ECLI:NL:RBOVE:2025:874

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
08.340232.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel aan een veelpleger na diefstal in een supermarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit een supermarkt. De verdachte heeft op 12 oktober 2024 en 26 oktober 2024 respectievelijk vijf pakken spareribs en twee dozen koffie gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De officier van justitie had deze maatregel gevorderd, gezien de recidive en de ernst van de feiten. De verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te behandelen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank overwoog dat eerdere interventies niet effectief waren gebleken en dat er een hoge kans op recidive bestond. De verdachte had een strafblad met talloze veroordelingen voor vermogensdelicten, waaronder winkeldiefstallen. De rechtbank achtte de ISD-maatregel passend om de problematiek van de verdachte aan te pakken en om verdere schade aan de maatschappij te voorkomen. De beslissing is genomen op basis van de relevante wetsartikelen en de richtlijnen voor veelplegers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.340232.24 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 26 oktober 2024 in Zwolle koffie heeft gestolen en
feit 2: op 12 oktober 2024 in Zwolle spareribs heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te Zwolle
twee dozen koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan supermarkt
[bedrijf] BV, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Zwolle
vijf pakken spareribs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Null, in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsmotivering

Met de officier van justitie en de verdediging komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
Feit 1
het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 14 oktober 2024, pagina’s 8 en 9.
Feit 2
het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 26 oktober 2024, pagina’s 21 en 22.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 26 oktober 2024 te Zwolle twee dozen koffie die aan supermarkt [bedrijf] BV, toebehoorden heeft weggenomen, met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 12 oktober 2024 te Zwolle
twee pakken spareribs die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
diefstal.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat oplegging van een ISD-maatregel op dit moment niet passend en proportioneel is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er forse tussenpozen zitten tussen de laatste veroordelingen, dat de laatste interventies enige jaren geleden hebben plaatsgevonden en dat de diagnostiek ten aanzien van verdachte dateert uit 2020. De raadsman heeft opgeworpen dat het wenselijk zou zijn als behandeling van verdachte in een ander kader kan plaatsvinden. Hij heeft daar aan toegevoegd dat dit echter, nu de reclassering geen heil ziet in reclasseringstoezicht aan verdachte, niet mogelijk is. Om die reden heeft de raadsman verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van drie maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Subsidiair, als de rechtbank verdachte toch een ISD-maatregel oplegt, heeft de raadsman verzocht in het vonnis op te nemen dat een tussentijdse toetsing in de zin van artikel 38m Sr zal worden bepaald.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 12 oktober 2024 en twee weken later, op 26 oktober 2024, bij de Jumbo in Zwolle levensmiddelen gestolen. Deze feiten leiden tot financiële schade en tot overlast. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het 33 pagina’s tellende strafblad van verdachte van 24 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden talloze malen veroordeeld is wegens het plegen van vermogensdelicten waaronder winkeldiefstallen.
Over verdachte is door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij GGZ Tactus Enschede, op 21 januari 2025 een rapport opgemaakt. In dit rapport staat, zakelijk weergegeven, het volgende.
De mogelijkheden binnen een vrijwillig en gedwongen kader zijn uitgeput en er is sprake van een hoge kans op recidive en onttrekking aan voorwaarden. Alle mogelijke bijzondere voorwaarden zijn al ingezet, zonder gewenst effect. Er is sprake van een forse problematiek op bijna alle leefgebieden. Door de jaren heen zijn er verschillende interventies, zowel ambulant als klinisch, ingezet. Deze interventies waren gericht op gedragsverandering, maar hebben niet tot het beoogde resultaat geleid. In 2020 werd bij verdachte een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik vastgesteld en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het kan wenselijk zijn deze diagnose te actualiseren om zo tot een passend behandel- en begeleidingsplan te komen. Dergelijk diagnostisch onderzoek kan worden vormgegeven binnen een ISD-maatregel.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De huidige problematiek van verdachte dient aangepakt te worden binnen een passend en strenger zorgkader. Een ISD-maatregel biedt de nodige zorg en een stok achter de deur die noodzakelijk is om de vicieuze cirkel van vastzitten, vrijkomen en terugvallen te doorbreken.
Verdachte staat op de lijst voor HIC-ketenaanpak en wordt in die hoedanigheid besproken binnen het Zorg- en Veiligheidshuis IJsselland. Zij bevestigen dat alle opties binnen een regulier kader zijn uitgeput en dat het opstarten van een ISD-traject passend zou zijn.
In het dossier worden geen contra-indicaties gezien voor tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel.
Uit het advies van F. Scholten, GZ-psycholoog bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, van 1 november 2024, blijkt dat er geen contra-indicaties zijn voor oplegging van een ISD-maatregel.
De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan. Naast een vereist advies als bedoeld in het vierde lid zijn de bewezenverklaarde feiten, feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 24 december 2024 blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem gepleegde feiten tenminste driemaal ter zake van misdrijven is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Die veroordelingen zijn onherroepelijk en de onderhavige bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan verdachte opgelegde straffen, waaronder onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen met bijzondere voorwaarden, verdachte er niet toe hebben bewogen zijn gedrag te veranderen. Er moet dan ook ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen vereist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank overweegt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Uit het strafblad van 24 december 2024 blijkt dat verdachte een zeer actieve veelpleger is, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor tenminste tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting nadrukkelijk naar voren gebracht dat hij geen ISD-maatregel wil, omdat hij daarin geen vertrouwen heeft. De raadsman heeft mede om die reden verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De ISD-maatregel wordt beschouwd als een uiterst middel. Verdachte heeft problemen op alle leefgebieden en kampt met drugs- en alcoholverslaving. Er is sprake van een hoge kans op recidive. Eerdere interventies, zowel ambulant als klinisch, en eerdere reclasseringstoezichten hebben niet tot resultaat en minder recidive geleid. Verdachte blijft volharden in zijn criminele gedrag en veroorzaakt daarmee maatschappelijke schade en overlast. Uit zijn strafblad blijkt dat hij een zeer actieve veelpleger is. De rechtbank acht ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van recidive door verdachte geboden dat aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf biedt onvoldoende beveiliging van de maatschappij en onvoldoende waarborgen voor beëindiging van verdachtes recidiverende delictgedrag.
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren, zonder op voorhand te bepalen dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. De rechtbank acht namelijk van belang dat er binnen de ISD-maatregel voldoende tijd is om te werken aan een oplossing voor de problematiek van verdachte met behulp van eventuele nieuwe diagnostiek en met behandeling en begeleiding. De mogelijkheid om tijdens de ISD-maatregel een tussentijdse toetsing aan te vragen, blijft bestaan. Als verdachte ervoor zou kiezen om niet mee te werken binnen de ISD-maatregel, dan wordt in ieder geval de maatschappij voor de duur van de ISD-maatregel beschermd tegen het herhaaldelijk strafbaar, overlastgevend en schadeveroorzakend gedrag van verdachte.
Gelet op het doel van de maatregel en de persoon van de verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38n en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2, telkens het misdrijf:
diefstal;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Vodegel, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024504785. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.