ECLI:NL:RBOVE:2025:805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/08/311761 / HA ZA 24-100
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en maatschap tussen familieleden in agrarische context

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 februari 2025 uitspraak gedaan over de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof) en een maatschap tussen een moeder, haar twee zonen en een schoondochter. De rechtbank oordeelde dat de vof, die was opgericht voor de exploitatie van een melkveehouderij, ontbonden moest worden wegens gewichtige redenen. De samenwerking tussen de vennoten was stagnerend en de moeder, gezien haar leeftijd, wenste niet langer deel te nemen aan de vof. De rechtbank gelastte ook de vereffening van de vof en de wijze van verdeling van de activa, waarbij aansluiting werd gezocht bij de afspraken die tijdens de mondelinge behandeling waren gemaakt.

De procedure begon met een vordering van de zonen en de schoondochter om de vof te ontbinden, omdat zij de samenwerking niet langer werkbaar achtten. De moeder steunde deze vordering, maar de zoon [partij B] voerde aan dat de vof rechtsgeldig was opgezegd door de zonen, wat de rechtbank niet kon vaststellen. De rechtbank concludeerde dat de vof niet rechtsgeldig was opgezegd en dat er zwaarwegende redenen waren voor ontbinding. De rechtbank bepaalde dat de ontbinding inging op 2 januari 2025 en dat de vereffening van de vof per die datum moest plaatsvinden.

Daarnaast werd de maatschap tussen de moeder en [partij A 1] ontbonden, en werd bepaald dat de moeder en de zonen het agrarische bedrijf aan de [adres 1] zouden voortzetten. De rechtbank oordeelde dat de kantoorunits van [partij B] binnen vier maanden na betekening van het vonnis verwijderd moesten worden, maar wees de vordering tot het opleggen van een dwangsom af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/311761 / HA ZA 24-100
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van

1.[partij A 1],

te [woonplaats 1],
2.
[partij A 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna (samen) te noemen: [partij A 1] en/of [partij A 2],
advocaat: mr. P. Stehouwer,
tegen

1.[partij B 1],

te [woonplaats 3],
advocaat: mr. J.J. Paalman,

2.2. [partij B 2],

te [woonplaats 4],
advocaat: mr. R.F.A. Rorink,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna (samen) te noemen: moeder en/of [partij B].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen, met daarbij 7 producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de moeder met 7 producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [partij B] met 15 producties
- de conclusie van antwoord in reconventie ook akte in conventie van [partij A 1] en [partij A 2]
- de conclusie van antwoord in reconventie ook wijziging van eis in reconventie en ook houdende akte overlegging productie in conventie en in reconventie van de moeder met productie 8
- de conclusie van antwoord in reconventie van [partij B] met de producties 16 en 17
- de producties 18 tot en met 22 van [partij B]
- de op 5 november 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij mr. Paalman het woord heeft gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen en waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn bijgehouden
-aan het einde van die mondelinge behandeling hebben partijen enige tijd gevraagd en gekregen voor nader overleg. Partijen zijn er niet uitgekomen. Op de rol van 4 december 2024 hebben alle drie partijen gevraagd om vonnis te wijzen.
1.2.
Dit is het (eind)vonnis.

2.De samenvatting

2.1.
Aan de orde is de ontvlechting van een agrarisch bedrijf van een moeder, twee zonen en een schoondochter. Dit bedrijf is eerst als maatschap en daarna als vennootschap onder firma (hierna vof) gedreven. Omdat een eerdere opzegging van de vof door de zoon en schoondochter niet als zodanig opgevat kan worden, zal de rechtbank tot ontbinding van de vof overgaan en zekerheidshalve ook tot ontbinding van een maatschap tussen de moeder en één van de zonen. De rechtbank gelast daarnaast de vereffening van de vof en de wijze van verdeling van de vof waarbij aansluiting wordt gezocht bij de tijdens de mondelinge behandeling tussen partijen gemaakte afspraken.

3.De feiten

3.1.
De ouders van [partij B] en [partij A 1] hadden een melkveebedrijf in Almelo. Nadat de vader in 1991 is overleden heeft de moeder het bedrijf met [partij A 1] in maatschapsverband voortgezet.
3.2.
[partij B] is op 1 mei 2002 tot de maatschap [bedrijf 1] toegetreden. Naast zijn werk bij [bedrijf 2] als agrarisch bedrijfsadviseur werkte hij mee op het agrarische bedrijf en deed hij de boekhouding van het bedrijf. Na zijn vertrek bij [bedrijf 2] heeft [partij B] op het erf aan de [adres 1] (in units) een bedrijf gevestigd genaamd [bedrijf 3].
3.3.
In het kader van een minnelijk onteigeningstraject is de boerderij met de bijbehorende grond door de gemeente Almelo opgekocht en is het agrarische bedrijf vanaf 2007 voortgezet aan de [adres 1].
3.4.
Per 1 mei 2017 is de maatschap [bedrijf 1] voortgezet door de vof [bedrijf 1] die bij de KvK geregistreerd staat onder [nummer]. De vennootschap heeft ten doel het voor gezamenlijke rekening exploiteren van een melkveehouderijbedrijf. In deze overeenkomst staat niets geregeld over het beëindigen van de samenwerking.
3.5.
De onroerende zaken zijn (in maatschapsverband) de onverdeelde juridische eigendom van de moeder en [partij A 1], elk voor de helft. (Dit is een andere maatschap dan de maatschap [bedrijf 1] die hiervoor is besproken.)
3.6.
Vanaf 2017 verloopt de samenwerking tussen [partij A 1] en [partij B] moeizaam en zij willen de samenwerking staken. De moeder is op leeftijd en zij wil stoppen met het bedrijf en uit de vof en de maatschap treden.
3.7.
In december 2021 is een tweede melkveebedrijf gekocht aan de [adres 2]. De stallen staan inmiddels leeg en de bijbehorende 21,5 hectare grond is in gebruik bij de vof. De financieringsovereenkomst voor deze aankoop is getekend door de vier vennoten.
3.8.
De heer [naam 1] heeft op verzoek van de moeder op 11 maart 2023 een notitie opgesteld met daarin uitgangspunten om tot een verdeling van het bedrijfsvermogen te komen.
3.9.
Op 27 oktober 2023 hebben [partij A 2] en [partij A 1] de vof opgezegd met ingang van 31 december 2024. Daarna hebben partijen de gesprekken om tot ontbinding van de vof te komen voortgezet. In dat kader heeft er op 4 januari 2024 een bespreking plaatsgevonden tussen [partij A 1] en [partij B]. De moeder was niet aanwezig, maar namens haar wel de heer [naam 1]. Van het gesprek van 4 januari 2024 is een gespreksverslag gemaakt.
3.10.
Het is partijen niet gelukt om in goed overleg tot ontbinding van de vof te komen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A 1] en [partij A 2] vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen bestaande vof te ontbinden wegens gewichtige redenen op de voet van artikel 7A:1684 BW;
II. te bepalen dat het bedrijf van de ontbonden vof wordt voortgezet door [partij A 1], [partij A 2] en de moeder;
III. te verklaren voor recht dat [partij B] uit hoofde van de ontbinding van de vof recht heeft op een uitkering in geld ter grootte van zijn kapitaal zoals blijkt uit een door de accountant op te stellen eindbalans per ontbindingsdatum, te vermeerderen met zijn aandeel, groot 20% in de stille reserves;
IV. te bepalen dat de stille reserves zullen worden berekend aan de hand van de als productie 4 t/m 6 in het geding gebrachte taxatierapporten en dat voor wat betreft de stille reserve in de fosfaatrechten wordt uitgegaan van een prijs per fosfaatrecht van € 94,50 per kg;
V. [partij B] te veroordelen om de zich op het erf van de [adres 1] bevindende kantoorunit binnen drie weken na betekening van dit (tussen)vonnis te verwijderen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag dat hij daarmee nadien in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,=;
VI. te bepalen dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt.
in reconventie (de moeder)
4.2.
De moeder vordert – na wijziging van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vof tussen partijen en ook - als en voor zover nog niet beëindigd - de maatschap tussen de moeder en [partij A 1] te ontbinden per de datum waarop het (eind)vonnis wordt gewezen althans per de door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
2. de verdeling van alle tot de ontbonden vof respectievelijk tot de maatschap behorende goederen en schulden vast te stellen althans de wijze van verdeling te gelasten, zulks met inachtneming van het dienaangaande door de moeder gestelde, althans voor wat de ontbonden vof betreft de verdeling van alle tot de ontbonden vof behorende goederen en schulden vast te stellen althans de wijze van verdeling te gelasten, alsmede de verdeling van de onverdeeldheid die tussen de moeder en [partij A 1] bestaat voor wat betreft de onroerende
zaken die zijn opgenomen in productie 7 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van de moeder van 24 juli 2024 te gelasten althans de wijze van verdeling daarvan te gelasten, een en ander met inachtneming van het dienaangaande door de moeder gestelde, en ter zake hiervan de beslissing(en) te nemen die de rechtbank in goede justitie oordelend geraden acht.
3. de proceskosten tussen partijen te compenseren.
in reconventie ([partij B])
4.3.
[partij B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
primair:
voor recht te verklaren en uit te spreken dat de vof per 31 december 2023 is geëindigd ten aanzien van [partij A 1] en [partij A 2] door de opzegging door [partij A 1] en [partij A 2] van
27 oktober 2023 en [partij A 1] en [partij A 2] hoofdelijk te veroordelen om te komen tot afwikkeling volgens de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek;
subsidiair:
voor recht te bepalen en uit te spreken dat de in het lichaam van deze conclusie bedoelde vennootschap onder firma eindigt per een door de rechtbank te bepalen datum niet eerder
dan 5 jaar na de door de fiscus te bepalen overdrachtsdatum van het bedrijfskapitaal door de moeder [partij B 1] aan [partij B], en met bepaling dat [partij A 1] en [partij A 2] [partij B] alsdan hoofdelijk alle aan [partij B] toekomende bedragen ineens dienen uit te betalen voortvloeiende uit de notitie met de heer [naam 1] van 11 maart 2023 (productie 15), uitgaande van het uitgangspunt dat de moeder [partij B 1] aan [partij B] per 1 mei 2021 2,4 miljoen euro schenkt althans overdraagt, om de verwerving van een agrarisch bedrijf voor [partij B] en zijn echtgenote mogelijk te helpen maken alsmede om te bepalen dat [partij A 1] en [partij A 2] alsdan hoofdelijk gehouden zijn om het fiscale nadeel dat [partij B] lijdt indien de fiscale mogelijkheden niet worden benut, te vergoeden c.q. voor hun rekening te nemen;
De verweren in conventie en in reconventie
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de beoordeling, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

De omvang van het geschil: schenkingen door de moeder
5.1.
De moeder heeft in haar processtukken en bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het haar wens is dat het ouderlijk vermogen gelijkelijk wordt verdeeld over haar twee zonen. Zij overweegt daar door middel van schenkingen uitvoering aan te geven. Zij meent dat haar zonen aan die wens geen rechten kunnen ontlenen.
5.2.
In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel in het debat van partijen een evenwichtige verdeling van het ouderlijk vermogen over [partij A 1] en [partij B] voor alle partijen een belangrijke rol speelt, gaat het in deze procedure zowel in conventie als in reconventie om vorderingen die betrekking hebben op de beëindiging van de samenwerking van partijen in het agrarische bedrijf en de financiële afwikkeling in verband daarmee. De rechtbank zal zich daartoe beperken.
Of de moeder aan haar zonen wil schenken en hoeveel blijft dan ook onbesproken. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat de vraag welke waarde er aan moet worden toegekend dat [partij B] € 200.000,-- van de moeder in privé zou hebben ontvangen ten behoeve van zijn woning, onbesproken zal blijven.
De omvang van het geschil: opgebouwd vermogen voorafgaand aan de vof
5.3.
[partij B] heeft naar voren gebracht dat in de loop der jaren voorafgaand aan zijn toetreding tot de maatschap / de vof, er veel vermogen is opgebouwd in de agrarische onderneming. Zo is het bedrijf in 2007 van Almelo naar [plaats] verplaatst tegen zeer gunstige financiële voorwaarden. Bij deze verplaatsing heeft zowel [partij A 1] als hijzelf bemoeienis gehad. Die vermogensopbouw blijft bij de ontbinding van de huidige vof ten onrechte buiten beeld. Hij meent dat [partij A 1] daarmee is bevoordeeld.
5.4.
Wat betreft deze stelling constateert de rechtbank dat deze betrekking heeft op de periode voorafgaand aan de datum waarop de vof is aangegaan. Daarmee lijkt de gestelde vermogensopbouw in deze procedure strikt genomen buiten beschouwing te blijven. Wel leidt de rechtbank uit de notitie van [partij A 1] van 10 januari 2022 (productie 13 van [partij B]) af dat [partij A 1] het logisch vindt dat [partij B] in deze opbrengst meedeelt waar hij schrijft:
‘er is altijd aangegeven dat het van onze kant logisch is dat [partij B] een deel van de opbrengst verkoop Almelo krijgt’.
Het is aan partijen om hier invulling aan te geven als zij dat wensen.
Partijen hebben nog geen overeenstemming bereikt
5.5.
Voor zover [partij B] betoogt dat partijen al overeenstemming hebben bereikt aangezien alle vennoten met de notitie van [naam 1] van 11 maart 2023 akkoord zijn gegaan zal de rechtbank die stelling passeren. Alleen al uit het gegeven dat partijen daarna nog meermalen gesprekken met elkaar hebben gevoerd om eruit te komen, blijkt het tegendeel. Bovendien heeft [partij B] tegelijkertijd in deze procedure andere stellingen ingenomen die zich er niet mee laten verenigen dat er al overeenstemming zou zijn bereikt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de hierna te bespreken primaire stelling van [partij B] onder overweging 5.10. inhoudende dat [partij A 1] en [partij A 2] de vof op 27 oktober 2023 hebben opgezegd.
Het (wettelijk) kader bij een vof
5.6.
Een vof is een maatschap die is aangegaan voor de uitoefening van een bedrijf onder een gemeenschappelijke naam. Artikel 16 e.v. (boek 1, titel 3) van het Wetboek van Koophandel (WvK) gelden in het bijzonder voor de vof.
5.7.
Daarnaast gelden de wettelijke bepalingen die op de maatschap van toepassing zijn: artikel 1655 e.v. (boek 7A titel 9) van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.8.
Omdat ontbinding van de vof wordt gevraagd en het vermogen van de vof van partijen gezamenlijk is (en dus een gemeenschap vormt waar alle partijen deelgenoot van zijn), gelden ook de bepalingen die op een gemeenschap van toepassing zijn: artikel 166 e.v. (titel 7) van boek 3 BW.
5.9.
In de oprichtingsakte van de vof is niet bepaald hoe de vof kan worden ontbonden. Van (mondelinge) afspraken daarover is ook niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank terugvalt op het wettelijk kader zoals hierboven is weergegeven.
De vof is niet rechtsgeldig opgezegd
5.10.
Uit artikel 7A:1683 BW volgt dat een vof onder meer wordt ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling die slechts rechtsgeldig is als deze uitdrukkelijk – mondeling of schriftelijk – aan alle overige vennoten is gedaan. In dit geval geldt dat [partij A 1] en [partij A 2] een opzeggingsbrief zowel aan de moeder als aan [partij B] hebben gestuurd op een moment dat zij het vanwege de opgelopen spanningen niet meer zagen zitten. De brief moet volgens [partij A 1] en [partij A 2] worden opgevat als een noodkreet en niet als een serieuze opzegging. De moeder kan zich niet herinneren dat zij de opzeggingsbrief heeft ontvangen. Deze zou op haar keukentafel zijn gelegd en [partij B] zou de brief met haar hebben besproken, maar zij weet daar niets van. [partij B] heeft gezegd dat hij de opzeggingsbrief per e-mail heeft ontvangen, en tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard deze brief als een noodkreet van [partij A 1] en [partij A 2] te hebben opgevat.
5.11.
Uit bovenstaande leidt de rechtbank af dat niet gezegd kan worden dat de bedoeling van de brief van [partij A 1] en [partij A 2] overeenstemt met de letterlijke tekst ervan en dat de geadresseerden deze tekst ook niet als opzegging hebben opgevat. De letterlijke tekst impliceert bovendien dat [partij A 1] en [partij A 2] stoppen met boeren, terwijl alle partijen het er over eens zijn dat het altijd de bedoeling is geweest dat zij het bedrijf aan de [adres 1] zouden voortzetten. [partij A 1] heeft daar als zestienjarige jongen zijn vader in de maatschap opgevolgd en er zijn nooit voornemens geweest die inhielden dat [partij A 1] en [partij A 2] met het bedrijf zouden stoppen.
De conclusie is dan ook dat de vof niet door opzegging is ontbonden.
De ontbinding van de vof wegens zwaarwegende redenen
5.12.
Alle partijen hebben de wens te kennen gegeven dat de vof wordt ontbonden. De moeder wil gezien haar leeftijd niet langer deelnemen aan de vof. Voor de overige vennoten geldt dat zij de samenwerking niet langer werkbaar vinden.
5.13.
De rechtbank kan de vof op grond van het bepaalde in 7A:1684 lid 1 BW ontbinden op grond van zwaarwegende redenen. In de stagnerende samenwerking tussen de vennoten [partij A 1] en [partij B], in de gevorderde leeftijd van de moeder en haar wens om te stoppen met haar werkzaamheden en in de uitdrukkelijke wens van allen om de samenwerking te beëindigen, ziet de rechtbank zwaarwegende redenen om de vof te ontbinden.
Voor het geval de vof niet door opzegging zou zijn geëindigd, hebben partijen bij de mondelinge behandeling als datum voor de ontbinding van de maatschap 2 januari 2025 gekozen.
5.14.
Aangezien partijen voor de ontbinding al een datum hebben gekozen en zij al langere tijd afspraken proberen te maken over de verdeling, zal de rechtbank afwijken van de hoofdregel dat als peildatum voor de waardering uitgegaan moet worden van de (toekomstige) datum verdeling. Partijen hebben belang bij duidelijkheid.
Voor zowel de ontbinding als de waardering zal dan ook van
2 januari 2025worden uitgegaan, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of alsnog overeenkomen.
Het voortzetten van het agrarisch bedrijf
5.15.
[partij A 1] en [partij A 2] willen met de moeder de vof voortzetten. Aangezien de moeder het bedrijf niet langer wenst voort te zetten, kan de vordering aldus worden gelezen dat [partij A 1] en [partij A 2] de vof wensen voort te zetten. Aangezien in deze procedure de vof wordt ontbonden, zal deze strikt genomen niet worden voortgezet. De rechtbank leest de vordering aldus dat [partij A 1] en [partij A 2] het agrarische bedrijf aan de [adres 1] wensen voort te zetten.
5.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat het altijd de bedoeling is geweest dat [partij A 1] en [partij A 2] het agrarische bedrijf zouden voortzetten. [partij A 1] heeft er in dat kader op gewezen dat ook [partij B] er altijd vanuit is gegaan dat [partij A 1] de bedrijfsopvolger was. Hij verwijst daarvoor naar het gespreksverslag van een tweetal besprekingen met de heer [naam 2] uit 2017. Dat is in lijn met het feit dat hij al vanaf zijn zestiende het bedrijf (samen met de moeder) heeft gerund en dat al lang geleden 50% van de onroerende zaken aan hem waren overgedragen. [partij B] is na zijn studie elders in loondienst gaan werken, is daarna voor zichzelf begonnen en hielp buiten het voeren van de boekhouding met name in zijn vrije tijd mee bij het agrarisch bedrijf, aldus [partij A 1].
5.17.
Voor het geval [partij B] zou willen betogen dat ook hij als bedrijfsopvolger kan worden gezien, constateert de rechtbank dat hij geen vordering heeft ingediend die ertoe strekt dat hij het agrarische bedrijf voortzet. Dat hij vanaf 2015 de wens te kennen heeft gegeven om zelf een agrarisch bedrijf te willen hebben dan wel dat hij gedurende een bepaalde tijd werkzaamheden op het bedrijf heeft verricht maakt dat niet anders.
5.18.
De vordering van [partij A 1] en [partij A 2] zal daarom worden toegewezen in die zin dat het agrarische bedrijf wordt voortgezet door [partij A 1] en [partij A 2].
De afwikkeling van het vermogen van de vof: vereffening en verdeling
5.19.
Vanaf het moment van ontbinding zal de vof moeten worden vereffend: lopende zaken moeten worden afgewikkeld, schulden betaald, vorderingen geïnd en zo nodig (of wenselijk) worden activa van de vennootschap te gelde gemaakt. Daarna vindt de verdeling plaats van het resterende vennootschapsvermogen onder de deelgenoten. Pas dan is de vennootschap beëindigd en is zij opgehouden te bestaan.
5.20.
Niet gebleken is dat (enige voorbereidende handeling op) de vereffening al heeft plaatsgevonden. Aangezien de (wijze van) verdeling van de vof is gevorderd leest de rechtbank hierin ook de vordering om tot vereffening van het vermogen van de vof over te gaan. De rechtbank zal daarom zekerheidshalve de vereffening gelasten. De vereffening zal door partijen gezamenlijk moeten plaatsvinden, nu niet blijkt dat partijen anders zijn overeengekomen of dat zij samen een vereffenaar hebben benoemd (artikel 32 WvK).
De wijze van verdeling
5.21.
Partijen hebben gevorderd dat de rechtbank de verdeling subsidiair de wijze van verdeling bepaalt. Zoals hierna zal worden uitgelegd leidt de rechtbank uit de stellingen van partijen af dat nog niet duidelijk is aan wie welk (gedeelte van) een goed wordt toebedeeld, zodat ook niet duidelijk is welke (geld)vordering uit overbedeling elk van de partijen op de gemeenschap heeft.
Gelet hierop zal de rechtbank de
wijze vanverdeling vaststellen. Nadat de jaarrekeningen en de eindbalans zijn opgemaakt kunnen partijen aan de hand van dit vonnis tot vereffening en verdeling overgaan.
5.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat iedere vennoot recht heeft op zijn aandeel in de vof vermeerderd met een percentage in de stille reserves. In de processtukken wordt uitgegaan van een bepaalde verdeelsleutel. Dat deze verdeelsleutel niet correct is heeft geen van de partijen gemotiveerd gesteld zodat de rechtbank daar van uit gaat.
Ieder van de vennoten heeft recht op zijn deel in het vermogen van de vof vermeerderd met zijn of haar aandeel in de stille reserves volgens de verdeelsleutel: [partij A 2] 20%, [partij A 1] 40%, de moeder 20% en [partij B] 20%.
De nadere afspraken over de roerende goederen
5.23.
Uit het gespreksverslag van 4 januari 2024 blijkt dat partijen het erover eens zijn dat er alleen stille reserves zitten in de volgende vermogensbestanddelen: machines en werktuigen, melkrobots en melkinstallaties, vee en fosfaatrechten. Deze vermogensbestanddelen zouden volgens afspraak worden getaxeerd per januari 2024.
Bij de bepaling van de waarde van deze goederen hebben [partij A 1] en [partij A 2] verwezen naar een aantal taxatierapporten (producties 4, 5 en 6 bij de dagvaarding). Voor de fosfaatrechten geldt dat zou worden uitgegaan van de dagkoers van de fosfaatrechten en dat die in de eerste week van januari 2024 € 105,00 per kg bedroeg (productie 7 bij de dagvaarding).
5.24.
De moeder heeft er geen bezwaar tegen gemaakt dat deze taxaties als uitgangspunt worden genomen.
5.25.
[partij B] maakt er wel bezwaar tegen stellende dat het verslag van dit gesprek door mr. Stehouwer eenzijdig is opgemaakt.
5.26.
De rechtbank constateert dat partijen voor de waardering van de genoemde vermogensbestanddelen nadere afspraken hebben gemaakt en ziet in hetgeen [partij B] naar voren hebben gebracht geen reden om hier van af te wijken. De rechtbank gaat uit van het verslag van de bespreking van 4 januari 2024. In dat gesprek hebben partijen gezamenlijk besloten om taxaties op te vragen en de in deze taxatie opgenomen waarden tot uitgangspunt te nemen.
5.27.
Weliswaar stelt [partij B] dat het verslag door mr. Stehouwer eenzijdig is opgemaakt, maar [partij B] stelt niet dat de afspraak niet is gemaakt en motiveert ook niet wat er aan het verslag niet klopt. Dat de taxaties op onjuiste wijze zijn uitgevoerd of dat van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan heeft [partij B] evenmin onderbouwd gesteld.
5.28.
De stelling van [partij A 1] en [partij A 2] dat bij de waarde van de fosfaatrechten rekening moet worden gehouden met 10% aftrek en ook dat zij het recht voorbehouden om een actuele taxatie in het geding te brengen wordt niet overgenomen. [partij A 1] en [partij A 2] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom moet worden afgeweken van hetgeen op 4 januari 2024 is overeengekomen. Er moet voor de fosfaatrechten dan ook worden uitgegaan van de bovengenoemde waarde van € 105,00 per kg.
De [adres 1] te [plaats] en de agrarische grond
5.29.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de boerderij en woningen aan de [adres 1] te [plaats] en ongeveer 50 hectare grond (in maatschapsverband) gemeenschappelijk eigendom zijn van [partij A 1] en de moeder. Verwezen wordt naar overweging 3.5. Aangezien deze geen onderdeel zijn van het vermogen van de vof kan het bij de verdeling buiten beschouwing blijven.
De aankoop van naburige grond
5.30.
In de winter van 2023 heeft [partij A 1] een naburig perceel van 2.24,75 ha grond gekocht en op naam gekregen. Deze grond is in gezamenlijk overleg aangekocht, betaald uit de vof en opgenomen in de exploitatie van de vof. Dit betekent dat de waarde van deze grond bij de verdeling dient te worden meegenomen.
De [adres 2] te [plaats] en agrarische grond
5.31.
Aan de orde is de vraag of de boerderij aan de [adres 2] en 21,5 ha grond tot het te verdelen vermogen van de vof behoort.
[partij A 1] en [partij A 2] stellen dat de beslissing om de [adres 2] aan te kopen in gezamenlijk overleg tussen de vennoten is genomen. Dit ligt in lijn met de verklaring van [partij B] dat sprake was van een gezamenlijke aankoop.
Volgens [partij B] is de boerderij aan de [adres 2] geheel opgenomen in de exploitatie van de vof. De lusten en lasten van de verwerving van deze boerderij zijn volgens hem verwerkt op de bankrekening van [bedrijf 1] en in de bedrijfsresultaten van [bedrijf 1].
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A 1] verklaard dat de [adres 2] is aangekocht om aan grond te komen omdat bij de [adres 1] niet zoveel grond zat. De grond van de [adres 2] is in gebruik bij de vof omdat die mestproductieruimte oplevert. De gebouwen op het perceel staan leeg. Inmiddels rust er geen agrarische bestemming meer op de grond.
5.32.
De rechtbank leidt hieruit af dat de boerderij met de grond is aangekocht en betaald door de vennoten gezamenlijk met de bedoeling deze te gebruiken (lees: in te brengen ) ten behoeve van de exploitatie van de vof, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd.
5.33.
Tussen partijen is verschil van mening over de waardering. [partij B] meent dat de waardestijging als gevolg van de huidige bestemming buiten beschouwing moet worden gelaten. Mogelijk is er sprake van de toepassing van een Rood voor Roodregeling,hetgeen een waardestijgend effect heeft.
5.34.
De rechtbank constateert dat geen der partijen naar voren heeft gebracht dat over de waardering van de boerderij aan de [adres 2] en de grond een (afzonderlijke) afspraak is gemaakt. Waarom een eventuele waardestijging buiten beschouwing zou moeten blijven heeft [partij B] niet voldoende onderbouwd. Gelet hierop is het uitgangspunt de waarde per peildatum 2 januari 2025.
De tien hectare grond op naam van [partij B]
5.35.
[partij B] heeft in de afgelopen jaren ongeveer 13 hectare grond aangekocht op zijn eigen naam. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen is afgesproken dat [partij B] de grond op afroep aan de vof zal verkopen tegen de oorspronkelijke aankoopprijs (ongeveer € 550.000,00) vermeerderd met eventuele aankoopkosten. Na verkoop aan de vof van 3 hectare resteert nog 10 hectare. Ondanks het feit dat er nog geen jaarrekeningen zijn opgesteld waarin dit is verwerkt, is tussen partijen niet in geschil dat de grond geen onderdeel uitmaakt van het vermogen van de vof en niet in de verdeling behoort te worden betrokken. Deze grond zal dan ook bij de verdeling buiten beschouwing gelaten dienen te worden.
Partijen zullen met elkaar in overleg moeten treden over de vraag wat de te doen met deze afspraak om de grond op afroep te verkopen na ontbinding van de vof en voortzetting van het agrarische bedrijf door [partij A 1] en [partij A 2].
De onttrekkingen
5.36.
Zowel [partij B] als [partij A 1] betalen privé-uitgaven van bankrekeningen op naam van de vof. Partijen hebben zich niet eenduidig uitgelaten over het bedrag dat hiermee is gemoeid. Deze opnames zullen in de nog op te stellen jaarrekeningen en/of de eindbalans moeten worden opgenomen.
5.37.
[partij A 1] en [partij A 2] stellen dat [partij B] de laatste drie jaren bankopnames heeft gedaan uit de vof zonder dat daar arbeidsinbreng tegenover stond. Die moeten in mindering worden gebracht op het kapitaal van [partij B] in de vof.
5.38.
[partij B] erkent dat hij geld heeft opgenomen maar wijst erop dat hij jaren heeft meegewerkt in het bedrijf zonder dat hij daar iets voor heeft ontvangen.
5.39.
De rechtbank oordeelt als volgt. Geen der partijen heeft informatie verstrekt over de omvang en tijdstip van de privé opnames uit de vof. Evenmin is duidelijk van welke arbeidsinbreng in de vof door elk der vennoten werd uitgegaan en hoe daarmee moet worden omgegaan. De oprichtingsakte van de vof bevat daarover geen bepalingen en ook is niet gebleken dat partijen daarover nadere afspraken hebben gemaakt. De stellingen van zowel [partij A 1] en [partij A 2] als van [partij B] maken niet duidelijk op welke wijze deze moeten meewegen bij de verdeling zodat de rechtbank daar aan voorbij gaat. Als partijen samen de omvang van de onttrekkingen kunnen vaststellen, kan daar bij de verdeling rekening mee worden gehouden.
[bedrijf 3]
5.40.
[partij B] heeft onbetwist gesteld dat het opgebouwde kapitaal van [bedrijf 3] steeds als kapitaalstorting op de bedrijfsspaarrekening van [bedrijf 1] is gezet. Verwezen wordt ook naar hetgeen door partijen is besproken op 4 januari 2024.
Partijen hebben zich er niet eenduidig over uitgelaten om welk bedrag het gaat en met wie [partij B] moet afrekenen: [partij A 1] of de vof. In het laatste geval zullen partijen het bedrag moeten vaststellen waarmee bij de verdeling rekening moet worden gehouden.
5.41.
[partij A 1] en [partij A 2] vorderen dat [partij B] de kantoorunits waar [partij B] zijn bedrijf in uitoefent binnen drie weken van het erf aan de [adres 1] verwijdert. [partij B] meent dat de verplaatsing van het kantoor niet los kan worden gezien van verwerving van een agrarisch bedrijf door [partij B]. De moeder meent dat de door [partij A 1] en [partij A 2] gevorderde termijn van drie weken voor verwijdering van de units een te korte termijn is.
5.42.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de ontbinding van de vof en de voortzetting van het agrarische bedrijf door [partij A 1] en [partij A 2] zal de rechtbank de vordering van [partij A 1] en [partij A 2] tot verwijdering van de kantoorunits toewijzen, zij het dat de rechtbank de gevorderde termijn van drie weken na betekening van het vonnis te kort vindt. De rechtbank zal de termijn bepalen op vier maanden na betekening van dit vonnis.
In hoeverre [partij B] een agrarisch bedrijf verwerft staat daar los van, gezien het feit dat de toekomstplannen van [partij B] niet vast staan. Alle partijen zijn gebaat bij een vaststaande datum voor de verwijdering van de units.
5.43.
Gelet op de onderlinge familierelatie en het gegeven dat partijen hun samenwerking in de agrarische onderneming beëindigen en deze vordering als onderdeel van de ontvlechting kan worden gezien, zal de dwangsom niet worden toegewezen.
De ontbinding van de maatschap van 10 juli 1995 en de (wijze van) verdeling
5.44.
De rechtbank constateert dat het (voor partijen) niet duidelijk is in hoeverre de op
10 juli 1995 opgerichte maatschap tussen de moeder en [partij A 1] nog steeds bestaat. Niet is in geschil dat in deze maatschap de (agrarische) onroerende zaken zijn opgenomen bestaande uit ongeveer 49.75.70 ha landbouwgrond inclusief de bedrijfsgebouwen/bedrijfswoningen. Bij de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat [partij A 1] en de moeder inmiddels overeenstemming hebben bereikt over de overdracht van het aandeel van de moeder aan [partij A 1].
5.45.
Nu de moeder de ontbinding en de verdeling heeft gevorderd van deze maatschap en hiertegen geen verweer is gevoerd zal de rechtbank zekerheidshalve de maatschap ontbinden en wel per dezelfde datum als die waarop de vof wordt ontbonden, te weten
2 januari 2025, tenzij de moeder en [partij A 1] en andere datum overeenkomen.
5.46.
Aangezien de moeder en [partij A 1] hebben gesteld dat zij al overeenstemming hebben bereikt over de verdeling zal de rechtbank de vordering om de (wijze van) de verdeling vast te stellen afwijzen.
Het lidmaatschap van de coöperatie Rouwveen Kaasspecialiteiten
5.47.
[partij B] heeft naar voren gebracht dat na uittreden uit het bedrijf, dit lidmaatschap voor hem belangrijk is om melk te mogen blijven leveren. [partij A 1] meent dat dit lidmaatschap tot de agrarische onderneming behoort die hij wenst voort te zetten.
5.48.
Tussen partijen is niet in geschil dat [partij A 1] en [partij A 2] het bedrijf zullen voorzetten en dat dit lidmaatschap aan deze agrarische onderneming is gekoppeld. Zo dit lidmaatschap in de vof waarde vertegenwoordigt, zal bij het bepalen van de waarde van het vermogen van de vennoten ook de waarde van dit lidmaatschap kunnen worden betrokken.
De fiscale gevolgen
5.49.
Partijen hebben in hun onderhandelingen steeds als uitgangspunt gehanteerd dat op een zo fiscaalvriendelijke wijze wordt gekomen tot het ontvlechten van de vof. Nu partijen er niet in zijn geslaagd om zelf de vof te ontbinden en de rechter daartoe moet overgaan, zal de ontbinding gebeuren op de door de wet voorgeschreven manier. De fiscale consequenties daarvan zullen door de vennoten ieder voor zich moeten worden gedragen. De vordering van [partij B] om te bepalen dat [partij A 1] en [partij A 2] hoofdelijk gehouden zijn om het fiscale nadeel dat [partij B] lijdt indien de fiscale mogelijkheden niet worden benut, te vergoeden dan wel voor hun rekening te nemen zal als niet onderbouwd worden afgewezen. Daar komt bij dat deze vordering van [partij B] is gebaseerd op het uitgangspunt dat de moeder hem een bedrag van 2,4 miljoen euro zal schenken, terwijl de vraag of de moeder zal schenken en zo ja hoeveel geheel aan de moeder moet worden overgelaten en in deze procedure buiten beschouwing blijft. Verwezen wordt naar overweging 5.2.
De proceskosten
5.50.
Gelet op de familierelatie tussen partijen en gelet op de omstandigheid dat partijen over en weer deels in het gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.

6.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
6.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande vof wegens gewichtige redenen met ingang van 2 januari 2025,
6.2.
gelast de vereffening van de vof per peildatum 2 januari 2025, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of overeenkomen,
6.3.
gelast de wijze van verdeling van de vof zoals hiervoor onder de overwegingen 5.12 e.v. is weergegeven,
6.4.
bepaalt dat [partij A 1] en [partij A 2] het agrarische bedrijf aan de [adres 1] te [plaats] voortzetten,
6.5.
veroordeelt [partij B] om de zich op het erf van de [adres 1] bevindende kantoorunits binnen vier maanden na betekening van dit vonnis te
te verwijderen,
6.6.
ontbindt met ingang van 2 januari 2025 de op 10 juli 1995 opgerichte maatschap tussen de moeder en [partij A 1],
6.7.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op
12 februari 2025.