ECLI:NL:RBROE:2000:AA7892

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1197 WET K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijdrage en terugvordering door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In deze zaak heeft de Raad van de gemeente Bergen beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarin de intrekking van een bijdrage voor het jaar 1997 en de terugvordering van een eerder verstrekte bijdrage voor het jaar 1996 werd aangekondigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 mei 2000, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door H.J.J. Dinissen en de verweerder door mr. J.C.M. Oudshoorn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijdrage was gebaseerd op het feit dat de eiser, door de verhuur van de bossen aan een derde partij, niet meer voldeed aan de voorwaarden van de bijdrageregeling. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet op de hoogte was van het feit dat hij zijn status als eigenaar had verloren, en dat de informatie van de verweerder hierover onvoldoende was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijdrage en de terugvordering van de reeds betaalde bijdrage niet op een juiste grondslag berustten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het door de eiser gestorte griffierecht volledig diende te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had hoeven te melden dat hij geen eigenaar meer was, omdat hij het genot van de grond niet had verloren door de huur- en beheersovereenkomst die hij had afgesloten. De rechtbank heeft de beslissing van de verweerder om de bijdrage in te trekken en de terugvordering te effectueren als onterecht beoordeeld.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr.: 99/1197 WET K1
Inzake : De Raad van de gemeente Bergen, eiser,
tegen : de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij, voor deze: de regiomanager van LASER,
verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 16 november 1999, kenmerk: VROM/AJZ 28.
Datum van terechtzitting: 3 mei 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van eiser tegen het besluit van 9 maart 1999 inhoudende dat geen bijdragen in het kader van de Bijdrageregeling beheer samenwerking bos 1993 (hierna: de bijdrageregeling) voor de jaren 1997 en volgende zullen worden uitbetaald.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter terechtzitting van 3 mei 2000, alwaar eiser zich heeft doen vertegenwoordigen door H.J.J. Dinissen en waar verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.C.M Oudshoorn.
II. OVERWEGINGEN.
Inleiding.
Op 25 juli 1995 heeft eiser verweerder verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een bijdrage in het kader van de bijdrageregeling ten behoeve van de boswachterij gemeente Bergen.
Bij besluit van 10 april 1996 is aan eiser een bijdrage toegekend. In dat besluit is vermeld dat de hoogte van de bijdrage f 8.606,00 per jaar is, dat deze jaarlijks zal worden uitbetaald en dat de bijdrage wordt verleend voor de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000 en onder de voorwaarden en verplichtingen opgenomen in de bijdrageregeling zoals deze door U zijn aanvaard door het indienen van bovenvermelde aanvraag.
Op 2 april 1998 heeft de algemene inspectiedienst van verweerder een inspectie verricht. Daarbij is vastgesteld dat het betreffende bos vanaf 1 januari 1997 verhuurd wordt aan en beheerd wordt door een derde. Verweerder heeft daarop het in de aanhef van rubriek I genoemde besluit van 9 maart 1999 genomen waarin onder meer is bepaald dat de bijdrage niet meer kan worden verstrekt omdat door de verhuur aan en het beheer door een derde niet meer wordt voldaan aan het begrip eigenaar zoals verwoord in de bijdrageregeling.
De standpunten van partijen.
Het standpunt van eiser.
Verweerder kan eiser niet tegenwerpen dat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij geen eigenaar meer is in de zin van de regeling. Hij is door de informatie van verweerder op het verkeerde been gezet.
In de ontvangen brochure staat nergens vermeld dat het begrip eigenaar een andere dan de gebruikelijke betekenis heeft. Ook in het aanvraagformulier wordt niet ingegaan op de afwijkende definitie van het begrip eigenaar.
Verweerder heeft aangegeven dat eiser ook via de Regeling functiebeloning bos- en natuurterreinen (hierna: de regeling functiebeloning) op de hoogte kon zijn van het feit dat bepaalde regelingen een afwijkend eigenaarsbegrip kennen. Dit is een onterecht verwijt. De in dat kader gedane aanvraag voor een bijdrage is niet door eiser gedaan maar door de Stichting De Marke terwijl in de toelichting bij het betreffende aanvraagformulier niet alleen maar wordt gesproken van "eigenaar".
Verweerder was betrokken bij de verhuur van de bossen aan de Stichting de Marke en hij had eiser erop moeten attenderen dat hij op het moment van de verhuur niet meer voldeed aan de voorwaarden van de bijdrageregeling. Als verweerder dat had gedaan dan had eiser binnen de in artikel 9 van de bijdrageregeling genoemde termijn het niet eigenaar meer zijn kunnen melden.
De betalingsmelding voor de bijdrage over 1997 had normaliter omtrent 20 juni 1998 moeten zijn ontvangen. Er is geen melding meer ontvangen terwijl op 10 maart 1999 de afwijzings- beschikking is ontvangen. Eiser heeft in de veronderstelling dat hij de bijdrage over 1997 zou ontvangen wel het betreffende bedrag overgemaakt aan de Bosgroep terwijl deze ook in zijn begroting rekening heeft gehouden met de ontvangst daarvan.
Verweerder heeft bij de beslissing op het bezwaar aanvullend op het primaire besluit besloten om ook de reeds betaalde bijdrage over het jaar 1996 terug te vorderen. Dit is een reformatio in peius.
Verweerder heeft met zijn besluitvorming niet onbevooroordeeld gehandeld. Daarvan blijkt door in de afwijzing een waardeoordeel uit te spreken over de door eiser gekozen constructie van het met de Stichting De Marke afsluiten van een huur- en beheersovereenkomst.
Het standpunt van verweerder.
Het beroep van eiser dient niet ontvankelijk te worden verklaard nu dat beroep door het college van burgemeester en wethouders is ingediend.. Niet gebleken is dat het college van B&W door de gemeenteraad gemachtigd is om beroep in te stellen of dat de gemeenteraad die bevoegdheid heeft gedelegeerd aan het college van B&W.
Onbekendheid met de regeling kan verweerder niet worden tegengeworpen. Door de ondertekening van de aanvraag verklaart de aanvrager bekend te zijn met de voorwaarden en de verplichtingen van de bijdrageregeling. Eiser had op dit punt de regeling dienen te bestuderen.
Het feit dat verweerder in het kader van de regeling functiebeloning kennis heeft kunnen nemen van het feit dat het genot en beheer van de bossen is overgedragen door eiser aan de Stichting De Marke brengt niet met zich dat eiser is ontslagen van de verplichting om de in het kader van de bijdrageregeling relevante wijzigingen aan verweerder door te geven.
Vanaf het moment dat het besluit tot intrekking werd voorbereid zijn er geen betalingen meer verricht. Niet valt in te zien waarom dat besluit eerder bekend had dienen te worden gemaakt. Eiser heeft door het tijdstip van de bekendmaking geen enkel financieel nadeel geleden.
Er is geen sprake van reformatio in peius. Verweerder heeft los van de bezwaarschriftenprocedure het recht om bedragen die zijn betaald op basis van een inmiddels ingetrokken beschikking tot subsidievaststelling terug te vorderen. Eiser is door met de beslissing op het bezwaar de terugvorderingsbeslissing mee te nemen niet in zijn verweermogelijkheden geschaad.
De verwijzing in de beschikking naar de door eiser gekozen constructie strekte er uitsluitend toe om aan te geven dat eiser op de hoogte was van het in de regeling functiebeloning gehanteerde begrip "eigenaar".
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient in deze te beoordelen of het bestreden besluit strijdig is met het geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep.
Bij schrijven van 10 april 2000 is overgelegd het besluit van de Raad van de gemeente Bergen van 13 januari 1998. In dat besluit is bepaald dat besloten is aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren het voeren van administratiefrechtelijke procedures en het voeren van verweer in dit soort procedures.
Gelet hierop dient geoordeeld te worden dat het college van burgemeester en wethouders het orgaan is dat bevoegd is om beroep in te stellen. Het beroep is blijkens het beroepschrift ook ingesteld door het college. Er is derhalve sprake van een bevoegdelijk ingesteld beroep.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat de Raad van de gemeente Bergen in deze aangemerkt dient te worden als eiser.
Met betrekking tot het materiële punt van geschil.
De intrekking van de bijdrage voor het jaar 1997 en de volgende jaren.
Verweerder heeft de intrekking van de bijdrage gebaseerd op artikel 9, eerste lid, onder b van de bijdrageregeling waarin is bepaald dat degene aan wie een bijdrage is toegekend , verplicht is aan de districtsbureauhouder (thans; Laser) schriftelijk mededeling te doen van het geheel of gedeeltelijk ophouden eigenaar te zijn van de gronden met betrekking tot welke een bijdrage is toegekend en op artikel 10, tweede lid van de regeling waarin is bepaald dat de beschikking waarbij een bijdrage is toegekend in ieder geval wordt ingetrokken, indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b.
Verweerder heeft voorts vastgesteld dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 9, eerste lid, onder b, door na te laten aan Laser mee te delen dat hij geen eigenaar meer is in de zin van artikel 1b van de regeling, waarin is bepaald dat onder eigenaar wordt verstaan: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die krachtens eigendom, pacht, enig ander persoonlijk recht, of gebruiksrecht het genot heeft van de grond, die is gelegen in Nederland.
De vraag is dan of eiser had behoren mee te delen dat hij geen eigenaar meer was in de zin van 1b van de bijdrageregeling. De zojuist genoemde definitie van het begrip eigenaar impliceert dat betrokkene die hoedanigheid pas verliest als hij niet meer het genot van de grond heeft. Verweerder is er vanuitgegaan dat eiser het genot van de grond heeft verloren. Verweerder overwoog daartoe dat De Marke het feitelijk beheer heeft gekregen over het gebied, dat door de huur- en beheersovereenkomst af te sluiten eiser zijn rechten en daarmee ook het genot heeft overgedragen, aangezien hij niet meer in staat is over dit gebied nog vrijelijk te beschikken en dat daaraan niet afdoet dat eiser gedeeltelijk zeggenschap blijft houden op een aantal gebieden.
De rechtbank kan verweerder in die opvatting niet volgen.
Niet gezegd kan worden dat eiser door de huur- en beheersovereenkomst af te sluiten het genot van de grond heeft verloren. Nadere beschouwing van de inhoud van die overeenkomsten (gedingstuk 7 van de B-map) leert dat deze geen bepalingen bevatten die het genot van de grond door eiser verloren doet gaan of over doet gaan van eiser op De Marke. De huurovereenkomst bevat met name bepalingen waarbij verplichtingen aan de huurder worden opgelegd en bepalingen waarbij de verhuurder zich bepaalde rechten voorbehoudt. De op basis van artikel 8 van de huurovereenkomst gesloten beheersovereenkomst behelst voornamelijk een concretisering van de bij de huurovereenkomst door de huurder aanvaarde verplichting tot het op duurzame wijze beheren van de betreffende bossen.
Zo die overeenkomsten raken aan het genot van de grond door eiser dan is dat naar het oordeel van de rechtbank slechts in die zin dat het enige beperking zal ondergaan als en voorzover de huurder daadwerkelijk beheerswerkzaamheden uitvoert.
Nu er van moet worden uitgegaan dat eiser door het sluiten van de betreffende huur- en beheersovereenkomst het genot van de grond niet heeft verloren had hij ook geen mededeling behoeven te doen dat hij geen eigenaar in de zin van artikel 1 b van de bijdrageregeling meer was. Verweerders besluit om met toepassing van artikel 10, tweede lid, van de bijdrageregeling de beschikking waarbij een bijdrage is toegekend in te trekken op de grond dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de bijdrageregeling berust derhalve op een onjuiste grondslag. Het bestreden besluit komt dan ook voorzover dit betreft de intrekking van de beschikking tot toekenning voor vernietiging in aanmerking en het beroep dient inzoverre gegrond te worden verklaard.
De terugvordering van de reeds uitbetaalde bijdrage voor het jaar 1996.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit tevens besloten tot terugvordering van de reeds betaalde bijdrage; de bijdrage voor het jaar 1996.
Verweerder heeft deze gebaseerd op het bepaalde in artikel 10, derde lid van de bijdrageregeling waarin is bepaald dat in het geval van intrekking als bedoeld in het eerste en tweede lid, de bijdrage, voorzover deze is uitbetaald, geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd.
angezien verweerder zoals hierboven is aangegeven ten onrechte heeft beslist om met toepassing van artikel 10, tweede lid, van de bijdrageregeling de beschikking tot toekenning van de bijdrage in te trekken heeft hij geen titel meer om zijn bevoegdheid tot terugvordering van de bijdrage zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, te gebruiken. Het bestreden besluit komt dan ook voorzover het betreft de terugvordering eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dient voorzover dit is gericht tegen de terugvordering eveneens gegrond te worden verklaard.
Beslist is zoals in rubriek III is weergegeven.
Er zijn geen termen om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Van kosten die op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding aan aanmerking zouden kunnen komen is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door deze gestorte griffierecht volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. E.J.A.M. Bakermans, F.J.C. Huijbers (voorzitter) en L.A. Gruiters, in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: AC-H/EvM
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.