ECLI:NL:RBOVE:2025:803

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
83-382824-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering voorlopige maatregel ex artikel 29 WED tegen verdachte bedrijf inzake percolaatwater en staalslakken

Op 11 december 2024 heeft de officier van justitie een vordering ingediend bij de Rechtbank Overijssel, waarin werd verzocht om een voorlopige maatregel op te leggen aan de verdachte, een bedrijf dat staalslakken toepast op een stortplaats. De vordering was gericht op het verbod om percolaatwater afkomstig van deze staalslakken op en in de bodem te brengen. De economische raadkamer heeft de vordering op 17 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de officieren van justitie als de verdediging aanwezig waren. De officieren van justitie stelden dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, die mogelijk in strijd met de Wet milieubeheer handelde, en dat er onmiddellijk ingrijpen vereist was om de gezondheid van mens en milieu te beschermen.

De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de verdachte al maatregelen had genomen om het probleem van percolaatwater aan te pakken. De economische raadkamer concludeerde dat de vordering niet voldeed aan de eisen van artikel 29 WED, omdat het onmogelijk was om de verdachte te verplichten zich te onthouden van handelingen die een reeks ingrijpende maatregelen over een langere periode vereisen. De raadkamer wees de vordering af, met de overweging dat de voorgestelde maatregel niet effectief zou zijn en dat de verdachte in overleg met het bevoegd gezag werkte aan een oplossing voor het milieuprobleem. De beschikking werd op 13 februari 2025 gegeven, met de mogelijkheid voor beroep binnen veertien dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 83-382824-24
Raadkamernummer: 030406-24
Beschikking van de meervoudige economische raadkamer op de vordering van de officier van justitie ex artikel 29 Wet op de Economische Delicten (hierna: WED) in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte bedrijf] B.V.,
gevestigd aan [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte,
wordt vertegenwoordigd door
[de vertegenwoordiger],
geboren op [de vertegenwoordiger] 1962 in [geboorteplaats] ,
gekozen domicilie [adres 1] ,
hierna: de vertegenwoordiger.
bijgestaan door mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Amsterdam, en mr. E.L.C. van de Vorle, advocaat te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

Op 11 december 2024 heeft de officier van justitie een vordering op grond van artikel 29 WED ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De vordering strekt ertoe dat de economische raadkamer bij wijze van voorlopige maatregel zal bevelen dat de verdachte zich onthoudt van het op en in de bodem brengen van percolaatwater afkomstig uit de op de [verdachte bedrijf] toegepaste staalslakken.
De vordering van de officier van justitie is behandeld op de zitting van de economische raadkamer van 17 januari 2025.
Bij de behandeling zijn gehoord de officieren van justitie, de vertegenwoordiger, de raadsman en de raadsvrouw.
De economische raadkamer heeft kennisgenomen van het door de officieren van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen de verdachte en de door de verdediging overlegde documenten, waaronder de volgende stukken:
  • de vordering overeenkomstig artikel 29 WED;
  • de in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde personen opgemaakte processen-verbaal (mappen 1 tot en met 3), met bijlagen, dossiernummer [nummer 1] in het onderzoek Engerling, van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (ILT-IOD), van 22 oktober 2024
  • de in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde personen opgemaakte aanvullende processen-verbaal, dossiernummer [nummer 1] in het onderzoek Engerling, van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst, van 17 december 2024 en 13 januari 2025;
  • een geschrift, te weten een Bestek [nummer 2] van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] van 28 november 2024;
  • een geschrift, te weten een Plan van Aanleg [nummer 2] van [bedrijf 2] van november 2024.

2.De standpunten van de officieren van justitie en de verdediging

Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben hun vordering gegrond op de stelling dat tegen verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer.
Het belang dat door het vermoedelijk overtreden voorschrift wordt beschermd, te weten de gezondheid van mens en milieu, vereist volgens de officieren van justitie een onmiddellijk ingrijpen.
De officieren van justitie hebben er ter onderbouwing op gewezen:
  • dat de eigenaren van papierfabrieken van 1954 tot 2001 hun afval hebben gestort op de stortplaats aan de [adres 2] en in 2019 hebben geprobeerd deze stortplaats af te dichten door op de berg papierafval 220.000 tot 230.000 ton staalslakken aan te brengen. Deze staalslakken fungeren tevens als onderlaag voor 15.500 zonnepanelen;
  • dat verdachte wist dat door het gebruik van staalslakken gevaren kunnen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, hetgeen blijkt uit het plan van aanpak van [bedrijf 3] B.V. (hierna [bedrijf 3] ) uit 2019 en uit het productcertificaat van staalslakken. Er bestaat een risico dat door het percolaatwater van staalslakken de pH-waarde van de bodem en grondwater tijdelijk kan worden verhoogd dat uitloging van metalen kan plaatsvinden. Daarom is geadviseerd adequate voorzieningen te treffen;
- dat verdachte heeft nagelaten meerdere maatregelen uit het, door het bevoegd gezag in 2019, goedgekeurde plan van aanpak uit te voeren. Als gevolg hiervan kan percolaatwater van de berg staalslakken afstromen en de grond infiltreren.
Over de invulling van de voorlopige maatregel is in eerste instantie aangevoerd dat de raadkamer, op grond van artikel 10 WED, de werkzaamheden en de planning afkomstig uit het rapport van [bedrijf 2] van november 2024 kan overnemen. In tweede termijn is dit standpunt in zoverre gewijzigd dat de voorlopige maatregel kan worden ingevuld door alsnog uitvoering te geven aan het in 2019 goedgekeurde plan van aanpak.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft om afwijzing van de vordering verzocht en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Op voorhand heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte het probleem met percolaatwater zelfstandig heeft gedetecteerd en hiervan melding heeft gemaakt bij het bevoegd gezag. Sindsdien is zij onophoudelijk bezig om binnen de kaders van het recht en in overleg met het bevoegd gezag deze problematiek zo snel mogelijk op te lossen. Gewerkt wordt aan het versneld aanbrengen van de definitieve afdeklaag op de voormalige stort. Daarvoor zijn plannen ontwikkeld en zijn de aanvraagprocedures voor een veelheid aan omgevingsvergunningen doorlopen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet voldoet aan de eisen van artikel 29 WED, nu de belangen die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, niet een onmiddellijk ingrijpen vereisen.
De verhoogde pH-waarde van het water wordt veroorzaakt door een stof die tot schoolkrijt reduceert en niet schadelijk is voor het verzuurde bodemmilieu. De gemeten concentraties metalen wijken niet significant af van de concentraties die van nature of vóór de toepassing van staalslakken al aanwezig waren in het grondwater of werden gemeten. Deze concentraties mogen voorkomen in veilig te achten drinkwater.
Daarbij komt dat er geen spoedeisend belang is. De infiltratie van percolaatwater is onwenselijk, maar de samenstelling van dit percolaatwater is niet van dien aard dat binnen de periode van enkele jaren schade aan de bodem of het grondwater kan worden verwacht.
Bovendien kan verdachte door het zich onthouden van gedragingen niet het effect bewerkstelligen dat er geen percolaatwater meer op en in de bodem wordt gebracht. Verdachte kan slechts een einde maken aan de ongewenste situatie door actief te handelen. De WED kent een dergelijke maatregel niet. De oplossing van het probleem vereist overeenstemming met het bevoegd gezag in de bestuursrechtelijke sfeer en vereist het zorgvuldig behandelen en uitprocederen van bezwaren van omwonenden tegen de voorgestelde maatregelen. Een strafrechtelijke voorlopige maatregel kan niet bijdragen aan een oplossing.

3.De ontvankelijkheid

De economische raadkamer heeft vastgesteld dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in hun vordering.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
Artikel 29 WED bepaalt dat de economische raadkamer vóór de behandeling van een zaak ter terechtzitting een voorlopige maatregel kan bevelen indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen.
Met de term “ernstige bezwaren” wordt uitgedrukt dat er meer dan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit vereist is. Anders gezegd moet het op basis van concrete feiten en omstandigheden waarschijnlijk zijn dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan.
Reikwijdte
Uit de wetsgeschiedenis over het toenmalige artikel 30 WED (thans artikel 29 WED) volgt dat voorlopige maatregelen alleen mogelijk zijn zoals bepaald in dit artikel en dat ze daarmee een beperkt toepassingsbereik hebben. De officieren van justitie hebben in deze zaak gevorderd dat de verdachte een voorlopige maatregel wordt opgelegd, op grond waarvan hij zich dient te onthouden van bepaalde handelingen. Deze maatregel is vastgelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, WED: “
dat de verdachte zich onthoude van bepaalde handelingen”. Aldus moet een eventueel op te leggen voorlopige maatregel in de onderhavige zaak beperkt zijn tot het onthouden van een of meerdere handelingen. Voorlopige maatregelen kunnen slechts bedoeld zijn om zodanige maatregelen te treffen dat overtredingen in het kader van de WED met onmiddellijke ingang worden beëindigd, zonder dat bedoeld is dat de voorlopige maatregelen een structurele oplossing zijn voor een bestaande situatie. Hoewel uit de schaarse jurisprudentie over artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, WED volgt dat voldoen aan een onthoudingsmaatregel met zich mee kan brengen dat een of meerdere actieve handelingen moeten worden verricht, mag de voorlopige maatregel naar het oordeel van de economische raadkamer niet feitelijk neerkomen op een bevel tot het verrichten van een reeks van ingrijpende handelingen over een langere periode. Een dergelijke maatregel valt naar het oordeel van de economische raadkamer buiten het kader van artikel 29 WED.
Feiten en omstandigheden
Voor een beoordeling van de vordering zal de economische raadkamer uitgaan van de volgende, aan het dossier ontleende, feiten en omstandigheden, zonder in dit stadium een oordeel te geven over de bewijswaarde van de onderliggende documenten.
Stortplaats [adres 2] is vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw gebruikt als stortplaats voor het afval van de papierfabrieken die zijn aangesloten op de zuiveringsinstallatie van [bedrijf 4] B.V. Daarvoor is een voormalig zandwinningsgat in een bosrijke omgeving gebruikt. Aan verdachte is, meest recent, op 22 februari 1996 een milieuvergunning voor (vergroting van de capaciteit van) deze inrichting verleend. Door deze vergunning zal de hoogte van de stortheuvel, inclusief eindafwerking, op 15 meter boven maaiveld komen te liggen. [2] Op grond van voorschrift 7.3.3 van die vergunning diende verdachte een plan met bestek voor een dichte eindafwerking voor te leggen aan het bevoegd gezag alvorens de werkzaamheden aan te besteden.
In 2019 werd door [bedrijf 3] een plan van aanpak (hierna PvA [bedrijf 3] ) opgesteld voor een tijdelijke afdichting die als stabilisatielaag kon dienen voor een eveneens aan te leggen solarpark. Kortgezegd voorzag het PvA [bedrijf 3] in het aanbrengen van een pakket staalslakken als bouwstof die na verloop van enkele jaren zou carboneren tot een vloeistofdichte laag zonder uitwatering. PvA [bedrijf 3] voorziet in tijdelijke maatregelen om het percolaatwater uit de staalslakken op te vangen. Dit PvA [bedrijf 3] is op 23 april 2019 goedgekeurd en daarna voorzien van een werkomschrijving (hierna: bestek). [3]
Bij besluit van 26 augustus 2019 is het bestek goedgekeurd ter voldoening aan voorschrift 7.3.3. van de milieuvergunning 1996. [4] Het bestek geeft een gedetailleerde beschrijving van de uitvoering van de werkzaamheden voor de aanleg van de tijdelijke bovenafdichting, aldus de overwegingen in het besluit. Vermeld wordt nog dat de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (PAS-uitspraak) mogelijk invloed heeft op het uitvoeren van de werkzaamheden.
De werkzaamheden zijn in 2020 aangevangen. Blijkens een door de verdediging overlegd proces-verbaal van tussenoplevering zou het ontgraven van sloten en infiltratievijver, verwerken grond op taluds en aanbrengen drainagesysteem naar verwachting in het najaar van 2021 aanvangen. [5]
Op verzoek van verdachte heeft [bedrijf 5] B.V. in 2021 een onderzoek verricht. [6] [bedrijf 5] heeft beschreven dat het percolaatwater van de staalslakken de eerste jaren een hoge pH en hoge concentraties van metalen bevat. Voor het opvangen hiervan is een percolaatdrainage in een zandkoffer voorzien om afstromend water naar de waterzuivering af te voeren. [7] De economische raadkamer begrijpt hieruit dat het percolaatwater door de drain, in de teen van het talud, behoort te worden opgevangen en niet uit het talud hoort te vloeien. [bedrijf 5] constateert dat deze aangelegde (onzichtbare) drainage, mede door inwendige verkalking, niet afdoende is en dat daardoor een overflow van percolaatwater van de staalslakken ontstaat tussen de zandkoffer en de ringsloot. Geconstateerd is dat in de strook tussen de zandkoffer voor drainage van percolaat uit de slakkenlaag en de ringsloot (de economische raadkamer begrijpt: de strook grond onder de ringweg) een folie ligt die niet waterdicht is. Tussen de ringweg en de sloot is geen folie aangetroffen, zodat water kan infiltreren in de bodem. [bedrijf 5] concludeert dat de getroffen voorziening (percolaatdrainage) onvoldoende gedimensioneerd is, waardoor geregeld overstort naar de omgeving c.q. de ringsloot plaats vindt. Er is daarnaast geen afdoende voorziening om te zorgen dat de overstort daadwerkelijk in de ringsloot belandt en niet (deels) naar het grondwater kan infiltreren. [8] [bedrijf 5] benoemt voorts dat de verwachting van [bedrijf 3] , dat de tijdelijke afdichting na 25 jaar dermate ver in doorlatendheid is afgenomen dat deze onderdeel kan worden van de definitieve bovenafdichting, erg dun is. [9]
In het dossier zijn meerdere onderzoeken benoemd en beschreven, waaronder een rapport van [bedrijf 6] , die door het bevoegd gezag is gevraagd beschikbare rapporten te beoordelen. Op 25 mei 2022 wordt onder meer gerapporteerd [10] dat het PvA [bedrijf 3] uitwerking geeft aan de opvang van afstromend hemelwater. “
De maatregelen (verbredingsloot en infiltratievijver) gelden deels voor de eindsituatie: infiltratie van schoon hemelwater. In de tussenperiode moet hemelwater dat in contact komt met staalslakken worden opgevangen en afgevoerd. Uitwerking en dimensionering van voorzieningen in de teen van het talud (drainagesysteem en afvoer naar ringsloot) zijn niet afgestemd op een falende afdichtingslaag.” En: “
Geconcludeerd kan worden dat de slakkenlaag niet aantoonbaar als tijdelijke afdichtingslaag voldoet en dat bodembeschermende voorzieningen onvoldoende functioneren en niet inspecteerbaar zijn. Dit leidt tot een verhoogd risico op uitloging van verontreinigingen naar de bodem.” [naam] adviseert zo spoedig als technisch mogelijk een definitieve bovenafdichting aan te brengen. [11]
Uit hetgeen namens verdachte ter zitting is gepresenteerd leidt de economische raadkamer af dat verdachte sindsdien, in afstemming met het bevoegd gezag, onderzoeken heeft laten verrichten en een plan voor de definitieve afdichting heeft laten opstellen. Ter realisatie worden inmiddels verschillende, complexe, omgevingsvergunningsprocedures doorlopen. In het door de verdediging ingebrachte en door de officieren van justitie aangehaalde rapport van [bedrijf 2] van november 2024 is het afdichtingsplan praktisch uitgewerkt tot een Plan van Aanleg. [12] In dit rapport wordt uitvoerig beschreven hoe en met welke garanties de definitieve bovenafdichting plaatsvindt in twee fasen. In de eerste fase is voorzien in een ingrijpende hoeveelheid samenhangende werkzaamheden waardoor -voor zover van belang en kortgezegd- de milieuproblemen moeten worden opgelost: percolaatwater uit de staalslakken wordt opgevangen en afgevoerd en kan niet meer infiltreren in de bodem. In het rapport is als doelstelling opgenomen dat hiermee wordt bewerkstelligd dat de oorspronkelijk beoogde eindfase niet in 2046 wordt bereikt, maar in 2027. [13]
Ernstige bezwaren
In deze zaak is nog geen tenlastelegging aan de orde. De officieren van justitie hebben in de vordering -kortgezegd en zakelijk weergegeven- gesteld dat verdachte staalslakken heeft toegepast als afdichting op een stortplaats en bij de aanleg van de ringweg en daarbij geen of onvoldoende maatregelen getroffen om de infiltratie van percolaatwater in de bodem tegen te gaan. Ter zitting hebben de officieren van justitie toegelicht dat de maatregelen die redelijkerwijs van verdachte konden worden gevergd, zijn opgesomd in het goedgekeurde bestek bij het PvA [bedrijf 3] :
er is geen zandgrond op het talud aangebracht
er is geen beluchtingsinstallatie aangelegd
er is geen beschermende folie onder de ringweg aangelegd
er is geen folie tussen de ringweg en de ringsloot aangelegd
de afmetingen en capaciteit van de ringsloot en de buffervijver zijn onvoldoende
het folie in de ringsloten is beschadigd
Artikel 9.2.1.2 Wet Milieubeheer luidt:
Een ieder die beroepshalve een stof, mengsel of genetisch gemodificeerd organisme vervaardigt, in Nederland invoert, toepast, bewerkt, verwerkt of aan een ander ter beschikking stelt, en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof of dat mengsel of organisme gevaren kunnen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Overtreding van dit artikel is strafbaar gesteld in artikel 1a onder 1o WED, in samenhang met artikel 2 lid 1 WED.
Niet ter discussie staat dat verdachte een stof (staalslakken) heeft toegepast waarvan zij weet dat het doorsijpelende percolaatwater een gevaar voor het milieu kan opleveren. Verdachte beschikte immers over het PvA [bedrijf 3] waarin, zij het kort, aandacht is besteed aan uittredend vervuild percolaatwater dat middels drainage opgevangen moet worden. [14]
In het bestek is een groot aantal werkzaamheden beschreven waarvan een deel kan worden aangemerkt als maatregelen teneinde de milieugevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Voor die werkzaamheden is, door de goedkeuring van het bevoegd gezag, toestemming verleend.
In ambtshandeling 0024 is geverbaliseerd wat het bestek op deze onderwerpen inhoudt. Relevant voor de beoordeling van de genomen maatregelen acht de economische raadkamer:
  • dat onder de ringweg “
  • dat onder de ringsloot en de buffervijver in het bestek niets is beschreven over het al dan niet plaatsen van folie in de buffervijver.
De ILT/Inlichtingen en Opsporingsdienst heeft de huidige situatie vergeleken met de vergunde werkzaamheden. [16] Opsporingsambtenaren hebben geconstateerd dat:
  • de ringsloot en de buffervijver smaller en ondieper zijn dan in het bestek voorzien. Een extra gegraven geul vult de beschikbare capaciteit bij lange niet aan tot de vergunde opvangcapaciteiten;
  • de beluchtingsinstallatie is niet aangelegd.
Naar het voorlopige oordeel van de economische raadkamer zijn de door de officieren van justitie opgesomde maatregelen a, b en e niet genomen en de onder c, d en f opgesomde maatregelen zijn niet voorzien in het bestek. Toch zijn ook dit mogelijke maatregelen die redelijkerwijs van verdachte konden worden gevergd “teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken”.
Dit geldt gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden overigens naar het voorlopige oordeel van de economische raadkamer evenzeer en vooral voor de aanleg van een percolaatdrainage systeem met voldoende grote capaciteit in de teen van het talud. Dát is immers volgens het [bedrijf 5] rapport de grootste tekortkoming in het PvA [bedrijf 3] en dat is tevens een belangrijk verbeterpunt waarop het [bedrijf 2] drijft.
De door de officieren van justitie opgesomde maatregelen betreffen noodmaatregelen voor de overflow van percolaatwater uit de staalslakken op momenten dat het daarvoor ontworpen drainagesysteem niet afdoende zijn werk doet.
De economische raadkamer is op grond van het voorgaande, met de officieren van justitie, van oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren tegen verdachte.
Onmiddellijk ingrijpen vereist?
Voorts kan de maatregel alleen worden bevolen voor zover het door het overtreden voorschrift beschermde belang onmiddellijk ingrijpen vereist. De overtreden bepaling uit de Wet milieubeheer dient ter bescherming van het milieu en beschermt aldus de gezondheid van mens en natuur.
Het NFI heeft op 8 april 2021 monsters van afvalwater en slib uit de ringsloot en de buffervijver genomen. Aan het NFI is onder meer de vraag gesteld wat de algemene risico’s zijn voor de bodem wanneer afvalwater dat uit de stortplaats Doonweg stroomt in de omgeving terechtkomt. Het NFI heeft geantwoord dat grond met hoge pH-waarden (gemeten is een zuurgraad van pH 11-12) in directe zin schadelijk is voor organismen die hiermee in aanraking komen. Voorts heeft het NFI geantwoord dat percolaatwater van staalslakken door uitloging hoge concentraties van metalen bevat en dat dit afhankelijk van de concentratie en hoeveelheid en de vorm waarin deze voorkomen schadelijk is voor de bodem. [17]
Hoe groot en hoe acuut de risico’s voor natuur en gezondheid zijn, is de economische raadkamer uit het dossier niet of onvoldoende concreet geworden.
Verdachte heeft betoogd dat de toestand van de stort een collectief probleem is. Het is verdachte sinds 2021 bekend dat het ontwerp van [bedrijf 3] , niet voldeed, onder meer omdat een deel van het percolaatwater in de bodem infiltreert. In zoverre onderkent verdachte dat de thans bestaande situatie niet kan voortduren. De economische raadkamer onderschrijft deze conclusie. Het is voor mens en milieu noodzakelijk dat wordt ingegrepen en aan de bestaande situatie een einde komt.
Gevorderde voorlopige maatregelen
Nog los van de vraag of onmiddellijk (strafrechtelijk) ingrijpen vereist is, overweegt de economische raadkamer het volgende.
Dat het PvA [bedrijf 3] met het bijbehorende bestek niet geschikt is gebleken om de uitstroom van percolaatwater uit de slakkenlaag te voorkomen, is bevestigd in het rapport [bedrijf 6] van 2022. Anders gezegd: het probleem is onderkend. Als voornaamste oorzaak is gewezen op de in de teen van het talud aangelegde drainage, die niet afdoende groot is. Daardoor is er een overflow aan percolaatwater uit de slakkenlaag, dat op natuurlijke wijze naar het laagste punt vloeit. Op weg naar de ringsloot kan dat water in de bodem infiltreren omdat er, volgens plan, niet voorzien is in een vloeistofdichte folielaag tussen de zandkoffer en de ringsloot en dus ook niet onder de ringweg. Achteraf gezien blijkt, met andere woorden, het uitgedachte plan niet te werken. Die bevinding heeft er toe geleid dat er door verdachte, zonder nog uitvoering te geven aan het in fase 2 van het bestek voorziene werk, is gezocht naar een passende oplossing van dit milieuprobleem. Daarbij heeft zij nadrukkelijk contact en afstemming gezocht met het bevoegd gezag. Het PvA van [bedrijf 2] leidt tot een definitieve afdichting van de stort. Dit plan is afgestemd met het bevoegd gezag en de benodigde omgevingsvergunningen zijn inmiddels verleend, zij het dat er nog bezwaarschriften van omwonende belanghebbenden zijn te beoordelen. Dit complexe proces van samenhangende vergunningsprocedures is ter zitting op overtuigende wijze door de verdediging gepresenteerd. Het plan tot definitieve afdichting van de stort én het oplossen van het ontstane probleem is in verregaande staat van voorbereiding en klaar voor uitvoering, mits de bestuursrechtelijke procedures op zorgvuldige wijze zijn afgerond en de bezwaren van belanghebbenden zijn gehoord en onderzocht.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zich onthoudt van het op en in de bodem brengen van percolaatwater afkomstig uit de toegepaste staalslakken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het naar het oordeel van de economische raadkamer onmogelijk een dergelijke onthouding te bewerkstelligen zonder het vervullen van een groot aantal ingrijpende handelingen over een langere periode uit te moeten voeren. Een dergelijke voorlopige maatregel valt buiten het kader van artikel 29 WED.
De officieren van justitie hebben in hun requisitoir in eerste termijn betoogd dat verdachte met de maatregel een verplichting dient te krijgen onmiddellijk uitvoering te geven aan het PvA [bedrijf 2] . Het Openbaar Ministerie miskent dat voor al die werkzaamheden vergunningen vereist zijn die nog niet onherroepelijk zijn, waardoor verdachte bij uitvoering in strijd zou handelen met haar overige rechtsplicht zich te onthouden van vergunningplichtige handelingen. Het bij wijze van voorlopige maatregel opleggen van de handelingen die passen bij Fase 1 van [bedrijf 2] beschouwt de economische raadkamer dan ook als onrealistisch. Bovendien kan het opdragen van een definitieve oplossing, wat PvA [bedrijf 2] feitelijk is, die in overleg met vergunningverlener moet worden vastgesteld, geen opdracht zijn in het kader van een strafrechtelijke voorlopige maatregel.
In tweede termijn heeft het Openbaar Ministerie haar standpunt gewijzigd door te suggereren dat verdachte dan maar de maatregelen dient te treffen, die in het in 2019 goedgekeurde bestek waren opgenomen. Bovendien hebben de officieren van justitie gesteld dat er alsnog vloeistofdichte folie onder de ringweg moet worden aangebracht. Daarmee miskent het Openbaar Ministerie dat in het bestek niet voorzien is in waterdichte folie voor de ringsloten en buffervijver, noch onder de ringweg. Het is, gelet op de gewijzigde stikstofjurisprudentie, maar de vraag of wat er in 2019 is goedgekeurd nog steeds vergunningvrij kan worden uitgevoerd. Zeker is wel dat niet in het bestek voorziene werkzaamheden, zoals het verwijderen en, na aanbrenging van vloeistofdichte folie, opnieuw aanbrengen van de slakkenlaag van de ringweg, thans vergunningplichtig zijn. Het belangrijkste bezwaar tegen het opleggen van dergelijke maatregelen is echter gelegen in de eerder genoemde constatering dat uitvoering van het PvA [bedrijf 3] niet afdoende is om de oorzaak van het probleem weg te nemen. Het opleggen van dergelijke maatregelen is derhalve niet effectief. Ook overigens ziet de economische raadkamer geen ruimte of mogelijkheid om een voorlopige maatregel op te leggen die wel effectief is.
Alles afwegende komt de economische raadkamer niet toe aan oplegging van een voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 29 WED en zal de vordering afwijzen.

5.De beslissing

De economische raadkamer:
-
wijst afde vordering voorlopige maatregel ex artikel 29 WED.
Van deze beschikking kan het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen en de verdachte binnen veertien dagen na betekening in beroep komen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Deze beschikking is op 13 februari 2024 gegeven door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. J.T. Pouw en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Struik en mr. L.E. Blauw, griffiers.

Voetnoten

1.Voor zover de economische raadkamer verwijst naar de inhoud van delen van het dossier wordt telkens verwezen naar een onderdeel en een paginanummer in dit proces-verbaal, tenzij specifiek naar een ander document verwezen wordt.
2.Milieuvergunning 22 februari 1996, DOC-0034, dossierpagina 1002
3.DOC-0031, dossierpagina 754 t/m 992
4.Goedkeuring bestek, DOC-0020, dossierpagina 586
5.Proces verbaal van tussenoplevering van 15 oktober 2019, overlegd bij pleitnota.
6.Analyse situatie [verdachte bedrijf] , [bedrijf 5] rapport, DOC-0016, dossierpagina 431 t/m 447
7.[bedrijf 5] rapport, paragraaf 2.2.2 en 2.2.3, DOC-0016, dossierpagina 438 en 439
8.[bedrijf 5] rapport, paragraaf 4.1, DOC-0016, dossierpagina 444
9.[bedrijf 5] rapport, paragraaf 2.2.1, DOC-0016, dossierpagina 438
10.[bedrijf 6] rapport, DOC-0035, dossierpagina’s 1053 t/m 1069
11.[bedrijf 6] rapport, DOC-0035, dossierpagina 1068
12.[bedrijf 2] , rapportnummer [nummer 2] D03, november 2024, ingebracht door verdediging
13.Idem, pagina 6
14.PvA [bedrijf 3] , DOC-0029, dossierpagina 703
15.AMB-0024, dossierpagina’s 147 t/m 156
16.AMB-0025, dossierpagina 157 t/m 174
17.NFI rapport, DOC-0037, dossierpagina 1087