ECLI:NL:RBOVE:2025:815

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
08.993165.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het voorhanden hebben van grote hoeveelheden onveraccijnsde goederen in een illegale sigarettenfabriek

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 46-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De verdachte was in een loods aangetroffen waar een illegale sigarettenfabriek in werking was. Tijdens een doorzoeking op 28 oktober 2019 in Stramproy werd een grote hoeveelheid accijnsgoederen aangetroffen, waaronder 4.787.840 sigaretten en 4.242 kilogram rooktabak. De verdachte was samen met anderen werkzaam in de loods en had persoonlijke documenten bij zich die naar hem konden worden herleid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze onveraccijnsde goederen voorhanden had, wat in strijd is met de Wet op de Accijns. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet overeenkomstig de wet in de heffing waren betrokken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op vanwege de ernst van het feit en de impact op de legale markt voor tabakswaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en matigde de straf tot vijf maanden. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en legde de verdachte de gevangenisstraf op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden enkele in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en werd de teruggave van andere voorwerpen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.993165.19 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 juni 2020, 15 december 2020 en 30 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie. De verdachte is niet verschenen. Er is evenmin een advocaat verschenen namens verdachte. De zich eerder gestelde advocaat, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft tijdens de terechtzitting desgevraagd telefonisch medegedeeld zich te hebben onttrokken.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 11 juni 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen (rooktabak en/of sigaretten) die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Stramproy, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval (ongeveer) 4.787.840 sigaretten en/of (ongeveer) 4.242 kilogram (rook)tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en/of die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
Ingevolge het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 juli 2024 [2] dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is van ‘voorhanden hebben’ van accijnsgoederen als bedoeld in de Wet op de accijns. Aan het voorhanden hebben in vorenbedoelde zin is reeds voldaan als de verdachte bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen betrokken is.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de verdachte dat voorhanden hebben opzettelijk heeft gedaan, in de zin dat de verdachte willens en wetens onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad, waarbij voorwaardelijk opzet als ondergrens heeft te gelden. Het opzet behoeft sinds 1 april 2010 niet zonder meer te worden afgeleid uit de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen en ook niet uit de wetenschap van de hoedanigheid van de goederen of de wetenschap van de omstandigheid dat de goederen ten onrechte niet (in Nederland of elders in de Unie) in de heffing zijn betrokken. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid kan sinds 1 april 2010 het opzet ook worden gebaseerd op feiten waaruit volgt dat een persoon opzettelijk betrokken raakt bij het voorhanden hebben, zonder dat die persoon de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen heeft en zonder dat hij de vorenbedoelde wetenschap heeft.
Uit het dossier blijkt dat er op 28 oktober 2019 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in een loods aan de [adres 2] . [3] In de loods werd een in productie zijnde sigarettenfabriek aangetroffen. De sigarettenmachines en de tabak waren zichtbaar en er stonden dozen met sigaretten, tabak en andere materialen. Er waren negen mannen in de loods werkzaam, waaronder verdachte. [4] Er werden onder meer 4.242 kilogram rooktabak aangetroffen [5] en 4.787.840 stuks sigaretten van diverse merken, waaronder Jin Ling, Marlboro en Excellence. [6] Op het adres van de loods in [adres 2] is geen vergunning afgegeven om als accijnsgoederenplaats te mogen fungeren [7] , waardoor de aangetroffen sigaretten onder de accijnsverplichting vallen. Voorts blijkt uit monsteronderzoek aan de aangetroffen rooktabak dat het rooktabak betreft in de zin van artikel 32 van de Wet op de Accijns en dus ook aan accijnsheffing onderhevig is. [8]
In een opslagslaggedeelte, behorend bij voornoemde loods, werden tijdens de doorzoeking enkele persoonlijke documenten gevonden op naam van verdachte, te weten een bankpas, een gezondheidskaart, twee rijbewijzen en een sociale verzekeringskaart. [9]
Nu verdachte werkzaam is aangetroffen in een loods waarin een sigarettenfabriek in productie was en er diverse persoonlijke documenten van verdachte bij de doorzoeking in de loods zijn aangetroffen (en dus niet bij de fouillering van verdachte), is de rechtbank van oordeel dat verdachte de onveraccijnsde tabaksproducten voorhanden heeft gehad.
De vervolgvraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of de verdachte
opzettelijkde onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad.
Verdachte is zoals gezegd met acht medeverdachten werkzaam aangetroffen in een loods waar onveraccijnsde sigaretten werden vervaardigd, alwaar verschillende persoonlijke documenten zijn aangetroffen die men normaal gesproken op zak draagt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij pas net was aangekomen op de locatie dan ook ongeloofwaardig en gaat ervan uit dat hij zich daar al langere tijd bevond. Aangezien de fabriek was gevestigd in een boerenschuur, bepaald geen professionele locatie, terwijl aldaar verschillende gerenommeerde concurrerende sigarettenmerken werden gemaakt, moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat dit een illegale sigarettenfabriek was.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde goederen.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank was tussen verdachte en de medeverdachten sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, nu ze samen werkzaam waren in de loods. Verdachte heeft het feit derhalve tezamen en in vereniging met anderen gepleegd.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte samen met anderen op 28 oktober 2019 opzettelijk 4.787.840 sigaretten en 4.242 kilogram rooktabak voorhanden heeft gehad, zonder dat die in de heffing waren betrokken.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 4.787.840 sigaretten en 4.242 kilogram rooktabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 97 van de Wet op de accijns en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van
de Wet op de accijns. Gelet op hetgeen is aangetroffen, namelijk een volledige
sigarettenproductiestraat met verschillende machines, een voorraad nog te verwerken rooktabak en een grote hoeveelheid sigaretten, was sprake van strafbaar handelen in georganiseerd verband en op grote schaal.
Het illegaal voorhanden hebben van accijnsgoederen verstoort de reguliere, legale, markt
voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem
van het land. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten zich schuldig
gemaakt aan ontduiking van de accijnsverplichting voor grote bedragen en aan oneerlijke
concurrentie ten opzichte van handelaren en bedrijven, die wel voldoen aan hun
verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen.
Het handelen van de verdachte heeft daarmee grote financiële schade tot gevolg.
Daarnaast heeft dit handelen negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse
overheid en andere Europese landen. De overheid ontmoedigt, met het oog op de
algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met illegale
tabaksfabrieken wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en
handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, hetgeen eveneens
ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van
extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die
rookwaar te achterhalen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de European Criminal Records Information System Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 2 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Duitsland diverse malen is veroordeeld voor een strafbaar feit, waaronder een veroordeling wegens een fiscaal delict in 2022 tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn begint te lopen op het moment dat een verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem of haar vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat vervolgens binnen twee jaar een einduitspraak van de rechtbank dient te volgen. De redelijke termijn is in casu met drie jaren en vier maanden overschreden. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van fraude. Bij een benadelingsbedrag van meer dan € 1.000.000,00 geven de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 24 maanden in overweging. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat niet is gebleken dat verdachte financieel voordeel heeft behaald bij de productie van de sigaretten. Voorts houdt de rechtbank rekening met de straffen die zijn opgelegd in de zaken tegen de medeverdachten.
In beginsel vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend. De rechtbank zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest.
7.3
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst onder nummer 1 vermelde doos met sigaretten moet worden onttrokken aan het verkeer, dat de op de beslaglijst onder 12 en 13 genoemde voorwerpen (een identiteitswijs en een rijbewijs op naam van [naam] ) moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en dat de overige op de beslaglijst vermelde goederen terug kunnen worden gegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder nummer 1 vermelde doos met sigaretten vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dat voorwerp tot het begaan van het feit is vervaardigd of bestemd en zij van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende voorwerpen die op de beslaglijst zijn vermeld onder nummer 14 (een bankpas op naam van verdachte), 15 (een Duitse gezondheidspas op naam van verdachte), 16 (twee rijbewijzen op naam van verdachte) en 17 (een Duitse sociale verzekeringskaart op naam van verdachte), aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de voorwerpen die op de beslaglijst zijn vermeld onder nummer 2 tot en met 13 (vijf mobiele telefoons, een geldbedrag van 340 euro, twee fototoestellen, vijf sleutels, een horloge, een identiteitsbewijs op naam van [naam] en een rijbewijs op naam van [naam] ), nu op dit moment niet duidelijk is wie als zodanig kan/kunnen worden aangemerkt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b en 36c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst genoemde voorwerp onder nummer 1;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 2 tot en met 13;
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 14 tot en met 17 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.
Buiten staat
Mr. ‘t Hart en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD, dossiernummer 64624, onderzoek Falcon. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.AMB-006 pagina 5 en 6
4.AMB-007 pagina 1 en IBN-001-01 pagina 2 en AMB-005 pagina 2 en AD-001 pagina 4
5.AMB-006 pagina 6
6.AMB-007 pagina 1
7.AMB-017
8.AMB-008 pagina 4
9.IBN-001-01 pagina 17