ECLI:NL:RBOVE:2025:887

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
10755629 \ CV EXPL 23-4029
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betaling voor tuinwerkzaamheden en deskundigenonderzoek naar gebreken in tegelwerk

In deze civiele zaak heeft gedaagde een opdracht gegeven voor het opnieuw aanleggen van zijn tuin. Eiser stelt dat de werkzaamheden zijn afgerond en heeft een factuur gestuurd, die gedaagde niet heeft betaald. Gedaagde betwist de factuur, omdat hij van mening is dat het meerwerk niet vooraf is afgesproken en de kwaliteit van het werk niet voldoet. In een tussenvonnis van 5 maart 2024 heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde een deel van de factuur moet betalen, maar dat er behoefte is aan deskundigenadvies over de gelegde tuintegels. Na een deskundigenonderzoek, dat op 23 september 2024 is afgerond, heeft de kantonrechter op 11 februari 2025 het eindvonnis gewezen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde zijn betalingsverplichting met betrekking tot het tegelwerk tot een bedrag van € 6.763,86 mocht opschorten. Gedaagde moet nog een bedrag van € 2.211,14 aan eiser betalen, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van het deskundigenonderzoek komen voor rekening van eiser, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10755629 \ CV EXPL 23-4029
Vonnis van 11 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.S. van Knippenberg.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft opdracht gegeven om zijn tuin opnieuw aan te leggen. [eiser] stelt dat de werkzaamheden zijn afgerond en heeft een factuur gestuurd. De factuur heeft [gedaagde] niet betaald, omdat hij vindt dat het meerwerk niet van tevoren is afgesproken en het werk niet goed is gedaan. [eiser] wil dat [gedaagde] alsnog betaalt, maar [gedaagde] wil dat niet.
1.2.
In het tussenvonnis van 5 maart 2024 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat [gedaagde] een deel van de factuur van [eiser], namelijk wat betreft het meerwerk, moet betalen. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat zij ten aanzien van de gelegde tuintegels behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige. In het tussenvonnis van 7 mei 2024 heeft de kantonrechter een deskundigenonderzoek bevolen. Dat onderzoek is inmiddels afgerond en partijen hebben op het rapport kunnen reageren.
1.3.
De kantonrechter wijst nu eindvonnis en oordeelt dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting met betrekking tot het tegelwerk tot een bedrag van € 6.763,86 mocht opschorten. Per saldo moet [gedaagde] nog een bedrag van € 2.211,14 aan [eiser] betalen. Ook is hij wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd. De kosten van het deskundigenonderzoek komen voor rekening van [eiser]. De proceskosten worden voor het overige gecompenseerd.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 mei 2024,
- het deskundigenbericht van 23 september 2024,
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] van 6 november 2024,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 29 november 2024,
- de brief van de gemachtigde van [eiser] van 16 december 2024 over (de gevolgen van) niet tijdige betaling van het voorschot van de deskundige,
- de e-mail van de kantonrechter van 19 december 2024, waarin is gereageerd op voornoemde brief van de gemachtigde van [eiser].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

Waarover moet nog geoordeeld worden?
3.1.
[eiser] wil dat [gedaagde] betaalt voor de werkzaamheden die [eiser] in de tuin van [gedaagde] heeft uitgevoerd. In het tussenvonnis van 5 maart 2024 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat [gedaagde] het gefactureerde meerwerk van € 3.475,00 moet betalen. Verder is geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] het kunstgras niet goed heeft gelegd, zodat [gedaagde] zijn betaling hiervoor niet kan opschorten.
3.2.
De vraag die nog beantwoord moet worden, is of [gedaagde] zich met betrekking tot het tegelwerk terecht beroept op opschorting van zijn verplichting tot betaling. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is van (een) gebrek(en) en zo ja, of en tot welk bedrag [gedaagde] zijn betalingsverplichting mocht uitstellen.
3.3.
De kantonrechter zal bij de beoordeling telkens eerst ingaan op het deskundigenbericht. Daarna komen de (relevante) standpunten van partijen aan de orde. Afgesloten wordt met het oordeel van de kantonrechter.
Is er sprake van een gebrek?
3.4.
Wat betreft de vraag of er sprake is van een gebrek overweegt de kantonrechter als volgt.
3.5.
De eerste vraag die de kantonrechter aan de deskundige heeft gesteld is: “Kan een jaar na aanleg van het terras nog vastgesteld worden of een hoogteverschil tussen de tegels haar oorzaak vindt in het aanlegproces? Waarom wel/niet?”
3.6.
De deskundige heeft deze vraag - voor zover van belang - als volgt beantwoord:
“(…) Omdat het zandcunet (…) goed was aangebracht, kan op deze eerste vraag geantwoord worden dat inderdaad vastgesteld kan worden dat de hoogteverschillen al bij het aanleggen zijn ontstaan. Het hier gerealiseerde zandcunet onder de tegels is dermate verdicht dat verzakkingen niet kunnen plaatsvinden.”
3.7.
De tweede vraag die aan de deskundige is gesteld, is: “Voldoet het aangelegde terras aan de Wolthaarsdijk WZ1B in Raalte aan de daaraan te stellen eisen als het gaat om het hoogteverschil tussen de tegels? Zo nee, wat is daar volgens u de oorzaak van?”
3.8.
De deskundige heeft deze vraag als volgt beantwoord:
“Nee, op meerdere posities is in de bestrating een del vastgesteld met een lange waterpas van 200 cm. In paragraaf 3.9 van de Kwaliteitsnormen van Stichting erkenning voor het bestratingsbedrijf staat dat de afwijking in vlakheid bij betontegels ten hoogste 5 mm mag bedragen. In deze situatie hebben we afwijkingen tot 20 mm aangetroffen.
Ook is vastgesteld dat er een zogenaamde klik is gebruikt van 2,5 cm terwijl in hierboven genoemde kwaliteitsnormen onder 3.11c staat; Langs de zijkant moet de bovenkant van het straatwerk gelijk met of ten hoogste 10 mm hoger liggen dan op de verharding aansluitende kantlagen, kolkinlaten, (mol)goten of andere langs de zijkant van het straatwerk opgenomen elementen; deze bepaling geldt ook voor bestrating van natuursteen met een ongebonden straatlaag.
Het straatwerk voldoet derhalve qua hoogteverschillen niet aan de gebruikelijke eisen.
Naast het hierboven genoemde hoogteverschil is er ook sprake van afschot. Afschot is een geleidelijk hoogteverschil om het hemelwater af te kunnen voeren. Uit diverse metingen is gebleken dat het hier gehanteerde afschot ruim 1% is wat concreet een hoogteverschil van 1 cm per meter betekent. Dit is een juist afschot en deze voldoet aan de gebruikelijke norm.”
3.9.
De derde vraag luidt: “Is er aanleiding om te veronderstellen dat het hoogteverschil tussen de tegels is veroorzaakt door externe oorzaken die zich kunnen hebben voorgedaan nadat het terras is aangelegd, zoals a) onjuiste of te zware belasting; b) mieren; c) extreme regenval of d) het onvoldoende invegen van het zand na oplevering?”
3.10.
De deskundige heeft deze vraag – kort samengevat – ontkennend beantwoord. Volgens de deskundige is het niet aannemelijk dat de hoogteverschillen door externe oorzaken zijn ontstaan. Ten aanzien van de onjuiste of te zware belasting (a) heeft de deskundige opgemerkt:
“Wanneer de betontegels te zwaar belast (a) zouden worden gaan deze onherroepelijk breken. Ook hebben wij in het geheel geen rijsporen vastgesteld in de bestrating.”
3.11.
[eiser] heeft in zijn antwoordakte aangegeven dat eventuele hoogteverschillen volgens de deskundige al bij het aanleggen zijn ontstaan en dat daaruit niet anders kan worden geconcludeerd dan dat deze hoogteverschillen bij oplevering van de tuin voor gedaagde zichtbaar moeten zijn geweest. [eiser] benadrukt dat [gedaagde] bij oplevering geen enkele opmerking over deze hoogteverschillen heeft gemaakt.
Verder voert [eiser] aan dat de deskundige aangeeft dat bij te zware belasting van de betontegels deze zullen breken. De deskundige verbindt daaraan de gevolgtrekking dat het niet aannemelijk is dat de hoogteverschillen door externe oorzaken zijn ontstaan. Dit sluit echter niet uit dat bij zware belasting van de betontegels wel degelijk hoogteverschillen ontstaan kunnen zijn zonder dat de betontegels breken. Niet bij elke zware belasting hoeft er sprake te zijn van het breken van de betontegels, terwijl daardoor wel degelijk verzakkingen en hoogteverschillen kunnen optreden, aldus [eiser].
Het aangelegde terras betreft een sierterras en is daarom in de basis niet geschikt voor zware belasting. [gedaagde] heeft in de procedure ook nadrukkelijk gesteld dat de terrastegels niet zwaar worden belast. Het tegendeel blijkt echter waar te zijn. Tijdens de uitvoering van het deskundigenonderzoek is namelijk waargenomen dat midden op het gazon een pallet met zware belading (zonnepanelen) was geplaatst. Dit is ook op de foto’s in het deskundigenrapport te zien, aldus nog steeds [eiser].
3.12.
[gedaagde] heeft in zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht aangegeven dat de deskundige zijn standpunten bevestigt. [gedaagde] heeft tegen het oordeel van de deskundige niets ingebracht.
3.13.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Het deskundigenbericht is uitgebracht op verzoek van de rechter en is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De conclusies van de deskundige zijn goed onderbouwd en toegelicht. De kantonrechter zal het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. De rechter zal (slechts) moeten ingaan op specifieke bezwaren tegen de zienswijze van de deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van die zienswijze.
3.14.
De kantonrechter overweegt verder als volgt. De deskundige heeft geconcludeerd dat het straatwerk qua hoogteverschillen niet aan de gebruikelijke eisen voldoet. Daarnaast is geconcludeerd dat vastgesteld kan worden dat de hoogteverschillen al bij het aanleggen zijn ontstaan. De kantonrechter is van oordeel dat de deskundige zijn conclusies voldoende heeft gemotiveerd en toegelicht. Partijen hebben hier ook niets tegen ingebracht. De kantonrechter zal de deskundige hier dan ook in volgen.
Verder heeft de deskundige geoordeeld dat niet aannemelijk is dat hoogteverschillen door externe oorzaken zijn ontstaan. De kantonrechter volgt de deskundige ook hierin. De deskundige heeft uitgebreid toegelicht waarom er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het hoogteverschil tussen de tegels is veroorzaakt door externe oorzaken, zoals onjuiste of te zware belasting. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er niet bij elke zware belasting sprake hoeft te zijn van het breken van de betontegels, terwijl daardoor wel degelijk verzakkingen en hoogteverschillen kunnen optreden, maar hij heeft dat standpunt, tegenover het oordeel van de deskundige dat de tegels bij te zware belasting “onherroepelijk gaan breken” en dat er in het geheel geen rijsporen in de bestrating zijn vastgesteld, onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is het hoogteverschil op verschillende plaatsen geconstateerd. Als er al een te zware belasting heeft plaatsgevonden, dan is naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk dat dat op al die plaatsen is gebeurd en dat dit dus de oorzaak is van de hoogteverschillen.
3.15.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van het deskundigenrapport niet anders kan worden geconcludeerd dan dat wat betreft de tuintegels sprake is van een gebrek. Indien en voor zover [gedaagde] met zijn standpunt dat het hoogteverschil bij oplevering zichtbaar moet zijn geweest en dat [gedaagde] hier geen enkele opmerking over heeft gemaakt, heeft willen stellen dat [eiser] op grond van artikel 7:758 lid 3 BW niet meer aansprakelijk kan worden gehouden voor de op het moment van oplevering zichtbare gebreken, geldt dat dit verweer niet kan slagen. [gedaagde] heeft kort nadat de laatste werkzaamheden waren afgerond, op 12 maart 2023, via Whatsapp aan [eiser] laten weten “de tegels liggen er niet mooi in veel hoogteverschillen wil dat alles strak erin ligt (…)”. Daarmee heeft [gedaagde] het werk onder voorbehoud van herstel van het hoogteverschil aanvaard.
Is opschorting gerechtvaardigd?
3.16.
Vervolgens is de vraag of het gebrek opschorting van de betaling rechtvaardigt en zo ja, tot welk bedrag. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
3.17.
Als één van de partijen niet nakomt, is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten (artikel 6:262 lid 1 BW). Bij gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt (artikel 6:262 lid 2 BW).
3.18.
Hiervoor is al vastgesteld dat er wat betreft de tegels sprake is van een gebrek. Dat gebrek moest worden hersteld, maar [eiser] heeft dat niet gedaan. [eiser] is zijn verplichtingen dus niet nagekomen. Dat [gedaagde] zijn opschortingsrecht heeft gebruikt om druk uit te oefenen op [eiser] is naar het oordeel van de kantonrechter terecht.
Tot welk bedrag mag worden opgeschort?
3.19.
De vraag tot welk bedrag [gedaagde] mag opschorten moet worden beoordeeld aan de hand van de proportionaliteitsmaatstaf. De opschorting mag in beginsel geen grotere omvang aannemen dan de tekortkoming waartegen zij zich richt.
3.20.
De kantonrechter heeft de deskundige gevraagd om aan te geven welke werkzaamheden volgens hem nodig zijn om het hoogteverschil tussen de tegels op te lossen en op welk bedrag de kosten daarvan worden begroot (vraag 4).
3.21.
De deskundige heeft deze vraag als volgt beantwoord:
[Afbeelding]
3.22.
[eiser] heeft aangegeven dat niet duidelijk is waarop de hoogte van de herstelkosten is gebaseerd en hoe tot de kostenopgave is gekomen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het gemiddelde uurtarief van een hovenier rond de € 40,00 ligt. De kosten voor het ophalen en in depot plaatsen van de tegels zijn bovendien te hoog aangehouden. Deze werkzaamheden kunnen immers door minder gekwalificeerde personen worden uitgevoerd tegen een lager uurtarief. Ook door [eiser] zijn aanzienlijk lagere uurtarieven gehanteerd, aldus [eiser].
3.23.
[gedaagde] heeft tegen het oordeel van de deskundige niets ingebracht.
3.24.
De kantonrechter is van oordeel dat de deskundige het standpunt van [eiser] in zijn rapport voldoende duidelijk heeft weerlegd. De deskundige heeft uitgelegd dat de uurtarieven waarnaar [eiser] refereert vaak afkomstig zijn van sites die aan de onderzijde van de markt opereren en door een lage prijsstelling te benoemen nieuwe klanten proberen te trekken. Het is niet duidelijk of de genoemde uurtarieven dan ook echt voorkomen op de offerte of dat het verdienmodel wordt verkregen door andere zaken op te voeren. Meer betrouwbaar zijn gegevens van de Koninklijke Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners en artikelen in bijvoorbeeld het vakblad De Hovenier. De tarieven die de deskundige heeft aangehouden zijn - zo begrijpt de kantonrechter - hierop gebaseerd. Verder heeft de deskundige aangegeven dat de personeelskosten de laatste jaren enorm zijn gestegen. De meeste hoveniers zijn zzp-ers en hebben derhalve geen personeel. Wanneer dan externe hulp ingeroepen moet worden om eenvoudig werk door minder geschoold of gekwalificeerd personeel uit te laten voeren, doet men het eigen verdienmodel tekort, aldus de deskundige.
3.25.
[eiser] betwist het gehanteerde uurtarief, maar motiveert zijn standpunt verder niet. Zo heeft hij bijvoorbeeld niets overgelegd waaruit blijkt dat hij lagere uurtarieven heeft gehanteerd. Dat lag wel op zijn weg. [eiser] had niet kunnen volstaan met het enkele betwisten van de zienswijze van de deskundige. De kantonrechter zal daarom uitgaan van de door de deskundige begrote herstelkosten. Daarop zal het bedrag van € 18,99 voor de grondpennen in mindering worden gebracht. De grondpennen zien immers niet op het tegelwerk, maar op het kunstgras. En daarover is in het eerdere tussenvonnis van 5 maart 2024 al geoordeeld (in r.o. 5.10).
3.26.
De kantonrechter is van oordeel dat opschorting tot aan het bedrag van de herstelkosten proportioneel is. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van (€ 6.782,85 minus € 18,99 =) € 6.763,86 mag opschorten, tot [eiser] de gebreken aan het tegelwerk heeft verholpen.
Welk bedrag moet [gedaagde] nog aan [eiser] betalen?
3.27.
Het hiervoor en in de eerdere tussenvonnissen overwogene leidt tot de conclusie dat [gedaagde] het volgende bedrag aan [eiser] moet betalen:
  • Geoffreerde bedrag € 9.800,00
  • Meerwerk
Totaal € 13.275,00
  • Aanbetaling € 3.500,00
  • Korting € 800,00
  • Opschorting
Nog te voldoen € 2.211,14
3.28.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van dit bedrag.
Hoe zit het met de bijkomende kosten?
3.29.
[eiser] heeft over de hoofdsom wettelijke handelsrente gevorderd. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] heeft gehandeld onder de naam ‘[bedrijf]’. De offerte en de factuur zijn daaraan gericht. In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] bovendien erkend dat er sprake is van een zakelijke verhouding. Aangenomen wordt daarom dat is gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Nu verder geen inhoudelijk verweer is gevoerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente zal deze worden toegewezen. De wettelijke handelsrente is verschuldigd over het toewijsbare deel van de hoofdsom, vanaf de datum zoals is gevorderd tot en met de dag van volledige betaling.
3.30.
[eiser] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] is met zijn gemachtigde weliswaar een van de wet afwijkende regeling overeengekomen, maar die afspraken zijn niet van toepassing op de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde]. Nu [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, heeft hij recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 1.346,25 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 331,67 bij € 2.211,14 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 331,67 toe.
3.31.
Omdat de deskundige uitsluitend is ingeschakeld om onderzoek naar het tegelwerk te doen en [eiser] op dit punt volledig in het ongelijk wordt gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om [eiser] te veroordelen in de kosten van het deskundigenbericht.
De deskundige heeft voor zijn werkzaamheden een eindnota van in totaal € 2.324,75 ingediend. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eindnota. De kantonrechter zal het bedrag aan deskundigenkosten dan ook begroten op dit bedrag.
[gedaagde] heeft als voorschot op de kosten van de deskundige een bedrag van € 2.418,00 betaald. Dat is meer dan het bedrag van de eindnota. [eiser] zal worden veroordeeld om het bedrag van de eindnota aan [gedaagde] te betalen. Het teveel betaalde voorschot van € 93,25 zal via de rechtbank aan [gedaagde] worden geretourneerd.
3.32.
Beide partijen krijgen gedeeltelijk ongelijk. Daarin ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat de proceskosten voor het overige tussen hen zullen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.211,14, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf acht dagen na 26 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 331,67 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
stelt de deskundigenkosten vast op € 2.324,75 en veroordeelt [eiser] tot betaling van dit bedrag aan [gedaagde],
4.4.
bepaalt dat het restant van het voorschot op de kosten van de deskundige, zijnde € 93,25, via de rechtbank aan [gedaagde] zal worden terugbetaald,
4.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.