De beoordeling door de rechtbank.
De bestreden correcties betreffen zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken uitsluitend de werkzaamheden die worden uitgevoerd gedurende het draaien van de attracties en zien niet op het personeel dat werkzaam is geweest tijdens het op- en afbouwen van die attracties.
Het is juist dat door de looninspecteur een schatting is gemaakt van het aantal attracties en van het aantal personen dat daarvoor benodigd zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het verweerder vrijstond om dit te doen. Immers door eiseres zijn niet de gevraagde gegevens verstrekt die de looninspecteur benodigde om controle op de volledigheid van de gepresenteerde informatie te kunnen uitoefenen. Dat eiseres zelf de mening is toegedaan dat die informatie niet relevant kan zijn, is geen rechtvaardiging om het verstrekken van de informatie dan maar achterwege te laten.
Gelet op het aantal geëxploiteerde attracties en de schatting van de looninspecteur op grond van de door hem opgedane ervaringen tijdens bezoeken aan kermissen in het verleden van het daarvoor benodigde personeel, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat loonbetalingen zijn gedaan aan niet nader geidentificeerde personen.
Zijdens eiseres is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de [naam familie], die met vader, moeder, zoon, dochter en vader's vader deze attracties beheert, in staat is dat in deze samenstelling te doen en dat er verder geen andere personen in loondienst nodig zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit op voorhand niet aannemelijk is, nu immers in 1994 en 1995 zes attracties zijn geëxploiteerd, in 1996 vijf en in 1997 drie attracties, welke aantallen op zich niet zijn betwist en de dochter, gelet op haar leeftijd, niet eerder dan met ingang van het seizoen 1997 geacht kan worden binnen de onderneming werkzaam te zijn. Met andere woorden, zelfs uitgaande van het aantal familieleden welke de attracties zou hebben beheerd dat bij de mondelinge behandeling is aangegeven –in het looncontrolerapport wordt aangegeven dat uit de reactie van de heer [naam vennoot] valt op te maken dat de attracties gerund worden door slechts vier personen waaronder zijn dochter- is het niet op voorhand aannemelijk dat met vier c.q. drie familieleden in 1994 en 1995 zes en in 1996 vijf attracties beheerd zouden zijn. Welllicht dat het in 1997 mogelijk zou kunnen zijn geweest doch om dat in redelijkheid te kunnen beoordelen heeft verweerder eveneens nadere informatie nodig.
Het ligt dan op de weg van eiseres om aan verweerder de gevraagde gegevens en inlichtingen te verschaffen waaruit blijkt dat het standpunt van verweerder dat loonbetalingen zijn gedaan aan niet nader geïdentificeerde personen niet juist is. Doet de ondernemer dit niet dan geldt voor hem zowel in bezwaar als in beroep de verplichting dat hij aan dient te tonen dat niet van loonbetalingen sprake is. Dit nu heeft eiseres niet althans onvoldoende gedaan. De rechtbank kan, gelet op het vorenstaande, de wijze van schatten door verweerder niet voor onjuist houden.
Het besluit van verweerder is op dit punt dan ook niet strijdig met het geschreven of ongeschreven recht danwel algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Gelet op het vorenoverwogene en het bepaalde in artikel 12 CSV dient een verhoging van de (voorschot)premie opgelegd te worden. Gelet op het bepaalde in het Besluit Administratieve Boeten Coördinatiewet kan de hoogte de rechterlijke toets doorstaan. Ook op dit punt is het besluit van verweerder niet strijdig met het geschreven of ongeschreven recht danwel algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
III.
BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr L.A. Gruiters in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en -wegens verhindering van de griffier- in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2000 door mr Gruiters, voornoemd in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 25 mei 2000
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.