ECLI:NL:RBROE:2000:AA6015

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
11 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
28034/HAZA 98-673
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij internationaal vervoer van goederen en verjaringstermijnen

In deze zaak, uitgesproken op 11 mei 2000 door de Rechtbank Roermond, gaat het om een geschil tussen de vennootschap naar Spaans recht, Framptons Iberica S.L., en de besloten vennootschap Van Heur Transport B.V. over de aansprakelijkheid voor schade aan een lading garens tijdens het vervoer van Barcelona naar Bocholt. De overeenkomst tussen partijen was onderworpen aan het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR). Op 12 juni 1996 werd de overeenkomst gesloten, maar op 17 juni 1996 ontstond er brand in de oplegger van de vrachtwagen, wat leidde tot schade aan de lading. Framptons Iberica vorderde een schadevergoeding van DM 61.631,15, maar Van Heur Transport betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de vordering was verjaard.

De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor de vordering één jaar bedraagt, zoals bepaald in artikel 32 CMR. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van Van Heur Transport, en dat de verjaringstermijn niet was verstreken. De rechtbank behandelde ook het beroep van Van Heur Transport op overmacht, maar oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de schade te voorkomen. De rechtbank besloot dat de vordering van Framptons Iberica niet was verjaard en dat de zaak verder moest worden behandeld, waarbij partijen werden uitgenodigd voor een comparitie om de hoogte van de schade te bespreken.

De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en verklaarde dat hoger beroep tegen dit vonnis niet mogelijk was zonder hoger beroep tegen het eindvonnis. De zaak werd verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdata.

Uitspraak

Zaaknummer: 28034/HAZA 98-673
V O N N I S
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
Uitspraak:
11 mei 2000
De vennootschap naar Spaans recht FRAMPTONS IBÉRICA S.L.,
gevestigd te Barcelona, Spanje,
eiseres,
procureur: mr H.J.J.M. van der Bruggen;
tegen:
De besloten vennootschap VAN HEUR TRANSPORT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Weert,
aan de Risseweg 36,
gedaagde,
procureur: mr O.J.H.M. van Eijndhoven.
Het verloop van de procedure:
De rechtbank verwijst daarvoor naar de navolgende door partijen overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van eis zijdens eiseres, hierna te noemen: "Framptons Iberica";
- de conclusie van antwoord zijdens gedaagde, hierna te noemen "Van Heur Transport", met daaraan gehecht 3 producties;
- de conclusie van repliek, met daaraan gehecht 2 producties;
- de conclusie van dupliek, met daaraan gehecht 6 producties;
- de nadere conclusie zijdens Framptons Iberica, met daaraan gehecht 2 producties;
- de akte zijdens Framptons Iberica, met daaraan gehecht 1 productie;
- de nadere antwoordconclusie zijdens Van Heur Transport, met daaraan gehecht 1 productie.
De inhoud van voormelde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2. De vaststaande feiten.
Tussen partijen staat als niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken vast:
- Op 12 juni 1996 is tussen Framptons Iberica en Van Heur Transport een overeenkomst tot stand gekomen betreffende het vervoer per weg van een lading garens van Barcelona, Spanje, naar Bocholt, Duitsland.
- Op deze overeenkomst zijn de bepalingen van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna "CMR") van toepassing.
- Op 13 juni 1996 is de lading garens door Van Heur Transport ingeladen in een haar toebehorende truck met oplegger-combinatie.
- De combinatie is op vrijdag 14 juni 1996 door de chauffeur onbemand geparkeerd op een onbewaakt en onafgesloten parkeerterrein aan de Heerlerbaan te Heerlen. Dit parkeerterrein is genoemd in het "Handboek voor Transporterend Nederland".
- Op 17 juni 1996 is in de oplegger brand ontstaan.
- Op 19 juni 1996 heeft Framptons Iberica Van Heur Transport aangesproken een bedrag van DM 61.631,15 terzake van schade aan haar te vergoeden.
- Van Heur Transport heeft bij brief van 24 oktober 1996 de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
- Op 19 februari 1997 heeft Framptons Iberica een bedrag van 4.732.520,-- in Spaanse Pesetas terzake van de schade aan de ladinggever Subirat de Filats (hierna: SdF) vergoed.
- Op 10 februari 1998 heeft Framptons Iberica een schriftelijke aanmaning aan de raadsman van Van Heur Transport gestuurd met als doel de verjaring te stuiten.
- Op 1 juli 1998 heeft Framptons Iberica Van Heur Transport gedagvaard.
3. Het geschil tussen partijen.
3.1 Framptons Iberica vordert de betaling door Van Heur Transport van een bedrag groot DM 61.631,15, te vermeerderen met rente op de voet van artikel 27 CMR, ingaande 19 juni 1996, zijnde de dag van indiening van de vordering.
3.2 Van Heur Transport betwist de vordering en vordert dat de rechtbank Framptons Iberica in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal ontzeggen met veroordeling van Framptons Iberica in de kosten van het geding.
4. Het oordeel van de rechtbank.
4.1 Verjaring
4.1.1 Als meest verstrekkende verweer beroept Van Heur Transport zich op verjaring van de rechtsvordering.
4.1.2 Artikel 32 CMR stelt de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen ingevolge vervoer onderworpen aan het verdrag in beginsel op één jaar. In geval van opzet of van schuld, welke volgens de wet van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt, stelt artikel 32, eerste lid CMR de verjaringstermijn op drie jaar. De nadere invulling van het begrip 'met opzet gelijk te stellen schuld' is, mede gezien artikel 29 van de CMR, in het Nederlandse recht te vinden in artikel 8:1108 BW. Het gaat dan om roekeloos handelen met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
4.1.3 Ten aanzien van de duur van de verjaringstermijn betoogt Framptons Iberica dat in het onderhavige geval sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld. Zij verwijst daartoe naar de feitelijke gang van zaken omtrent het parkeren en de brand.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangevoerde omstandigheden geenszins volgt dat Van Heur Transport in de onderhavige situatie bedacht had moeten zijn op de mogelijkheid van brand. De enkele omstandigheid dat de chauffeur de vrachtwagencombinatie gedurende een weekend heeft geparkeerd op een onbewaakt, maar in de directe nabijheid van de bebouwde kom liggend parkeerterrein, brengt in ieder geval niet met zich dat Van Heur Transport opzettelijk de brandschade heeft veroorzaakt, noch dat zij daardoor roekeloos handelde met de wetenschap dat de brandschade waarschijnlijk zou optreden.
Er is derhalve geen sprake van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld, zodat de verjaringstermijn één jaar bedraagt.
4.1.4 Framptons Iberica stelt voorts dat de vordering desalniettemin niet verjaard is. Wil het betoog van Framptons Iberica slagen, dient aan twee voorwaarden voldaan te zijn. Allereerst dient er sprake te zijn van opvolgend vervoer in de zin van artikel 39 CMR. Daarnaast dient vast te komen staan dat de verjaring door Framptons Iberica bij brief van 10 februari 1998 -in overeenstemming met artikel 32, derde lid CMR juncto 3:317 BW- zou zijn gestuit. De rechtbank zal beide aspecten bespreken.
Opvolgend vervoer
4.1.5 Partijen zijn verdeeld over de vraag of er sprake is van opvolgend vervoer. Voor de vraag of Van Heur Transport als opvolgend vervoerder moet worden aangemerkt is gelet op artikel 34 CMR van belang of het vervoer onderworpen was aan één overeenkomst en of Van Heur Transport de goederen en de vrachtbrief in ontvangst heeft genomen. Indien dit het geval is, is Van Heur Transport partij geworden bij de vervoerovereenkomst tussen SdF en Framptons Iberica.
4.1.6 Het door Van Heur Transport verrichte vervoer was gebaseerd op de overeenkomst tussen Framptons Iberica en SdF, in aanmerking genomen dat Van Heur Transport dezelfde verplichtingen op zich heeft genomen als Framptons Iberica. Van Heur Transport vervoerde dezelfde lading immers in hetzelfde tijdsbestek van en naar dezelfde adressen met een zelfde vervoermiddel. Het feit dat niet Framptons Iberica, maar Van Heur Transport in haar opdracht het vervoer heeft verricht, wettigt niet de conclusie dat het onderhavige vervoer niet was onderworpen aan één overeenkomst.
4.1.7 Het vorenstaande zou alleen dan anders zijn indien aangenomen moest worden dat Van Heur Transport niet de goederen en de originele vrachtbrief in ontvangst zou hebben genomen. De ratio van overgave en ontvangst van de originele vrachtbrief is gelegen in de vergaande gevolgen voor de (opvolgend) vervoerder. In het geval van opvolgend vervoer heeft Van Heur Transport immers ook SdF als wederpartij en is zij niet enkel aansprakelijk voor haar eigen deel van het transport, maar voor het gehele traject en onder de voorwaarden van de tussen SdF en Framptons Iberica gesloten overeenkomst. Daarnaast heeft opvolgend vervoer tot gevolg dat het begin van de verjaringstermijn -in afwijking van hetgeen in de artikelen 32 e.v. CMR is geregeld- zich kan onttrekken aan de macht en het oog van de betrokken (onder)vervoerder. Bij opvolgend vervoer is immers het begin van de verjaringstermijn -voorzover hier relevant- gekoppeld aan betaling van de schadevergoeding door de hoofdvervoerder aan de ladinggever.
Hieruit volgt dat het voor de opvolgend vervoerder van belang is dat hij door middel van ontvangst van de originele brief op de hoogte komt van het feit dat zijn vervoer deel uitmaakt van een groter geheel waarbij hij mede verbonden is met een derde partij, te weten de ladinggever.
4.1.8 De orginele vrachtbrief is door geen der partijen in geding gebracht. Uit hetgeen vaststaat tussen partijen volgt echter dat Van Heur Transport de vrachtbrief zelf heeft opgesteld, dat deze vrachtbrief het gehele traject bestrijkt, dat deze vrachtbrief de enige vrachtbrief is die met betrekking tot het onderhavige transport is opgemaakt en dat deze vrachtbrief door een medewerker van SdF is getekend bij lading door Van Heur Transport. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, brengen met zich dat voldaan is aan de eisen van artikel 34 CMR, zodat er sprake is van opvolgend vervoer.
Schorsing en stuiting
4.1.9 Partijen verschillen met betrekking tot de gestelde stuiting van mening over de uitleg die gegeven dient te worden aan artikel 32, tweede en derde lid van de CMR.
Betreffende artikelleden luiden - voorzover hier relevant -:
"2. Een schriftelijke vordering schorst de verjaring tot aan de dag, waarop de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt. (...) Verdere, op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende vorderingen schorsen de verjaring niet.
3. Met inachtneming van de bepalingen van het tweede lid, wordt de schorsing van de verjaring beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is. Hetzelfde geldt voor de stuiting van de verjaring."
4.1.10 Uit de bewoordingen van artikel 32 CMR volgt dat het verdrag een onderscheid maakt tussen schorsen en stuiten. Zoals hiervoor reeds aangegeven is er in het tweede lid van artikel 32 CMR een beperking opgenomen voor -verder in het nationale recht geregelde- schorsing van de verjaring. Het geeft aan dat indiening van een vordering de verjaring schorst, afwijzing van de vordering de schorsing opheft en verdere vorderingen geen schorsende werking meer hebben. Het nationale recht is wat betreft de schorsing derhalve aanvullend van toepassing, naast artikel 32, tweede lid CMR.
4.1.11 Vaststaat dat Framptons Iberica bij brief van 19 juni 1996 de verjaringstermijn heeft geschorst. Tevens staat vast dat Van Heur Transport op 24 oktober 1996 elke aansprakelijkheid schriftelijk heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat deze beide handelingen het begin en het einde van de schorsing zoals bedoeld in artikel 32, tweede lid, eerste volzin, inhouden. Hieraan doet niet af dat in de visie van Framptons Iberica de verjaring eerst op 19 februari 1997 is beginnen te lopen zodat deze schorsing feitelijk vóór aanvang van de termijn is gebeurd. Uit rechtspraak en literatuur volgt dat een tijdens de voorperiode uitgebrachte schorsingsdaad niet zonder effect blijft.
Partijen hebben overigens steeds -ook tijdens deze procedure- aangenomen dat er destijds sprake was van een schorsing. Van dit laatste getuigt overigens ook de eis, waar Framptons Iberica de rente over de hoofdsom vordert vanaf 19 juni 1996.
4.1.12 Bij brief van 10 februari 1998 heeft Framptons Iberica vervolgens Van Heur Transport schriftelijk aangemaand in de zin van artikel 3:317, tweede lid BW. Gelet op het tweede lid van artikel 32 CMR kan deze brief, die beschouwd moet worden als een verdere op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende vordering, de verjaring niet schorsen. Partijen verschillen hierover niet van mening.
4.1.13 Kern van de vraag is echter of de brief van 10 februari 1998 de verjaring evenmin zou kunnen stuiten.
4.1.14 De rechtbank volgt Framptons Iberica in haar stelling dat dit niet volgt uit het woord 'hetzelfde' in de laatste zin van het derde lid van artikel 32 CMR. Uit de Engelse tekst van deze volzin - ' That law shall also govern the fresh accruel of rights of action' - volgt dat deze geen verwijzing inhoudt naar het tweede lid van artikel 32 CMR en de daarin vervatte regel dat nadere vorderingen de verjaring niet aantasten. Uit de overige tekst van de bepaling volgt evenzeer dat de regeling van stuiting van de verjaring geheel is voorbehouden aan het -in dit geval- Nederlandse recht.
4.1.15 De rechtbank volgt Van Heur Transport derhalve niet in de stelling dat het aannemen van de mogelijkheid van stuiting nadat de verjaring reeds is geschorst zich niet verdraagt met de strekking van de CMR. Zoals hiervoor aangegeven laat de tekst van het verdrag geen ruimte om aan te nemen dat niet bedoeld is de regeling van de stuiting aan het Nederlandse recht over te laten. Evenzeer volgt uit de tekst van de bepaling dat de toepassing van het Nederlandse recht geen beperking vindt in het tweede lid van artikel 32 CMR.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de opstellers van het verdrag, zo blijkt uit de literatuur, hiervoor hebben gekozen terwijl zij wisten dat dit ongelijkheid in de toepassing van het verdrag in de verscheidene lidstaten zou opleveren. Deze ongelijkheid kan derhalve geen argument zijn om deze bepaling buiten toepassing te laten.
4.1.16 Van Heur Transport heeft voorts aangevoerd dat de brief van 10 februari 1998 niet in een stuiting kan hebben geresulteerd nu de brief niet aan Van Heur Transport zelf, doch aan haar raadsvrouwe is geadresseerd. Daargelaten of artikel 3:317 juncto artikel 3:37 BW de eis stelt dat een stuitingsbrief geadresseerd moet zijn aan de schuldenaar om stuitende werking te hebben, overweegt de rechtbank het navolgende. Uit de door Framptons Iberica bij nadere conclusie onbetwist gestelde wijze waarop de contacten tussen partijen zijn verlopen volgt dat partijen reeds lange tijd voorafgaand aan de brief van 10 februari 1998 via hun respectievelijke raadslieden met elkaar discussieerden en onderhandelden. Daarnaast zou de raadsvrouwe van Van Heur Transport bij faxbericht van 12 februari 1998 namens haar cliënt de aansprakelijkheid van de hand hebben gewezen. Hieruit volgt dat Van Heur Transport kennelijk op de hoogte was van de inhoud van de brief van 10 februari 1998, hetgeen overigens ook niet wordt betwist door Van Heur Transport. In het licht van beide omstandigheden -Van Heur Transport was op de hoogte van de inhoud van de gestelde stuitingsbrief én de contacten tussen partijen liepen via hun raadslieden- zal de rechtbank voorbij gaan aan het betoog van Van Heur Transport.
4.1.17 Uit het voorgaande volgt dat, ingevolge het bepaalde in artikel 39, vierde lid CMR, de verjaringstermijn in de onderhavige zaak eerst is beginnen te lopen vanaf de dag dat door Framptons Iberica aan SdF werd betaald. De lopende termijn is vervolgens door middel van de brief d.d. 10 februari 1998 gestuit en Framptons Iberica heeft op 1 juli 1998 Van Heur Transport gedagvaard. De rechtsvordering van Framptons Iberica is derhalve niet verjaard.
4.2 Overmacht
4.2.1 Inhoudelijk doet Van Heur Transport een beroep op het bestaan van overmacht in de zin van artikel 17, tweede lid CMR. Bedoeld artikel ontheft -voorzover hier relevant- de vervoerder van zijn aansprakelijkheid voor geheel of gedeeltelijk verlies van de lading, indien het verlies is veroorzaakt door omstandigheden die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
4.2.2 De vervoerder kan slechts dan slagen in zijn beroep op artikel 17, tweede lid CMR, indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om de schadeveroorzakende gebeurtenis te voorkomen. Van belang daarbij is de vraag of het parkeren van de vrachtwagencombinatie gedurende een bepaalde periode op een bepaalde plaats verantwoord of -binnen het kader van het betreffende transport- noodzakelijk was. De enkele omstandigheid dat de chauffeur de vrachtwagen op een parkeerplaats heeft geparkeerd die genoemd wordt in het Handboek voor Transporterend Nederland, brengt niet met zich dat deze parkeerplaats als dusdanig veilig aangemerkt moet worden dat een geladen vrachtwagencombinatie daar gedurende langere -ook nachtelijke- perioden zonder toezicht geparkeerd kan worden. De omstandigheid dat de chauffeur de vrachtwagen gedurende het weekend gecontroleerd zou hebben, laat onverlet dat de vrachtwagencombinatie feitelijk gedurende langere aangesloten perioden onbeheerd werd achtergelaten. Evenmin doet aan dit alles af dat het parkeerterrein in de nabijheid van een woonwijk was gelegen, nu niet is gesteld noch is gebleken dat aan een van de bewoners is gevraagd de vrachtwagencombinatie in de gaten te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat niet zonder meer vast staat dat het parkeren op het parkeerterrein aan de Heerlerbaan verantwoord was.
4.2.3 De rechtbank betrekt in haar overwegingen voorts dat door Van Heur Transport niet is gesteld, noch anderszins is gebleken dat het parkeren op het parkeerterrein bij Heerlen noodzakelijk was. Dit temeer niet nu, zoals Framptons Iberica onbetwist heeft gesteld, de vrachtwagencombinatie op het -niet op buitensporig grote afstand gelegen- afgesloten parkeerterrein van het bedrijf Van Heur Transport te Weert geparkeerd had kunnen worden.
4.2.4 Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep van Van Heur Transport op artikel 17, tweede lid CMR niet honoreren.
4.3 De hoogte van de schade.
4.3.1 Van Heur Transport stelt dat niet alle pallets garen zijn verbrand. Er zouden vier pallets garen onaangetast zijn, welke vier pallets een waarde van DM 6.000,-- vertegenwoordigen. Framptons Iberica betwist niet dat vier pallets garen een waarde van DM 6.000,-- zouden vertegenwoordigen, maar betwist dat Van Heur Transport vier pallets onaangetast garen aan Framptons Iberica heeft geretourneerd.
4.3.2 De rechtbank begrijpt de stelling van Van Heur Transport dat niet de volledige lading verloren is gegaan maar een deel daarvan resteerde, als een betwisting van het door Framptons Iberica gevorderde schadebedrag. In beginsel dient Framptons Iberica de gevorderde schade te bewijzen. In dat kader heeft Framptons Iberica een bankafschrift en een schrijven van SdF in geding gebracht waaruit volgt dat op 19 februari 1997 door Framptons Iberica een bedrag groot 4.732.520,-- in Spaanse Pesetas aan SdF is betaald.
4.3.3 De rechtbank acht het geraden om met betrekking tot de hoogte van de schade met partijen te compareren. Bij deze comparitie wil de rechtbank met name de navolgende punten aan de orde stellen:
- (het bewijs van) de gestelde teruggave van vier pallets garen door Van Heur Transport aan Framptons Iberica, alsmede het moment van teruggave.
- de tegenwaarde van 4.732.520,-- Spaanse Pesetas in Duitse Marken op 19 februari 1997.
4.3.4 In dit kader verzoekt de rechtbank Van Heur Transport er zorg voor te dragen dat ten behoeve van de comparitie bescheiden in geding worden gebracht waaruit de teruggave van de vier pallets volgt. De rechtbank verzoekt voorts beide partijen om verifieerbare bankbescheiden in geding te brengen waaruit de hiervoor genoemde tegenwaarde volgt. De in geding te brengen bescheiden dienen, uiterlijk één week voordat de zitting zal worden gehouden, ter griffie en bij de wederpartij aanwezig zijn.
4.3.5 Aan partijen wordt verzocht rekening te houden met een tijdsduur van de zitting van in ieder geval 1,5 uur.
Ter zitting zal, indien daartoe termen aanwezig blijken, tevens een minnelijke regeling tussen partijen worden beproefd.
4.3.6 De rechtbank zal het instellen van hoger beroep tegen dit
vonnis uitsluiten en iedere verdere beslissing aanhouden.
B E S L I S S I N G:
Beveelt partijen in persoon, vergezeld van hun raadslieden, te verschijnen voor mr A.H.M.J.F. Piëtte tot het geven van inlichtingen en tot het zo mogelijk beproeven van een minnelijke regeling.
Verwijst de zaak naar de rol van 8 juni 2000 (peremptoir) voor opgave van verhinderdata zijdens beide partijen.
Verklaart dat hoger beroep van dit vonnis niet dan tegelijk met hoger beroep tegen het te wijzen eindvonnis zal kunnen worden ingesteld.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs R.M.L.M. Magnée, W.Th.M. Raab en A.H.M.J.F. Piëtte en ter openbare civiele terechtzitting van 11 mei 2000 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: ap/ms
coll.