ECLI:NL:RBOVE:2025:808

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/08/309940 / HA ZA 24-60
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de verplichtingen uit een intentieovereenkomst tussen een parochie en een vastgoedondernemer

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over een geschil tussen de Rooms Katholieke Parochie Sint Franciscus van Assisië en een lokale vastgoedondernemer, aangeduid als partij A. De Parochie had de wens om een nieuw parochiecentrum te ontwikkelen en had in 2016 een intentieovereenkomst gesloten met partij A, die zijn pand verder wilde ontwikkelen. De partijen waren overeengekomen om gezamenlijk te werken aan een grondruil en -transactie. De rechtbank moest beoordelen of de Parochie gehouden was om uitvoering te geven aan deze intentieovereenkomst. De Parochie stelde dat partij A geen rechten meer kon ontlenen aan de overeenkomst, omdat de rechtsvordering tot nakoming was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de vordering van partij A inderdaad was verjaard, omdat deze niet tijdig was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de verjaringstermijn van vijf jaar was aangevangen op de dag na de totstandkoming van de overeenkomst, en dat partij A niet eerder dan op 22 mei 2023 aanspraak had gemaakt op nakoming. Hierdoor kon partij A geen aanspraak meer maken op de verplichtingen van de Parochie uit de intentieovereenkomst. De rechtbank verklaarde voor recht dat partij A geen rechten meer kon ontlenen aan de intentieovereenkomst en veroordeelde partij A in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/309940 / HA ZA 24-60
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
ROOMS KATHOLIEKE PAROCHIE SINT FRANCISCUS VAN ASSISSIË,
te Almelo,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de Parochie,
advocaat: mr. H.J. Koop,
tegen
[partij A],
te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging producties van de Parochie
- de mondelinge behandeling van 27 september 2024, ter gelegenheid waarvan beide raadslieden spreekaantekeningen hebben overgelegd en de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is – na aanhouding – bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De Parochie heeft de wens om een nieuw parochiecentrum te ontwikkelen.
[partij A] wil zijn pand [adres 1] verder ontwikkelen. Partijen hebben daartoe in 2016 een intentieovereenkomst met elkaar gesloten, inhoudende dat zij ontwikkelingen van hun beide percelen aan de nieuwe [adres 2] mogelijk wensen te maken, waarbij zij gezamenlijk werken aan een grondruil en -transactie. Partijen twisten in deze procedure over het antwoord op de vraag of de Parochie is gehouden uitvoering te geven aan deze intentieovereenkomst.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [partij A] niet langer nakoming kan vorderen van de verplichtingen van de Parochie uit de intentieovereenkomst, omdat deze rechtsvordering is verjaard. De rechtbank licht hieronder toe hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
De Parochie heeft haar oude Pastorie gevestigd aan de [adres 3]. Het gebouw is aan de achterzijde uitgebouwd met een lokaal dat de naam [locatie 1] draagt en dat is gelegen aan de [adres 2].
3.2.
[partij A] is een lokale vastgoedondernemer. [partij A] is (sinds mei 2016) eigenaar van het leegstaand bedrijfspand aan de [adres 1].
3.3.
Het gebouw van de Parochie en het pand van [partij A] grenst aan het ‘gat in de markt’, een reeks van leegstaande gebouwen en braakliggende percelen in het centrum van [plaats].
3.4.
Het ‘gat in de markt’ is al jaren onderwerp van discussie in de lokale politiek.
De gemeente wil het ‘gat’ graag invullen en is daartoe met verschillende projectontwikkelaars, waaronder [partij A], in overleg getreden.
3.5.
[partij A] wil(de) het braakliggend terrein ontwikkelen en er onder meer een supermarkt realiseren. Om zijn plan te kunnen realiseren waren en zijn onder meer gronden van de Parochie nodig, mede omdat ervoor is gekozen om de [adres 2] recht te maken (hierna: de nieuwe [adres 2]).
3.6.
Bij de Parochie leeft sinds 2016 de wens om het parochiegebouw te vernieuwen.
3.7.
Om hun wensen te kunnen realiseren hebben partijen op 18 mei 2016 een intentieovereenkomst met elkaar gesloten. Daarin staat onder meer het volgende:
“ (…)INTENTIE OVEREENKOMST
Ondergetekenden,
R.K. parochie St. Franciscus van Assisie te Haaksbergen,
vertegenwoordigd door de beheerder van gebouwen van het bestuur dhr. [naam 1] wonende te [plaats],(…)
hierna te noemen ‘partij 1’;
EN
De heer [partij A]
(…)hierna te noemen: ‘partij 2’:
De ondergetekenden verklaren overeengekomen te zijn,gezamenlijk te werken aan een grondruil en een grondtransactie van hieronder genoemde onroerende zaken zoals op de bijgevoegde tekening wordt aangegeven:I. Partij 1 draagt in eigendom over aan partij 2, die in ruil en in eigendom aanvaardt:Een gedeelte van een gebouw met ondergrond aan/nabij De [adres 2] te [plaats],
kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 2], en een gedeelte van de
grond aan de [adres 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 3], beide onderdeel uitmakend van de [adres 3];
II. Partij 2 draagt in eigendom over aan partij 1, die in ruil en in eigendom aanvaardt:een gedeelte grond aan/nabij De [adres 2] behorende bij de [adres 1], kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 4].
De waarde van het geruilde onder I en II zal worden getaxeerd waarbij in principe wordt gewerkt aan gelijke grondruil. Echter bij een ruim verschil en daar waar nodig zal de waarde worden verrekend tussen beide partijen.
De intentie van beide partijen is om ontwikkelingen van beide percelen aan de nieuwe [adres 2] mogelijk te maken. Waarbij partij 1 een nieuw parochiecentrum kan ontwikkelen en partij 2 het pand [adres 1] verder kan ontwikkelen. (…)”.
3.8.
In mei 2016 heeft [partij A] een uitgewerkt plan (het Supermarktplan) en een bieding op de gemeentelijke gronden bij het college van burgermeester en wethouders van [plaats] ingediend. De gemeentelijke gronden heeft [partij A] in september 2016 in eigendom verkregen. Na presentatie van het Supermarktplan aan de gemeenteraad, actualisatie van het plan en presentatie daarvan, heeft de gemeente het plan uiteindelijk in december 2016 afgewezen. Voor de invulling van het ‘gat op de markt’ is de gemeente in verder overleg getreden met Nordwick B.V.
3.9.
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Centrum [plaats], partiële herziening Marktplan, deelgebied Midden’ vastgesteld, waarbij een andere planinitiatief (zonder supermarkt) mogelijk werd gemaakt.
Dit bestemmingsplan maakt het Supermarktplan van [partij A] onmogelijk. [partij A] heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.. De Afdeling van de bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 oktober 2018 het beroep gegrond verklaard en daarbij geoordeeld dat het Supermarktplan een voldoende concreet en tijdig kenbaar gemaakt alternatief planinitiatief is, dat de gemeenteraad bij de voorbereiding van het plan had moeten afwegen tegen het andere planinitiatief zonder supermarkt.. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat het Supermarktplan paste binnen de voorkeursvariant van de haalbaarheidsstudie. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is vernietigd.
3.10.
De gemeente heeft in 2019 besloten om alsnog planologische medewerking te verlenen aan het geactualiseerde Supermarktplan van [partij A]. [partij A] had op dat moment zijn krachten inmiddels gebundeld met Nordwick B.V.. [partij A] en Nordwick B.V. hebben het geactualiseerde Supermarktplan verder uitgewerkt in het ‘Supermarktplan 2.0’.
Na goedkeuring van dat plan door de gemeente, heeft [partij A] een stedenbouwkundig adviesbureau opdracht gegeven een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden. Het ontwerp daarvan heeft inmiddels ter inzage gelegen. De gemeenteraad is voornemens in de zomer van 2024 te besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.11.
In de tussentijd heeft de Parochie meerdere keren contact gehad met de gemeente over de haalbaarheid van haar wens om het parochiegebouw aan de achterzijde van de pastorie te vernieuwen, mede in het licht van de ontwikkelingen van het ontwikkelde Supermarktplan 2.0. In het licht van die ontwikkelingen heeft de Parochie haar plannen aangepast, en de gemeente twee varianten voorgelegd. De ene variant gaat uit van een nieuwe uitbouw op het bestaande bouwblok. De andere variant gaat uit van een verdere uitbouw van de huidige uitbouw. De gemeente wil niet instemmen met de plannen van de Parochie, waarbij de gemeente verwijst naar de intentieovereenkomst met [partij A] en de gevolgen die dat heeft voor de plannen van [partij A].
3.12.
In april 2023 heeft de Parochie haar bouwplan ingediend bij de gemeente en een omgevingsvergunning aangevraagd. [partij A] heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna de gemeente de aanvraag van de Parochie buiten behandeling heeft gesteld omdat de Parochie niet wordt aangemerkt als belanghebbende bij de aanvraag vanwege contractuele verplichtingen die de Parochie heeft jegens [partij A]. De Parochie heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna de adviescommissie op 6 november 2023 heeft geadviseerd het bezwaar van de Parochie gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen omdat volgens haar de Parochie wèl belanghebbende is bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
3.13.
Ondertussen heeft [partij A] de Parochie bij brief van 22 mei 2023 verzocht om medewerking te verlenen aan een taxatie van de te ruilen percelen. Na het uitblijven van medewerking daarvan door de Parochie is [partij A] een kort geding bij deze rechtbank gestart. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 10 oktober 2023 de primaire vordering van [partij A] tot nakoming van de intentieovereenkomst door medewerking te verlenen tot aanwijzing van een taxateur toegewezen.
3.14.
Na enige correspondentie over en weer, waarbij partijen het niet eens konden worden over de omvang en de waarderingswijze van de te taxeren percelen, wordt uiteindelijk de heer [naam 2] van [bedrijf] als taxateur ingeschakeld. Deze heeft op 16 december 2023 een taxatierapport uitgebracht.
3.15.
Bij besluit op bezwaar van 18 januari 2024 heeft de gemeente besloten om het bestreden besluit om de aanvraag voor het verbouwen van het parochiële centrum aan de [adres 3] buiten behandeling te stellen, te handhaven, gezien het bestaan van de intentieovereenkomst en de uitkomst van het kort geding.
De gemeente motiveert haar beslissing op bezwaar als volgt:
“ Wij kunnen ons niet vinden in de conclusie van de commissie bezwaarschriften.
Zoals in het advies van de commissie bezwaarschriften ook aangegeven, is bij de vraag
of bezwaarde het bouwplan kan realiseren de uitspraak van de Raad van State van 15
augustus 2018 van belang. De Afdeling overweegt hierbij als volgt:
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL :RVS:20 17:2022) wordt degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Het criterium is dus niet meer dat aannemelijk moet zijn dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt.”
De commissie overweegt dat het bouwplan kan worden gerealiseerd, nu bezwaarde eigenaar is van de grond waarop dat plan ziet. De overeenkomst brengt de commissie niet tot een ander oordeel, nu deze overeenkomst op zichzelf niet leidt tot een overdracht van de eigendom.
In beginsel zijn wij het met de commissie eens dat een eigenaar moet worden geacht een bouwplan te kunnen realiseren en dus belanghebbende bij een aanvraag is. Echter, op dit uitgangspunt moet in deze situatie worden afgeweken gelet op de intentieovereenkomst d.d. 18 mei 2015 tussen de bezwaarde en de heer [partij A] en het vonnis van de Voorzieningenrechter d.d. 10 oktober 2023. In het vonnis overweegt de Voorzieningenrechter dat deze intentieovereenkomst nog altijd rechtsgeldig is en dat deze overeenkomst de bezwaarde verbindt om de gronden te ruilen en in eigendom aan de heer [partij A] over te dragen. Deze omstandigheden maken dat het niet aannemelijk is dat bezwaarde het bouwplan zal kunnen realiseren. Gelet daarop is bezwaarde geen belanghebbende bij de aanvraag.”.
3.16.
[partij A] heeft de Parochie vervolgens, naar aanleiding van het kort gedingvonnis en de taxatie, op 19 januari 2024 een grondruilovereenkomst in concept toegezonden.
Over deze ruilovereenkomst zijn partijen het niet eens geworden.
3.17.
De Parochie heeft bij dagvaarding van 5 februari 2024 onderhavige procedure aanhangig gemaakt.

4.De vorderingen

in conventie
4.1.
De Parochie vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. verklaart voor recht dat [partij A] jegens de Parochie geen rechten (meer) kan ontlenen aan de intentieovereenkomst die is gesloten tussen [partij A] en de Parochie d.d. 18 mei 2016 met betrekking tot het ruilen van een deel van de percelen, van de Parochie aan [partij A] kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 2] en [locatie 3] en van [partij A] aan de Parochie kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 4] en dat daarmee [partij A] geen recht op grondruil toekomt;
Subsidiair:
II. de intentieovereenkomst die is gesloten tussen [partij A] en de Parochie d.d. 18 mei 2016 met betrekking tot het ruilen van een deel van de percelen, van de Parochie aan [partij A] kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 2] en [locatie 3] en van [partij A] aan de Parochie kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 4] wegens onvoorziene omstandigheden te ontbinden per 18 mei 2016;
Zowel primair als subsidiair:
III. [partij A] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover betaling van de proceskosten niet binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden.
in reconventie
4.2.
[partij A] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Parochie veroordeelt tot nakoming van de intentieovereenkomst inhoudende:
Primair:
a. het in eigendom overdragen aan [partij A] van een gedeelte van het perceel plaatselijk bekend aan/nabij De [adres 2], kadastraal bekend gemeente [plaats],
[locatie 2], ter grootte van ca. 36,8 m2 en een gedeelte van de grond aan
De [adres 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], [locatie 5], met een oppervlakte van circa 58,0 m2, gezamenlijk met een oppervlakte van 94,7 m2 zoals aangegeven op de als Productie 14 aan deze dagvaarding gehechte tekening, alsmede medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht door [partij A] van een gedeelte van het perceel plaatselijk bekend aan/nabij De [adres 2], behorende bij
De [adres 2] 19 in [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], [locatie 4], met een oppervlakte van circa 8,10 m2, zoals aangegeven op de als
Productie 14 aan deze dagvaarding gehechte tekening, waarbij een vierkante meter prijs van € 367,76 wordt gehanteerd conform het taxatierapport dat is overgelegd als Productie 20;
b. de Parochie te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verschijnen bij een door [partij A] aan te wijzen notaris en mee te werken aan de grondruil als genoemd onder a., alsmede de helft van de (notariële) kosten daarvan te dragen, en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot het passeren van de akte van levering, indien de Parochie de medewerking weigert, althans voor zover de rechtbank niet bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot het passeren van de akte van levering bij de notaris indiende Parochie haar medewerking weigert, de Parochie te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2500,00 (zegge:
tweeduizend vijfhonderd euro) voor elke dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 250.000,00 (zegge: tweehonderdvijftigduizend euro).
Subsidiair
c. tot het verlenen van haar medewerking aan het sluiten van een ruilovereenkomst strekkende tot het in eigendom overdragen aan [partij A] van een gedeelte van het perceel plaatselijk bekend aan/nabij De [adres 2], kadastraal bekend gemeente [plaats], [locatie 2], ter grootte van ca. 36,8 m2 en een gedeelte van de grond aan De [adres 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], [locatie 5], met een oppervlakte van circa 58,0 m2, gezamenlijk met een oppervlakte van 94,7 m2 zoals aangegeven op de als Productie 14 aan deze dagvaarding gehechte
tekening, alsmede tot het verlenen van medewerking aan de eigendomsoverdracht door gedaagde in conventie, eiser in reconventie van een gedeelte van het perceel plaatselijk bekend aan/nabij De [adres 2], behorende bij De [adres 2] 19 in [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], [locatie 4], met een oppervlakte van
circa 8,10 m2, zoals aangegeven op de als Productie 14 aan deze dagvaarding gehechte tekening, waarbij een vierkante meter prijs van € 367,76 wordt gehanteerd conform het taxatierapport dat is overgelegd als Productie 20;
d. de Parochie te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verschijnen bij een door [partij A] aan te wijzen notaris en mee te werken aan de grondruil als genoemd onder c., alsmede de helft van de (notariële) kosten daarvan te dragen, en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot het passeren van de akte van levering, indien de Parochie de medewerking weigert, althans voor zover de rechtbank niet bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot het passeren van de akte van levering bij de notaris indien de Parochie haar medewerking weigert, de Parochie te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 (zegge:
tweeduizend vijfhonderd euro) voor elke dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 250.000,00 (zegge: tweehonderdvijftigduizend euro).
Meer subsidiair:
e. de Parochie te veroordelen de onderhandelingen met [partij A], voor zover nog niet afgerond, te goeder trouw voort te zetten (en af te ronden), een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, althans op straffe van verbeurte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagde met het voorgaande in gebreke blijft, zulks met een maximum van
€ 250.000,00, althans met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maximum;
met veroordeling van de Parochie in de kosten van dit geding, de nakosten daar uitdrukkelijk onder begrepen.
4.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen elkaars standpunten en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de wederpartij in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de door de wederpartij ingestelde vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2.
Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag of de Parochie jegens [partij A] gehouden is uitvoering te geven aan de intentieovereenkomst, inhoudende – kort gezegd – dat de Parochie haar medewerking dient te verlenen aan de beoogde grondruil, die partijen op 18 mei 2016 (in de overeenkomst staat 2015, maar de rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen en de context dat is bedoeld 2016) met elkaar hebben gesloten.
De Parochie stelt dat zij daartoe niet (langer) gehouden is. [partij A] stelt zich op het standpunt dat de Parochie daartoe wel gehouden is.
verjaring?
5.3.
Als meest verstrekkende grond voert de Parochie aan dat, voor zover de intentieovereenkomst moet worden gekwalificeerd als een (romp)overeenkomst, de bevoegdheid van [partij A] om nakoming daarvan te vorderen is verjaard. De Parochie wijst erop dat [partij A] uiterlijk op 18 mei 2021 de vordering tot nakoming had moeten instellen. In de overeenkomst van 18 mei 2016 is geen tijd voor nakoming bepaald, zodat volgens haar geldt dat de verbintenis terstond kon worden nagekomen en dat vanaf 18 mei 2016 door [partij A] nakoming kon worden gevorderd. [partij A] heeft eerst op 22 mei 2023 nakoming gevorderd. Daarmee zijn er meer dan vijf jaren verstreken, zodat de vordering tot nakoming op grond van artikel 3:307 lid 1 BW is verjaard, aldus de Parochie.
5.4.
[partij A] voert aan dat er sprake is van een (perfecte) (romp)overeenkomst en dat het beroep op verjaring niet kan slagen. Ten tijde van het sluiten van de intentieovereenkomst wisten partijen nog niet op welk moment de intentieovereenkomst zou kunnen worden uitgevoerd. Volgens haar kon dus niet terstond nakoming worden verlangd. Zowel [partij A] als de Parochie was ermee bekend dat voor een uitvoering van de intentieovereenkomst een wijziging van het bestemmingsplan benodigd was, zo voert zij aan. Bovendien heeft [partij A] gedurende de gehele periode na het aangaan van de intentieovereenkomst activiteiten ondernomen die verband houden met de uitvoering van de intentieovereenkomst en is [naam 1], namens de Parochie, daar veelvuldig bij betrokken geweest. De afspraken uit de intentieovereenkomst zijn verwerkt in de planvorming van het Supermarktplan en het Supermarktplan 2.0. Ook heeft [partij A] veel contact gehad met de gemeente over de wijziging van het bestemmingsplan. Het moment waarop de intentieovereenkomst is gesloten, is dan ook niet het moment waarop de verjaringstermijn is aangevangen, zodat deze nog niet is verstreken.
5.5.
Veronderstellenderwijze uitgaande van het bestaan van een (perfecte) (romp)overeenkomst (met afdwingbare verbintenissen), oordeelt de rechtbank dat [partij A] niet langer nakoming kan vorderen van de overeenkomst. De rechtsvordering is verjaard.
5.6.
Uit 3:307, lid 1 BW volgt dat de verjaringstermijn van vijf jaar gaat lopen vanaf de dag na aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is. Volgens artikel 6:38 BW kan, indien geen tijd voor nakoming van een verbintenis is bepaald, ‘terstond’ nakoming worden gevorderd. In de door artikel 6:38 BW bestreken gevallen zal de verjaringstermijn van vijf jaar dus de dag na totstandkoming van de overeenkomst gaan lopen.
In artikel 307, lid 2 BW is bepaald dat in geval sprake is van “een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd” de verjaringstermijn pas aanvangt op de dag die volgt op de dag waarop de schuldeiser heeft meegedeeld tot opeising over te gaan. Voor de toepassing van deze regel is het enkele feit dat partijen geen tijdstip voor nakoming hebben bepaald onvoldoende. Met “nakoming na onbepaalde tijd” in de zin van artikel 3:307 lid 2 BW is gedoeld op de situatie waarin de overeenkomst aldus moet worden opgevat dat partijen beoogden de vordering op een onbepaald moment in de toekomst, in elk geval niet direct, opeisbaar te doen zijn waarbij gedacht kan worden aan renteloze geldleningen tussen familieleden of binnen concernverband, bewaargeving en bruikleen om niet. Slechts als de aard van de overeenkomst meebrengt dat opeising niet binnen afzienbare termijn zal plaatsvinden omdat dit onredelijk zou zijn, is niet het eerste lid maar het tweede lid van artikel 3:307 BW van toepassing. Of dat het geval is wordt vooral bepaald door uitleg van de overeenkomst. [1]
5.7.
Partijen hebben geen tijdstip voor de nakoming, inhoudende – kort gezegd – dat de Parochie haar medewerking moet verlenen aan de grondruil, bepaald in de overeenkomst van 18 mei 2016.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen anderszins (nader) een bepaalde tijd voor nakoming zijn overeengekomen.
Voor zover [partij A] met zijn standpunt dat voor de uitvoering van de overeenkomst eerst het bestemmingsplan moest worden gewijzigd, heeft willen betogen dat sprake is van een voorwaardelijke verbintenis in de zin dat de verbintenis pas opeisbaar raakt na wijziging van het bestemmingsplan, volgt de rechtbank hem niet. Ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst hebben partijen niet (expliciet) stilgestaan bij een dergelijke voorwaarde. Aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat partijen toch hebben beoogd dat de verbintenis niet afdwingbaar was voordat het bestemmingsplan was gewijzigd ziet de rechtbank evenmin. Daarbij is van belang dat onduidelijk is gebleven wat in dat geval de inhoud van de voorwaarde zou zijn: opeisbaarheid na vaststelling van het bestemmingsplan of na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
Dat betekent dat – tenzij de uitzondering van 3:307 lid 2 BW zich voordoet – op grond van artikel 6:38 BW terstond nakoming kon worden gevorderd en dus de opeisbaarheid onmiddellijk intrad.
5.8.
[partij A] heeft voorts betoogd dat de omstandigheid dat beide partijen ermee bekend waren dat voor de uitvoering van hun (bouw)plannen een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk was toepasselijkheid van artikel artikel 307, lid 2 BW meebrengt en dus de verjaringstermijn pas is gaan lopen nadat [partij A] tot opeising is overgegaan. Ook daarin wordt [partij A] niet gevolgd.
Uit de aard van de onderhavige overeenkomst volgt niet dat opeising niet binnen afzienbare tijd na totstandkoming daarvan zou mogen geschieden omdat dit onredelijk zou zijn.
De overeenkomst strekt ertoe ontwikkeling van de in de overeenkomst genoemde beide percelen mogelijk te maken. Om dat te kunnen realiseren moesten er nog, indachtig de eigen wensen voor ontwikkeling van zowel de Parochie als [partij A], plannen gemaakt worden, een bestemmingsplanwijziging plaatsvinden en grond worden geruild. Dat de bestemmingsplanwijziging noodzakelijkerwijs aan grondruil vooraf zou moeten gaan is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat in de overeenkomst besloten ligt dat het onredelijk zou zijn indien grondruil binnen afzienbare tijd na totstandkoming van de overeenkomst zou kunnen worden afgedwongen. Artikel 307, lid 2 BW mist dus toepassing.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de verjaringstermijn op 19 mei 2016 is aangevangen. Gesteld noch gebleken is dat [partij A] in de vijf jaren nadien de verjaring heeft gestuit, zodat aangenomen moet worden dat de vordering op 19 mei 2021 is verjaard. [partij A] heeft niet eerder dan op 22 mei 2023 aanspraak gemaakt op nakoming. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de vordering van [partij A] is verjaard.
5.10.
Het beroep van de Parochie op verjaring slaagt. [partij A] kan geen aanspraak (meer) maken op nakoming van de verplichtingen van de Parochie uit de intentieovereenkomst.
5.11.
Nu het beroep op verjaring slaagt, kunnen de overige stellingen van partijen in conventie en reconventie, alsmede de vorderingen in reconventie, die voortvloeien uit het verweer in conventie, onbesproken blijven.
proceskosten
5.12.
[partij A] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en reconventie betalen. De proceskosten van de Parochie worden in conventie begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.055,00
De proceskosten in conventie zullen worden vermeerderd met de gevorderde – en onweersproken – wettelijke rente indien en voor zover betaling hiervan niet binnen twee dagen na betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
De proceskosten van de Parochie worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
753,00
Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer dat [partij A] heeft gevoerd tegen de vordering in conventie, is het salaris in reconventie op de helft van de punten gewaardeerd.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.13.
De rechtbank zal de beslissing in conventie en de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat en indien het gerechtshof een andere beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [partij A] jegens de Parochie geen rechten (meer) kan ontlenen aan de intentieovereenkomst die is gesloten tussen [partij A] en de Parochie
d.d. 18 mei 2016 met betrekking tot het ruilen van een deel van de percelen, van de Parochie aan [partij A] kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 2] en [locatie 3] en van [partij A] aan de Parochie kadastraal bekend gemeente [plaats] [locatie 4] en dat daarmee [partij A] geen recht op grondruil toekomt,
6.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 2.055,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover betaling hiervan niet binnen twee dagen na betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
in reconventie
6.3.
wijst het gevorderde af,
6.4.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 753,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [partij A] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de proceskostenveroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2., 6.4. en 6.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.M. van Diggele op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.zie arrest van 16 december 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, (NL:GHARL:2016:10196), dat bij arrest van 18 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:723) door de Hoge Raad in stand is gelaten en overweging 4.22 van de conclusie bij dit arrest (ECLI:NL:PHR:2018:249).