Indien en voorzover alsnog komt vast te staan dat de oorzaak van de aan de heer [ex werknemer Z] met ingang van 5 september 1995 toegekende WAO-uitkering niet dezelfde is geweest als naar aanleiding waarvan hem de eerdere WAO-uitkering is toegekend, overweegt de rechtbank als volgt.
Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat artikel 87e van de WAO eraan in de weg staat dat zij (een juist) inzicht verkrijgt in de onderliggende stukken met betrekking tot het (voort)bestaan en de omvang van de arbeidsongeschiktheid bij haar ex-werknemer en dat zij de juistheid van de aan haar (ex- )werknemer toegekende WAO-uitkering kan betwisten.
De rechtbank stelt vast dat voor de (hoogte van de) in artikel 78 van de WAO bedoelde opslag (of korting) bepalend is het bedrag van aan (ex-)werknemers in het refertejaar betaalde WAO- uitkeringen. In casu kan worden vastgesteld dat de in 1996 aan (ex-)werknemer Z betaalde WAO-uitkering is meegenomen bij de berekening van de thans aan de orden zijnde opslag. In het onderhavige geval is voor de rechtbank dan ook komen vast te staan dat eiseres in het kader van de thans in geding zijnde premieheffing belang heeft bij (het aanvechten van) vóór 1 januari 1998 genomen besluiten omtrent toekenning en herziening van de WAO-uitkering van [ex werknemer Z] en dus ook belang heeft bij inzage in de daaraan ten grondslag liggende stukken. Ten tijde van de afgifte van die besluiten -voor zover thans van belang en derhalve betrekking hebbend op het (voort)bestaan en omvang van de mate van arbeidsongeschiktheid van [ex werknemer Z] in het jaar 1996- zijn die besluiten voor eiseres niet appellabel geweest omdat in artikel 2a van de WAO tot 1 januari 1998, in afwijking van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, was bepaald dat (slechts) belanghebbende is degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft. Het belang dat eiseres heeft bij het aanvechten van besluiten omtrent het (voort)bestaan en de omvang van de mate van arbeidsongeschiktheid doet zich gevoelen ten tijde van de onderhavige besluitvorming omtrent premieheffing. Het in dit geding aan de orde zijnde primaire besluit is gedateerd 12 december 1997 en op dat moment gold nog het beperkte belanghebbendenbegrip zoals dat voortvloeide uit artikel 2a van de WAO.
Vanaf 1 januari 1998 en derhalve ook ten tijde van het thans bestreden besluit op bezwaar van 20 juli 1998 geldt dat beperkte belanghebbendenbegrip echter niet meer en is daarin geen belemmering meer gelegen om een werkgever aan te merken als belanghebbende bij een besluit omtrent de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een werknemer. Voor het onderhavige geding is dan van belang dat artikel 87e van de WAO sedert 1 januari 1998 bepaalt dat het (bezwaar of) beroep van een werkgever tegen de in artikel 78, derde of vierde lid, bedoelde opslag of korting niet gegrond kan zijn op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
De rechtbank ziet zich dan ook geplaatst voor beantwoording van de vraag of het bepaalde in artikel 87e van de WAO strijdig is met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het EVRM nu dat artikel eraan in de weg staat dat eiseres het (voort)bestaan en de omvang van de mate van arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemer Z kan aanvechten, terwijl zij daarbij wel belang heeft en zij dat, gelet op de vóór 1 januari 1998 geldende bepalingen, ook niet reeds eerder heeft kunnen doen. Het bepaalde in artikel 6 van het EVRM is, gelet op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 9 december 1994 (JB 1995,49 inzake Schouten en Meldrum), waarin is uitgesproken dat premieheffing in het kader van de sociale werknemersverzekeringswetten dient te worden beschouwd als betrekking hebbend op "the determination of civil rights and obligations", in het onderhavige geval van toepassing.
Dit betekent dat de rechtsgang van eiseres met betrekking tot de in geding zijnde premieheffing moet voldoen aan de uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende elementaire eisen, zoals toetsing van de merits of the matter en equality of arms. Met betrekking tot de toetsing van de merits of the matter overweegt de rechtbank dat deze eis met zich brengt dat de rechter een volledig onderzoek moet kunnen instellen naar de zaak, zowel feitelijk als rechtens, en bij zijn beoordeling daarvan niet aan beperkingen is gebonden die hem beletten om juist die aspecten te onderzoeken die de vaststelling van het burgerlijk recht betreffen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de in 1996 aan (ex-)werknemer Z betaalde WAO-uitkering van invloed is geweest op de (omvang van de) burgerlijke verplichting van eiseres tot het betalen van een gedifferentieerde premie over het jaar 1998 en dientengevolge behoren het al of niet bestaan van arbeidsongeschiktheid en het percentage van arbeidsongeschiktheid waarnaar de WAO-uitkering is berekend en betaald dan ook tot de hiervoor aangeduide merits of the matter.
Aangezien artikel 87e van de WAO aan full jurisdiction zoals die voortvloeit uit het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in de weg staat, is er voor de rechtbank aanleiding om het bepaalde in het eerstgenoemde artikel buiten toepassing te laten, voor zover het betreft de vaststelling van de in artikel 78 van de WAO bedoelde opslag of korting en voor zover het betreft die gevallen waarin aan de werkgever op grond van het voor 1 januari 1998 bestaande wettelijke regime geen beroepsrecht toekwam ter zake van besluiten over het (voort)bestaan en de omvang van de mate van arbeidsongeschiktheid van (ex)werknemer(s). Bovendien brengt het bepaalde in artikel 87e van de WAO in die gevallen een dusdanige onevenwichtigheid tussen partijen in hun respectieve processuele posities teweeg dat evenmin recht is gedaan aan de uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende eis van equality of arms.
Aangezien het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het EVRM betrekking heeft op de procedure bij de rechter en geldt als een norm van adequate rechtsbescherming, concludeert de rechtbank dat het bepaalde in artikel 87e van de WAO in ieder geval buiten toepassing dient te worden gelaten voor zover het betreft de beroepsprocedure.
Tegen het licht van het in de Awb neergelegde systeem van rechtsbescherming acht de rechtbank het echter een ongewenst en onbedoeld effect om te concluderen dat het bepaalde in artikel 87e van de WAO niet voor de bezwaarfase en wel voor de beroepsfase buiten toepassing dient te worden gelaten. Nu de systematiek van de Awb ertoe leidt dat de rechtbank zich buigt over het resultaat van een volledige heroverweging, stelt de rechtbank zich op het standpunt dat de geconstateerde strijd tussen artikel 87e van de WAO en artikel 6, eerste lid, van het EVRM zijn uitstraling behoort te hebben naar de bezwaarfase in die zin dat ook in de fase van de heroverweging artikel 87e van de WAO buiten toepassing dient te blijven, zoals van de zijde van verweerder inmiddels ook al is onderkend in genoemde Mededeling nr. 99.019.
Nu een wezenlijk gedeelte van de grondslag van het thans bestreden besluit aan toetsing door de rechter is onthouden is er voor de rechtbank aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is zodanig dat er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte is voor herstel en derhalve geen ruimte om het verzoek om aanhouding te honoreren. Verweerder heeft derhalve op het bezwaarschrift van eiseres opnieuw te beslissen waarbij de door de rechtbank geconstateerde gebreken kunnen worden hersteld in een volledige (nieuwe) heroverweging. Daarbij dient eiseres alsnog in de gelegenheid te worden gesteld de juistheid van vóór 1 januari 1998 genomen besluiten over het recht op en de hoogte van de WAO-uitkering van (ex-)werknemer Z te betwisten. Daarbij zal verweerder op evenwichtige wijze rekening moeten houden met de bescherming van de privacy van [ex werknemer Z], waarbij de thans in paragraaf 2 van hoofdstuk VII van de WAO opgenomen regeling ten aanzien van medische besluiten als richtsnoer kan dienen. De rechtbank merkt nog op dat een eventuele succesvolle betwisting van de aanspraak op of de hoogte van de WAO- uitkering van [ex werknemer Z] binnen het kader van de onderhavige procedure enerzijds wel gevolgen zal hebben voor de premievaststelling ten aanzien van eiseres als (ex-)werkgever, maar anderzijds niet kan leiden tot herziening van de aan [ex werknemer Z] toegekende uitkering met terugwerkende kracht, gelet op het bepaalde in artikel 36b van de WAO.