ECLI:NL:RBOVE:2025:908

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/08/327348 / KG ZA 25-5
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over afgifte van goederen en dwangsommen tussen voormalige partners

In dit executiegeschil heeft eiser, een voormalige partner van gedaagde, geprobeerd te voorkomen dat gedaagde verdere executiemaatregelen zou nemen op basis van een eerder vonnis. Dit vonnis verplichtte eiser tot afgifte van goederen aan gedaagde, op straffe van een dwangsom. Gedaagde stelt dat eiser niet aan deze verplichting heeft voldaan, omdat hij slechts een deel van de goederen wil afgeven. Eiser betwist dit en beweert dat hij niet in het bezit is van alle goederen en dat gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot executie over te gaan. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid. De rechter oordeelde dat gedaagde recht heeft op de dwangsommen, aangezien eiser niet heeft voldaan aan de veroordeling om alle goederen af te geven. De voorzieningenrechter benadrukte dat de executie niet kan worden geschorst, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid, wat in dit geval niet is aangetoond. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/327348 / KG ZA 25-5
Vonnis in kort geding van 17 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur

1.De zaak in het kort

1.1.
In dit executiegeschil wil [eiser] voorkomen dat [gedaagde] (verdere) executiemaatregelen neemt op grond van een tussen hen gewezen vonnis waarbij [eiser] is veroordeeld tot afgifte van goederen aan [gedaagde] op straffe van een dwangsom. [gedaagde] meent dat [eiser] niet aan de veroordeling heeft voldaan, omdat hij maar een deel van de goederen wil afgeven. [eiser] betwist dit en voert aan niet in bezit te zijn van alle goederen. Hij stelt dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot executie over te gaan en vordert daarom opheffing van het op zijn bankrekening gelegde beslag en een verbod op het nemen van executiemaatregelen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal hierna toelichten waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de nadere producties van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord,
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] .
2.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens hun relatie heeft [gedaagde] een deel van haar inboedel overgebracht naar de woning van [eiser] in [plaats 1] ( [buitenland] ). De relatie is inmiddels beëindigd.
3.2.
Bij vonnis van 2 juli 2024 en herstelvonnis van 10 juli 2024 is [eiser] veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis – op een door [gedaagde] na overleg met [eiser] te bepalen datum – over te gaan tot afgifte van alle aan [gedaagde] in eigendom toebehorende goederen, vermeld op de lijst die in de procedure als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd (hierna: de lijst), met uitzondering van de Richmond interior spullen. Daarnaast is hij veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan openstelling van zijn woning in [plaats 1] , zodat de door [gedaagde] ingeschakelde verhuizers de goederen kunnen meenemen. Aan [eiser] is een dwangsom opgelegd van € 200,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00.
3.3.
Op 23 juli 2024 heeft de advocaat van [eiser] de volgende e-mail naar de voormalig advocaat van [gedaagde] gestuurd:

Ik heb met cliënt overlegd naar aanleiding van ons telefoongesprek. Zoals telefonisch aan u kenbaar gemaakt is cliënt bereid de goederen die in [plaats 1] aanwezig zijn mee te geven
aan een transporteur. De door uw cliënte opgestelde lijst is echter onjuist. Vele goederen
die vermeld worden door moeder zijn nooit in [plaats 1] geweest of zijn weggegooid
(vloerkleed, oude kleding, etc) of zijn stuk gegaan zoals een deel van het glaswerk. Uw
cliënte weet dit ook.
Cliënt heeft op bijgevoegde lijst met een rode stip aangegeven welke
spullen überhaupt niet in [plaats 1] zijn geweest. Ook kan hij een aantal foto's laten maken
waaruit deels blijkt welke goederen nu zijn opgeslagen, zodat duidelijk is wat daar op dit
moment staat.
Indien uw cliënte instemt met het transport op basis van deze aangepaste lijst en de foto's
tegen finale kwijting, kan de verhuizing plaatsvinden.
Dit voorstel is één en ondeelbaar en hier kan in rechte geen beroep op worden gedaan.”
3.4.
Op diezelfde dag heeft de voormalig advocaat van [gedaagde] de volgende e-mail naar de advocaat van [eiser] gestuurd:

Zoals u wellicht zelf wel zult begrijpen is dit voorstel voor cliënte volstrekt onacceptabel. Uw cliënt heeft bijna de gehele lijst aangevinkt! Het is cliënte inmiddels wel duidelijk dat uw cliënt niet uit is op een oplossing maar een “spelletje” speelt.
Ik heb u vorige week een drietal data doorgegeven waarop de goederen opgehaald kunnen worden. U heeft daarop niet gereageerd. Dat maakt dat er kennelijk in overleg geen datum voor de overdracht kan worden overeengekomen. Wanneer de goederen niet op vrijdag 8 augustus a.s. worden afgegeven, stel ik vast dat u cliënt niet voldoet aan het vonnis en zal worden overgegaan tot de executie van dwangsommen. Uw cliënt dient immers mee te werken binnen 4 weken na betekening van het (herstel-) vonnis.”
3.5.
Op 29 juli 2024 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
3.6.
Op 9 september 2024 is het vonnis aan [eiser] betekend.
3.7.
Op 11 december 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] gesteld dat [eiser] de dwangsom van € 50.000,00 heeft verbeurd en dat bij gebreke van betaling, zal worden overgegaan tot executie.
3.8.
Als reactie op het e-mailbericht van 11 december 2024, heeft de advocaat van [eiser] op 13 december 2024 het volgende medegedeeld aan de advocaat van [gedaagde] :

Cliënt heeft reeds meerdere keren aan uw cliënte kenbaar gemaakt dat zij de goederen die
in [buitenland] aanwezig zijn kan ophalen. Uw cliënte heeft dit tot op heden niet gedaan; zij is
nota bene niet verschenen op het moment dat mijn cliënt mensen in [plaats 1] klaar had
staan voor de overdracht van de goederen.
Op 5 augustus jl. heb ik u daartoe een e-mail gestuurd. Op 8 augustus jl. heb ik u nogmaals
gemaild over de goederen in [buitenland] . Deze e-mailberichten voeg ik volledigheidshalve toe
aan deze e-mail. In beide e-mails maak ik kenbaar dat cliënt bereid is mee te werken aan
het transport van de goederen die in [buitenland] aanwezig zijn. U hebt niet op deze e-
mailberichten gereageerd; zelfs geen tegenvoorstel geformuleerd.
Cliënt heeft daarop hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, deze
procedure loopt. Cliënt heeft tevens gegriefd tegen de opgelegde dwangsommen.
Indien uw cliënte voornemens blijft onderstaand bericht te executeren dan zal ik namens
cliënt een executiegeschil starten, waarbij ik tevens zal vorderen dat uw cliënte in de
proceskosten zal worden veroordeeld. Cliënt is nimmer onwelwillend geweest mee te
werken aan het transport van de goederen die in [plaats 1] aanwezig zijn; uw cliënte weigert
de aanwezige goederen op te halen. Indien uw cliënte beslag laat leggen op de
privérekeningen van mijn cliënt, wordt mijn cliënt onevenredig zwaar benadeeld, omdat hij
privé betrokken is bij diverse ontwikkelingsprojecten, voor welke projecten hij de facturen
moet kunnen blijven betalen. De eventueel voortvloeiende schade uit het leggen van een
onterecht beslag zal daarbij op uw cliënte worden verhaald. Dit wordt dan de 6e procedure
tussen partijen. Dit lijkt mij in niemands belang. Ik verneem graag van u de bevestiging dat u de dwangsommen niet executeert in afwachting van de hoger beroepsprocedure.”
3.9.
Op 20 december 2024 is op verzoek van [gedaagde] beslag gelegd op een privébankrekening van [eiser] , in verband met het verbeuren van de dwangsommen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen het beslag op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer] met onmiddellijke ingang op te heffen, en [gedaagde] te verbieden enige executiemaatregelen tegen hem te nemen op grond van het herstelvonnis van 10 juli 2024 en de reeds getroffen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden. Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[eiser] grondt zijn vordering op artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hij stelt dat hij het vonnis is nagekomen aangezien hij [gedaagde] meerdere keren heeft medegedeeld dat zij de goederen die in [plaats 1] aanwezig zijn mag ophalen. [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen om de goederen niet op te (laten) halen en maakt volgens hem misbruik van haar bevoegdheid door tot executie over te gaan.
4.3.
[gedaagde] betwist het door [eiser] gestelde. Volgens haar heeft [eiser] medegedeeld dat niet alle goederen (meer) in [plaats 1] aanwezig zijn en dat zij alleen de volgens hem aanwezige goederen kan ophalen. Hij heeft dus niet meegewerkt aan afgifte van alle goederen van de lijst en heeft daarom dwangsommen verbeurd. Zij is dan ook gerechtigd om deze te incasseren. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde. [gedaagde] heeft daar ook geen verweer tegen gevoerd, zodat de voorzieningenrechter over zal gaan tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Executiegeschil
5.2.
Het onderhavig geschil betreft een executiegeschil. De hoofdvragen die in dit geding moet worden beantwoord zijn:
  • heeft [eiser] geen uitvoering gegeven aan de veroordeling in het tussen partijen gewezen vonnis en zijn hierdoor dwangsommen verbeurd?
  • maakt [gedaagde] misbruik van haar bevoegdheid door executiemaatregelen te nemen?
Heeft [eiser] geen uitvoering gegeven aan de veroordeling en zijn hierdoor dwangsommen verbeurd?
5.3.
[eiser] is veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan afgifte aan [gedaagde] van alle goederen op de lijst (met uitzondering van de Richmond interior spullen), binnen vier weken na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat [eiser] het vonnis in beginsel moet nakomen, ook al heeft hij daartegen hoger beroep ingesteld. Aangezien het vonnis op 9 september 2024 aan [eiser] is betekend, moest hij uiterlijk op 7 oktober 2024 zijn medewerking verlenen aan afgifte van de goederen.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat een executiegeschil geen verkapt hoger beroep mag zijn, zodat in beginsel geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd. Inhoudelijke bezwaren moeten in hoger beroep worden behandeld. De executierechter moet zich ertoe beperken de handelingen die zijn verricht ter uitvoering van het vonnis, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling. De inhoud van de veroordeling moet door uitleg worden vastgesteld. Bij die uitleg moet het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
5.5.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de stelplicht en de bewijslast in de executiefase op de executant; [gedaagde] . Omdat in een executiegeschil bij de voorzieningenrechter geen gelegenheid bestaat voor bewijslevering zal [gedaagde] in voldoende mate aannemelijk moeten maken dat [eiser] niet is overgegaan tot de afgifte waartoe hij is veroordeeld.
5.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] niet aan het vonnis heeft voldaan en dat daarom dwangsommen zijn verbeurd. De veroordeling is namelijk duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Alle goederen op de lijst (met uitzondering van de Richmond interior spullen) moeten worden afgegeven. De advocaat van [eiser] heeft per e-mail van 23 juli 2024 aan [gedaagde] medegedeeld dat slechts een deel van de goederen van de lijst in [plaats 1] aanwezig is en dat zij deze goederen kan ophalen. [eiser] is bij dit standpunt gebleven. Daarmee voldoet hij niet aan de veroordeling om mee te werken aan afgifte van alle goederen op de lijst. Het klopt weliswaar dat [eiser] niet kan afgeven wat hij niet heeft, maar aan het verweer dat [eiser] bepaalde goederen van de lijst niet zou hebben, moet in deze procedure voorbij worden gegaan. Uit het gewezen vonnis blijkt niet dat hij dit verweer in eerste instantie heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter moet uitgaan van het vonnis waarin als voldoende aannemelijk is geoordeeld dat [eiser] alle goederen van de lijst heeft en deze moet afgeven. Het verweer dat hij niet alle goederen heeft, zal in hoger beroep moeten worden beoordeeld.
Maakt [gedaagde] misbruik van bevoegdheid door executiemaatregelen te nemen?
5.7.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
5.8.
[eiser] stelt dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid door haar goederen niet op te halen en vervolgens de dwangsommen te innen. Volgens hem zijn er slechts een aantal huishoudelijke goederen niet aanwezig in [plaats 1] . Deze goederen vertegenwoordigen in verhouding tot het totaal van de goederen een geringe waarde. [gedaagde] heeft volgens hem dan ook geen in redelijkheid te respecteren belang om de overige goederen niet op te halen en van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis gebruik te maken. Daarnaast stelt [eiser] dat hij zijn lopende incasso’s niet kan voldoen doordat er beslag is gelegd op zijn bankrekening. Ook wordt de bankrekening gebruikt voor een privé bouwproject in [plaats 2] en kunnen de kosten van deze bouw niet langer worden betaald.
5.9.
[gedaagde] betwist dat zij misbruik maakt van haar bevoegdheid. De goederen waarvan [eiser] zegt dat ze niet aanwezig zijn, vertegenwoordigen volgens haar geen geringe waarde, maar een waarde van ten minste € 35.000,00. Zij heeft beslag laten leggen voor een bedrag van € 14.600,00, te vermeerderen met executiekosten en explootkosten. [eiser] is namelijk een dwangsom van € 200,00 verschuldigd voor iedere dag dat hij niet aan het vonnis voldoet (sinds 7 oktober 2024). Volgens [gedaagde] heeft inmiddels afdracht van de gelden waarvoor beslag is gelegd plaatsgevonden en is het beslag afgewikkeld. Bovendien heeft zij slechts op één van de bankrekeningen van [eiser] beslag gelegd en heeft hij voldoende mogelijkheden om alle lopende incasso’s te voldoen, aangezien hij voldoende geld en meerdere bankrekeningen heeft.
5.10.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] misbruik van haar bevoegdheid maakt door tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de waarde van de ontbrekende goederen een stuk lager ligt dan € 35.000,00, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het om een niet verwaarloosbaar deel van de goederen. [gedaagde] heeft er dan ook recht op en belang bij om de dwangsommen te incasseren, om [eiser] te bewegen alsnog mee te werken aan afgifte van
allegoederen op de lijst (met uitzondering van de Richmond interior spullen). Daarnaast heeft [eiser] niet weersproken dat hij zijn lopende incasso’s op andere manieren kan voldoen.
5.11.
Nu niet is gebleken dat [gedaagde] misbruik van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis maakt, zullen de vordering tot opheffing van het beslag (voor zover dat niet al is gebeurd) en het gevorderde verbod op het nemen van executiemaatregelen en het staken van de al genomen executiemaatregelen worden afgewezen.
Proceskosten
5.12.
[eiser] krijgt in deze procedure ongelijk. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat als een geschil voortvloeit uit de (verbroken) relatie tussen partijen, de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.