ECLI:NL:RBOVE:2025:928

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
11372011 \ CV EXPL 24-2113
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vordering tot schadevergoeding na verwonding paard

In deze zaak heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een stallingsovereenkomst had gesloten met een dochteronderneming van eiseres. Eiseres stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn zorgplicht als stallinghouder, omdat haar paard gewond is geraakt door losliggende bedrading in de weide. Gedaagde betwist dit en stelt dat het paard zonder verwondingen is teruggebracht. De kantonrechter oordeelt dat het dochterbedrijf de eigenaar van het paard is en dat eiseres niet de daadwerkelijk belanghebbende partij is in dit geschil. Hierdoor verklaart de kantonrechter eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechter wijst ook op de exoneratieclausule in de stallingsovereenkomst, die de aansprakelijkheid van gedaagde uitsluit, tenzij er sprake is van opzet of grove schuld. De kantonrechter concludeert dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat gedaagde zijn zorgplicht heeft geschonden en dat de toedracht van de verwonding niet kan worden vastgesteld. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11372011 \ CV EXPL 24-2113
Vonnis van 18 februari 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S. van Stokkom-Weber, werkzaam bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [bedrijf 1] ,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 2] B.V. en [gedaagde] hebben met ingang van 1 september 2022 een stallingsovereenkomst gesloten voor de stalling van het paard [naam paard] , dan 16 jaar oud. Aanvankelijk hebben partijen alleen gecontracteerd voor weidegang, later is dit uitgebreid naar de combinatie van weidegang en stalling.
2.2.
Artikel 4 van de stallingsovereenkomst luidt:

De stalhouder sluit hierbij uitdrukkelijk ieder risico van aansprakelijkheid voor schade/letsel aan het betreffende paard gedurende de looptijd van deze stallingsovereenkomst van de staller uit, tenzij er sprake mocht zijn van bewezen opzet dan wel bewezen grove schuld aan de zijde van de stalhouder of de door deze bij de uitvoering van deze overeenkomst ingeschakelde personen.”
2.3.
[naam paard] is op of omstreeks 28 februari 2024 gewond geraakt. [naam paard] was op dat moment drachtig. [eiseres] heeft op 28 februari 2024, toen zij op bezoek ging bij [naam paard] die in de box stond, de verwondingen geconstateerd.
2.4.
Vanaf 28 februari 2024 is [naam paard] onder behandeling gesteld van dierenarts [dierenarts] (hierna: [dierenarts] ), werkzaam bij [dierenkliniek] . In de brief van 16 april 2024 van [dierenarts] staat over de aard van de verwondingen vermeld:

Op woensdag 28 februari ben ik door mevrouw [eiseres] geconsulteerd om bij ' [naam paard] ', met chipnummer [nummer] te komen.
Uit het uitgevoerde klinisch onderzoek bleek het volgende:
1. Verwonding linker achterzijde achterbeen ter hoogte metatarsus: huid + deels eerste spierlaag weggestroopt richting mediaal (onderzijde loopt wat rond) en zo'n 12 cm lang. Spierlaagje direct onder de huid is deels bij mee af gestroopt.
Deze wond is niet meer vers, aangezien de wondranden reeds donker/zwart verkleurd zijn.
2. Oppervlakkige snede huid achterzijde rechter achterbeen ter hoogte metatarsus.
3. Binnenzijde linkerachter dijbeen, ter hoogte van de uier, 2 oppervlakkige huid snedes.
Onduidelijk is wat de exacte oorzaak is voor deze verwondingen. Verwacht mag worden, gezien de locaties van de verwondingen, dat de box waarin [naam paard] veilig is gehuisvest, normaliter hiervoor geen oorzaak kan zijn.”
2.5.
[gedaagde] heeft per e-mailbericht van 16 april 2024 de stallingsovereenkomst per 9 mei 2024 beëindigd en [naam paard] is door [eiseres] opgehaald.
2.6.
In juni 2023 heeft [naam paard] een veulen gekregen.
2.7.
Op 19 september 2023 heeft [dierenarts] [naam paard] geëuthaniseerd.
2.8.
[eiseres] is directeur grootaandeelhouder (DGA) van [bedrijf 3] B.V., hierna ook de [bedrijf 3] B.V. [eiseres] is in loondienst van deze [bedrijf 3] B.V. [bedrijf 2] B.V. is een volle dochteronderneming van deze [bedrijf 3] B.V.

3.Het geschil

de vordering
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. € 8.134,87 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b. € 781,74 aan buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW;
c. de kosten van deze procedure;
d. de nakosten van € 132,00 aan salaris gemachtigde indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag na aanschrijving en de explootkosten indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag na betekening.
3.2.
[eiseres] legt, kort samengevat, aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn zorgplicht als stallinghouder omdat [naam paard] gewond is geraakt door losliggende bedrading in de weide en [gedaagde] vervolgens de verwonding niet tijdig heeft gemeld bij [eiseres] .
het verweer
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als stallinghouder. Ook betwist hij de door [eiseres] geschetste toedracht. In de wei waar [naam paard] had gestaan lagen geen draden. De foto’s die [eiseres] heeft overgelegd zijn van een andere weide, namelijk van de zomerweide die op dat moment niet werd gebruikt.
[gedaagde] merkt verder op dat [naam paard] , toen zij die dag teruggebracht werd van de weide naar de stal, niet mank liep en ook niet onrustig was. Er is geen verwonding opgemerkt. Het is dus niet zo dat [gedaagde] wel wat zou hebben opgemerkt maar dit vervolgens niet heeft gemeld.
[gedaagde] acht het aannemelijk dat [naam paard] de verwonding in de box heeft opgelopen. Hij wijst er op dat [naam paard] al voordat de verwonding optrad last van haar voorbenen had en moeilijk in de benen kwam.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat niet [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) maar [eiseres] de vordering heeft ingesteld.
4.2.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiseres] erkend dat [naam paard] in eigendom was van [bedrijf 2] . Alle gevorderde kosten zijn voldaan door [bedrijf 2] . Gedurende de uren dat [eiseres] aan de verzorging van [naam paard] heeft besteed, is zij niet gekort op het salaris dat zij verdient bij de [bedrijf 3] B.V.
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering. Voor een partij die betrokken is in een procedure is het van essentieel belang om te weten wie zijn of haar wederpartij is, bijvoorbeeld om een inschatting te kunnen maken van de vorderingen van de eiser en de verweren van de gedaagde. Uitgangspunt is dat het proces inleidend document bepaalt wie in een procedure als partij optreedt. Bij de dagvaardingprocedure is dat het dagvaardingsexploot.
4.4.
Het is [eiseres] en niet [bedrijf 2] geweest die de dagvaarding heeft uitgebracht tegen [gedaagde] . Een wijziging van partijhoedanigheid is in beginsel niet toegestaan. [eiseres] heeft niet gemotiveerd aangevoerd waarom dat hier anders zou moeten. Dat er sprake is van een vergissing bij het inleidend processtuk maakt dat niet anders.
4.5.
[naam paard] was eigendom van [bedrijf 2] , de dochteronderneming van de [bedrijf 3] B.V. waar [eiseres] DGA is. De stallingsovereenkomst is gesloten met [bedrijf 2] .
Daarmee kan niet worden gezegd dat [eiseres] de daadwerkelijk belanghebbende partij is bij de rechtsbetrekking in dit geschil. Dat is namelijk degene die eigenaar was van [naam paard] : [bedrijf 2] . Dat [eiseres] , in loondienst van de [bedrijf 3] B.V., uitvoering geeft aan de werkzaamheden binnen [bedrijf 2] en in privé betrokken was bij de verzorging van [naam paard] , maakt dat niet anders.
4.6.
[eiseres] stelt dat zij schade heeft geleden. [eiseres] verwijst daarbij naar de overgelegde stukken maar zij erkent dat de door haar aangevoerde kosten die betrekking hebben op [naam paard] niet door haar maar door [bedrijf 2] zijn gedragen.
4.7.
Voor wat betreft de schade in de vorm van gederfde inkomsten heeft [eiseres] desgevraagd naar voren gebracht dat zij door de [bedrijf 3] B.V. niet is gekort op haar salaris. In zoverre heeft [eiseres] in privé geen financieel nadeel. De door haar gestelde omzetderving van [bedrijf 2] kan niet aan [eiseres] worden toegerekend omdat die omzetderving betrekking heeft op de omzet van [bedrijf 2] en niet van [eiseres] .
4.8.
[eiseres] heeft daarmee niet onderbouwd dat haar rechtsbetrekking in het geding is en evenmin dat ze schade heeft geleden. Dit betekent dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vorderingen.
Ten overvloede
4.9.
Voor het geval [gedaagde] door [bedrijf 2] was gedagvaard zouden de vorderingen zijn gestrand op grond van het volgende.
4.10.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een stallingsovereenkomst gesloten. Ingevolge deze overeenkomst dient [gedaagde] de gestalde paarden te verzorgen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] daarbij zijn zorgplicht heeft geschonden waardoor [naam paard] gewond is geraakt en vervolgens niet tijdig medische zorg heeft ontvangen.
4.11.
Voormelde overeenkomst bevat in artikel 4 een exoneratieclausule op grond waarvan aansprakelijkheid van de stalhouder voor schade/letsel aan het paard wordt uitgesloten, tenzij er sprake is van bewezen opzet dan wel bewezen grove schuld aan de zijde van stalhouder of de door deze bij de uitvoering van de overeenkomst ingeschakelde personen. [gedaagde] heeft geen beroep gedaan op artikel 4.
4.12.
[eiseres] stelt dat het voorval waarbij [naam paard] gewond is geraakt zich in de ochtend moet hebben voorgedaan. Het kan volgens haar niet anders dan dat [naam paard] kreupel heeft gelopen bij een dergelijke verwonding en dat dit degene die haar uit de weide heeft gehaald opgevallen moet zijn. De verwonding is vermoedelijk veroorzaakt door een losliggende afrastering. [gedaagde] had [eiseres] moeten waarschuwen direct na bekend worden van het voorval en dat is niet gebeurd.
4.13.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn moeder [naam paard] uit de weide heeft gehaald en dat haar niets bijzonders is opgevallen: niet dat [naam paard] gewond was en evenmin dat ze kreupel liep. Wel heeft [gedaagde] wat gestommel in de stal gehoord toen [naam paard] op stal stond, maar dat hoorde hij wel vaker omdat [naam paard] moeilijk in de benen kwam als ze had gelegen. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling ook verklaard dat als er iets aan de hand is met een paard, hij het paard zelf haalt en dit niet door zijn vader of moeder laat doen.
Geen schending zorgplicht
4.14.
De kantonrechter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een schending van de zorgplicht omdat de toedracht van de verwonding niet kan worden vastgesteld. [dierenarts] heeft weliswaar verklaard “
Verwacht mag worden, gezien de locaties van de verwondingen, dat de box waarin [naam paard] veilig is gehuisvest, normaliter hiervoor geen oorzaak kan zijn.” maar daar kan niet met zekerheid uit worden afgeleid hoe [naam paard] precies verwond is geraakt. Dat [naam paard] zich in de weide heeft verwond aan losliggende draden van de afrastering van de weide heeft [eiseres] niet voldoende onderbouwd en [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat de foto’s bij de dagvaarding niet van de weide zijn waar [naam paard] die ochtend heeft gestaan. In deze procedure is dan ook niet voldoende gemotiveerd gesteld om te concluderen dat [gedaagde] de zorgplicht heeft geschonden.
De proceskosten
4.15.
[eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten tot en met dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op een forfaitair bedrag van € 50,00, ter zake reis-, op verblijf- en verletkosten als bedoeld in artikel 238 lid 1 Rv.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten tot en met dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 50,00 wegens reis-, verblijf- en verletkosten,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.