7.2De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van
de Wet op de accijns. Gelet op hetgeen is aangetroffen, namelijk een volledige
sigarettenproductiestraat met verschillende machines, een voorraad nog te verwerken rooktabak en een grote hoeveelheid sigaretten, was sprake van strafbaar handelen in georganiseerd verband en op grote schaal.
Het illegaal voorhanden hebben van accijnsgoederen verstoort de reguliere, legale, markt
voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem
van het land. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten zich schuldig
gemaakt aan ontduiking van de accijnsverplichting voor grote bedragen en aan oneerlijke
concurrentie ten opzichte van handelaren en bedrijven, die wel voldoen aan hun
verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen.
Het handelen van de verdachte heeft daarmee grote financiële schade tot gevolg.
Daarnaast heeft dit handelen negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse
overheid en andere Europese landen. De overheid ontmoedigt, met het oog op de
algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met illegale
tabaksfabrieken wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en
handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, hetgeen eveneens
ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van
extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die
rookwaar te achterhalen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de European Criminal Records Information System Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 2 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Duitsland diverse malen is veroordeeld voor een strafbaar feit, waaronder een veroordeling wegens een fiscaal delict in 2022 tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn begint te lopen op het moment dat een verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem of haar vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat vervolgens binnen twee jaar een einduitspraak van de rechtbank dient te volgen. De redelijke termijn is in casu met drie jaren en vier maanden overschreden. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van fraude. Bij een benadelingsbedrag van meer dan € 1.000.000,00 geven de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 24 maanden in overweging. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat niet is gebleken dat verdachte financieel voordeel heeft behaald bij de productie van de sigaretten. Voorts houdt de rechtbank rekening met de straffen die zijn opgelegd in de zaken tegen de medeverdachten.
In beginsel vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend. De rechtbank zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest.