toekennen van een bijdrage op grond van die Regeling heeft daarmee het karakter van een publiekrechtelijke rechtshandeling en is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aangezien zich verder geen van de uitzonderingen van de artikelen 8:2 tot en met 8:5 van die wet voordoet is zodanig besluit vatbaar voor bezwaar en het besluit op bezwaar vatbaar voor beroep.
De zojuist genoemde vrije bevoegdheid van de rijksoverheid maakt tevens dat de minister in beginsel een grote mate van vrijheid toekomt en dat de rechter zijn beperkingen heeft in de toetsing van het gebruik van die bevoegdheid. Daarbij heeft de rechter wel te beoordelen in hoeverre de minister in zijn besluitvorming zich heeft gehouden aan ruimte en beperkingen die hem in de Regeling zijn gegeven. Voor de wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid in dezen heeft te gebruiken geeft de Regeling aan welke schade te vergoeden is en hoe deze schade wordt vastgesteld.
In het onderhavige geding is echter niet in geschil of de schade die eiser geleden heeft op basis van de Regeling juist is berekend maar wordt -zoals al aangegeven- aangevoerd dat de schade niet op basis van deze regeling vergoed had moeten worden maar op basis van de WTS-2 regeling. Nu dat niet is geschied is er naar het oordeel van eiser gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Wil sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel dan zou door verweerder in het kader van een en dezelfde regeling gelijke gevallen ongelijk behandeld moeten zijn.
Van gelijke gevallen kan niet gesproken worden indien de regelgeving op grond waarvan vergoedingen worden verleend verschilt en evenmin kan van ongelijke behandeling van gelijke gevallen gesproken worden indien het bestuursorgaan dat de vergoeding verleent een ander is. De regeling op basis waarvan naar eisers oordeel de vergoeding verleend had dienen te worden, de WTS-2 regeling, wordt uitgevoerd door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, en hoewel de staatssecretaris evenals de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een orgaan van de Staat der Nederlanden is, is dat toch een ander bestuursorgaan.
Ook moet worden vastgesteld dat de WTS-2 regeling en de onderhavige Regeling van elkaar verschillen en complementair zijn. In de WTS-2 regeling is aangegeven welke gemeenten (in noord-oost Nederland) als gevolg van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998 geheel of gedeeltelijk als schadegebied in de zin van Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen zijn aangemerkt. Buiten geschil is dat de gemeente Nederweert, of de directe omgeving daarvan, niet wordt genoemd. In de Regeling Oogstschade 1998 is als schadegebied gedefinieerd:
"Nederland, met uitzondering van die gebieden welke op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen zijn aangewezen als schadegebied wegens de extreem zware regenval in 1998.".
Hetgeen van de zijde van eiser tegen dat bestreden besluit is aangevoerd kan derhalve niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden.
Nu ook overigens niet is gesteld of gebleken dat het besluit dat genomen is op basis van de Oogstschaderegeling 1998 niet juist zijn, dient het daartegen ingestelde beroep voor ongegrond te worden gehouden.
Beslist wordt als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.A. Gruiters, in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 14 november 2000
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.