ECLI:NL:RBOVE:2025:782

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
08-259576-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bezit van een illegaal vuurwapen met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bezit van een illegaal vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 13 augustus 2024, toen de verdachte met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer ging, na een conflict dat een jaar eerder was ontstaan. De verdachte heeft door de voordeur van de woning geschoten, terwijl het slachtoffer net naar binnen was gegaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om het slachtoffer te doden, maar wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer moet naleven. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.000 aan het slachtoffer, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, die door de gebeurtenis angstklachten en sociale isolatie ervaart.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-259576-24 (P)
Datum vonnis: 11 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1996 in [geboorteplaats 1],
nu verblijvende in de P.I. in [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. C. Verrillo, advocaat in Denekamp, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door mr. J.F.I. Sahebdien, advocaat in Enschede, namens de benadeelde partij [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 26 november 2024 en de wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv van 28 januari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: met een vuurwapen, door een deur, op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft geschoten, primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 in de gemeente Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen, in ieder geval een dergelijke wapen, (door een deur)
éénmaal op het lichaam, in ieder geval in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 in de gemeente Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen, in ieder geval een dergelijk wapen, (door een deur)
éénmaal op het lichaam, in ieder geval in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 in de gemeente Enschede,
opzettelijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, achter zijn, verdachtes, broek weg te halen en de slede naar achteren te trekken,
- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] te richten,
- tegen de voordeur van de woning van voornoemde [slachtoffer] te trappen en/of
- met een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door de voordeur van de woning van voornoemde [slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 in de gemeente Enschede een (vuur)wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een getransformeerd alarmpistool, merk BBM (Bruni), model 315, getransformeerd naar kaliber 7.65, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of een pistool, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 ten laste gelegde, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat [slachtoffer] zich achter de deur bevond ten tijde van het afvuren van het schot en verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) had op het doden of verwonden van [slachtoffer]. Het onder feit 1 meer subsidiair (bedreiging) en het onder feit 2 (vuurwapenbezit) ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bekend dat hij op 13 augustus 2024 met een vuurwapen naar de woning van [slachtoffer] in Enschede is gegaan en door de voordeur daarvan heeft geschoten kort nadat [slachtoffer] die woning was binnengevlucht. Over de aanleiding daartoe heeft hij ter zitting verklaard. Hij ontkent opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te hebben gehad.
De feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 augustus 2024 ging verdachte met een vuurwapen (achter zijn broeksband) naar de woning van [slachtoffer] gelegen aan de [adres 1]. De reden hiervoor was volgens hem dat hij met [slachtoffer] een jaar daarvoor een conflict had gehad, waarbij [slachtoffer] verdachte zou hebben bedreigd. Verdachte wilde dit conflict oplossen door met een vuurwapen te dreigen.
Verdachte belde aan bij de centrale ingang van het appartementencomplex waar [slachtoffer] op de derde verdieping woonde. [slachtoffer] opende vanaf de derde verdieping de centrale toegangsdeur en ging op het plateau op de derde verdieping staan in afwachting van verdachte. Verdachte liep naar boven. Toen verdachte op de laatste trap stond voordat hij het (voorportaal van) en het appartement van [slachtoffer] had bereikt, haalde hij het vuurwapen achter zijn broeksband vandaan en trok hij de slede naar achteren. Toen [slachtoffer] dit zag, liep hij richting zijn voordeur en ging hij in het deurkozijn staan. Verdachte liep de trap verder op, waarna [slachtoffer] zijn voordeur snel dicht gooide. Verdachte belde aan, begon tegen de voordeur te trappen en schoot vervolgens met een neerwaartse beweging op de voordeur waar [slachtoffer] kort daarvoor door naar binnen was gegaan. De kogel ging op een hoogte van ongeveer 81 centimeter door de voordeur en maakte vervolgens door het halletje in de woning een neerwaartse beweging en trof de deur van de meterkast. Het gat van de kogel in de deur van de meterkast zat op een hoogte van ongeveer 46 centimeter.
De overwegingen
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag moet beantwoorden, is of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. Omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], moet worden beoordeeld of verdachtes opzet in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van [slachtoffer].
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig wanneer de kans op dat gevolg aanmerkelijk is en wanneer verdachte zich niet alleen van die aanmerkelijke kans bewust is geweest, maar die aanmerkelijke kans ook bewust (willens en wetens) heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Door met een vuurwapen te schieten op een deur waardoor iemand zeer kort daarvoor naar binnen is gegaan, bestaat de kans dat diegene zich (nog) achter die deur bevindt en dodelijk getroffen wordt. Of dat een aanmerkelijks kans is, die verdachte willens en wetens heeft aanvaard, kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen naar beneden heeft gericht toen hij op de deur schoot. Die verklaring past bij de vermoedelijke baan van de kogel. Het kogelgat in de deur zat op ongeveer 81 centimeter hoogte en in de meterkast op ongeveer 46 centimeter. De hoogte van de schotinslag in de voordeur en de baan van de kogel vormen in samenhang bezien een contra-indicatie voor het willens en wetens aanvaarden van de kans op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt daarbij dat de kans op dodelijk letsel over het algemeen (veel) groter is wanneer de kogel het hoofd of de borststreek binnendringt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen wel voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het met een vuurwapen in een neerwaartse beweging door de voordeur van een woning schieten, terwijl verdachte wist dat aangever zojuist door deze deur naar binnen was gegaan, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het
– behoudens contra-indicaties – niet anders kan dan dat verdachte door deze gedragingen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dat aangever desondanks geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die niet in de weg staat aan de vaststelling dat sprake was van een poging tot het toebrengen van dergelijk letsel.
De conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.2
Feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, inclusief (foto)bijlagen, van 15 augustus 2024, pagina’s 177 tot en met 193;
het proces-verbaal van onderzoek wapen, inclusief fotobijlage, van 24 oktober 2024, pagina’s 150 tot en met 158.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en op grond van de opsomming van de bewijsmiddelen hiervoor dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiair
hij op 13 augustus 2024 in de gemeente Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen door een deur éénmaal in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 13 augustus 2024 in de gemeente Enschede een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een getransformeerd alarmpistool, merk BBM (Bruni), model 315, getransformeerd naar kaliber 7.65, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 jo. 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod met elektronische monitoring. In plaats daarvan dient een contact- en locatieverbod opgelegd te worden voor de duur van de proeftijd. Het contactverbod betreft aangever [slachtoffer] en het locatieverbod de [adres 1].
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair – indien een bewezenverklaring volgt voor het onder feit 1 meer subsidiair en het onder feit 2 ten laste gelegde – verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met opheffing van de voorlopige hechtenis bij eindvonnis.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om oplegging van een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden onvoorwaardelijk met daarnaast een voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling en een locatieverbod. De rechtbank dient bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft voor feiten soortgelijk als die waarvan hij nu wordt verdacht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de strafbare feiten
Verdachte en [slachtoffer] hadden sinds een jaar een conflict. In dat jaar hebben zij elkaar niet gesproken. Verdachte zegt dat hij zich al die tijd door [slachtoffer] bedreigd heeft gevoeld. Om aan dat gevoel een einde te maken, besloot hij met een vuurwapen naar [slachtoffer] woning te gaan. Hij wilde hem bedreigen zodat aan de door hemzelf ervaren dreiging een einde zou komen. Verdachte is het appartementencomplex van [slachtoffer] binnengegaan, heeft, aldus [slachtoffer], in het trapgat het vuurwapen dreigend op hem gericht en heeft vervolgens, toen [slachtoffer] naar binnen was gevlucht, door de deur van diens woning geschoten. De gevolgen daarvan hadden veel erger kunnen zijn. Verdachte heeft, kennelijk na een jaar lang broeden op de door hem ervaren onveiligheid, voor het slachtoffer uit het niets besloten om een oud conflict en een beweerdelijke bedreiging op deze manier te beslechten. Kennelijk heeft verdachte geen moment nagedacht over de gevolgen die het gewapenderhand belagen van het slachtoffer – in zijn eigen huis – voor [slachtoffer] en diens omgeving zouden hebben. Het is algemeen bekend dat een misdrijf als dit gevoelens van angst en onveiligheid kunnen veroorzaken. Dat het voor [slachtoffer] daadwerkelijk grote psychische gevolgen heeft gehad, blijkt uit de ter terechtzitting namens hem voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In de woning van verdachte is een vuurwapen (en niet ten laste gelegde) munitie aangetroffen. Dit is niet het vuurwapen waarmee is geschoten want dat vuurwapen is door verdachte verstopt en nooit teruggevonden. Verdachte lijkt de ernst en het gevaar van verboden wapenbezit niet in te zien. De rechtbank benadrukt dat het verboden en ongecontroleerde bezit van vuurwapens grote risico’s voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt. Dat is ook wel gebleken: verdachte heeft immers met een vuurwapen het slachtoffer belaagd. De rechtbank acht het ook verontrustend dat verdachte – zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard – beide vuurwapens al langere tijd in bezit heeft gehad.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van
28 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank houdt op de voet van artikel 63 Sr rekening met een aan verdachte op 4 oktober 2024 opgelegde strafbeschikking, een geldboete van € 280,--.
De rechtbank houdt verder rekening met de inhoud van het door reclasseringswerker J. Voerhuis op 24 oktober 2024 uitgebrachte adviesrapport. Er waren ten tijde van het delict geen problemen wat betreft huisvesting, dagbesteding, inkomsten en middelengebruik. Verdachte stond positief tegenover reclasseringscontact en behandeling. Er zijn wel criminogene factoren: het conflict met het slachtoffer en het psychosociaal functioneren van verdachte. Het recidiverisico wordt gemiddeld tot hoog ingeschat, omdat het delictgedrag niet volledig verklaard kan worden. De reclassering adviseert daarom oplegging van bijzondere voorwaarden die, zo begrijpt de rechtbank, het mogelijk maken het psychosociaal functioneren van verdachte te onderzoeken en, indien nodig, behandeling in te zetten. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod met elektronische monitoring.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte verplicht wordt het door de rechtbank noodzakelijk geachte onderzoek naar zijn psychosociaal functioneren te ondergaan en vervolgens, indien geïndiceerd, behandeling te volgen. Daarnaast zal in de vorm van bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod worden opgelegd, om te voorkomen dat verdachte opnieuw de confrontatie zoekt met [slachtoffer].
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Daarbij legt de rechtbank als bijzondere voorwaarden op: een meldplicht bij de reclassering, verdiepingsdiagnostiek en indien geïndiceerd ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod. De rechtbank zal het locatieverbod opleggen voor de omgeving van de [adres 1], te weten het gebied dat is gelegen binnen de straten [adres 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5].
De diagnostiek en behandeling hebben mede tot doel verdachte andere manieren van conflictoplossing bij te brengen.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank beslist dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen (patroonhouder, pistool, en drie patronen (munitie) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 5.000,-- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, waardoor de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Het gevorderde bedrag is billijk en komt daarom in zijn geheel voor toewijzing in aanmerking, met vermeerdering met de gevorderde wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding niet blijkt dat de psychische schade voor [slachtoffer] zodanig is dat daarin een rechtvaardiging voor een vergoeding van € 5.000,-- te vinden is. [slachtoffer] had nooit geraakt kunnen worden door de kogel en er is ook niet gericht op hem geschoten. De raadsman verzoekt om de vordering toe te wijzen tot ten hoogste een bedrag van € 500,-- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft met een vuurwapen door de voordeur van de woning van [slachtoffer] geschoten, terwijl [slachtoffer] kort daarvoor door die deur naar binnen was gegaan. De kogel is de woning en een zich daarin bevindende kast binnengedrongen. Dit is voor [slachtoffer] een zeer angstige en traumatische gebeurtenis geweest. Uit de namens hem voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat de gevolgen voor hem groot zijn. Hij durft ’s avonds niet meer naar buiten, waardoor hij zijn sociale contacten verliest en vaak alleen thuis zit. De angstklachten hebben een grote impact op zijn dagelijkse leven. De constante angst zorgt daarnaast voor slapeloosheid.
De aard en ernst van deze normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
Bij het bepalen van de omvang van de schade heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade ter hoogte van € 5.000,-- billijk acht, en daarom volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2024.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met zestig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2, het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met verdachte voor de eerste afspraak;
- meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek door de reclassering of een door de reclassering te bepalen instantie en vervolgens, indien geïndiceerd, zich ambulant laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze (direct of indirect) contact opneemt, zoekt en/of onderhoudt met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1985 in [geboorteplaats 2], zo lang de reclassering dit nodig acht;
- zich niet ophoudt in de [adres 1] en zich niet ophoudt in de omgeving van de [adres 1], te weten het gebied omgeven door de straten [adres 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5], zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5000,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2024);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 t/m 5.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. R.A. Heblij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R024052 en onderzoeksnaam ‘ORINOCO24’. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 januari 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 13 augustus 2024 ben ik naar [slachtoffer] in Enschede gegaan. Ik had het wapen bij me. Ik belde bij [slachtoffer] aan. Hij deed de deur open en ik ging naar boven. Ik trok dat pistool en nam de ‘safety’ eraf. Ik liep de trap op en [slachtoffer] stond bovenaan, voor zijn deur. Hij rende naar binnen. Het klopt dat ik heb geschoten op de voordeur van [slachtoffer]. U vraagt mij wat er zou zijn gebeurd als iemand achter de deur had gestaan terwijl ik schoot. Ik antwoord: dan zou diegene gewond zijn geraakt.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 13 augustus 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 19 t/m 24 en foto blz. 43):
Op 13 augustus 2024 was ik in mijn woning in Enschede. [verdachte] kwam toen naar boven. Ik keek naar beneden het trappenhuis in en zag dat hij een vuurwapen achter zijn broek weghaalde en de slede naar achteren probeerde te trekken. Hij trok hem nog een keer naar achteren. Ik zag dat hij het wapen op mij richtte. Het betrof duidelijk een vuurwapen. Toen ik zag dat hij het wapen op mij richtte heb ik snel de voordeur dichtgedaan. Ik hoorde toen een hele harde knal. Ik ben toen naar de voordeur gelopen en ik zag een gat in mijn voordeur. Achter de deur zit een kast en ook hier zag ik een gat in zitten
3.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer] van 15 november 2024, inclusief fotobijlage, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 26 t/m 30):
A: Toen hij die slede niet naar achter kreeg of het niet werkte, heb ik mij verplaatst. Ik ben in mijn (voor) deurkozijn gaan staan, met de deur nog open dus. Ik stond op de dorpel.
V: Ok, en toen?
A: Toen [verdachte] het wapen op mijn richtte ben ik gelijk naar binnen gestapt. Ik stond al op de dorpel. Ik heb de deur dichtgegooid. Vervolgens hoorde ik hem aanbellen en hierna begon hij tegen de deur te trappen.
[Afbeelding]
4.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ([adres 1]), met fotobijlagen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], van 14 augustus 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 101 :
Ik zag op het plateau van de trap tussen de tweede en derde verdieping op de locatie [adres 1] een huls liggen. Ik zag hierbij dat er op de bodem de volgende tekst stond: 9mm Luger norma. Bij het benaderen van de voordeur van woning aan de [adres 1] zag ik ter hoogte van het cilinderslot een rond gat in de deur. De hoogte van de beschadiging werd door mij opgemeten en bedroeg ongeveer 81cm. Aan de binnenzijde van de voordeur was op ongeveer dezelfde hoogte een gat aanwezig. Achter de voordeur bevindt zich de gang en aan de overzijde van de gang bevindt zich de deur van de meterkast. In de meterkast is eveneens een gat zichtbaar. De hoogte van dit gat is ongeveer 46 cm. Aan de binnenzijde van de deur van de meterkast, was op ongeveer dezelfde hoogte als aan de buitenzijde, een gat zichtbaar. In de achtermuur van de meterkast was een beschadiging zichtbaar. In de onder dit gat aanwezige goederen werd door mij een projectiel/kogelpunt aangetroffen. Gezien vanaf de voordeur, waar de beschadiging ongeveer op 81 cm zit, naar de deur van de meterkast, waar de beschadiging op ongeveer 46 cm zit, heeft het projectiel een neerwaartse beweging gemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Twente, met nummer ON2R024052 en onderzoeksnaam ‘ORINOCO24’. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.