ECLI:NL:RBOVE:2025:780

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
08-307116-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van beginnend bestuurder

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die als beginnend bestuurder betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 8 juli 2024 te Losser. De verdachte reed met zijn personenauto over de Hoofdstraat, een provinciale weg, en kwam in een flauwe bocht op de verkeerde weghelft terecht, waar hij in botsing kwam met een tegemoetkomende auto, bestuurd door een vrouw die ter plaatse overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend gedrag door onvoldoende rechts te houden en over dubbele doorgetrokken strepen te rijden. De officier van justitie had een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde. Wel werd het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard, en de rechtbank legde een geldboete van € 1.000,00 op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die psychische hulp nodig had na het ongeval en nog niet volledig kon werken door lichamelijke klachten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-307116-24 (P)
Datum vonnis: 11 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: als bestuurder van een personenauto schuld heeft aan een verkeersongeval, waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen;
subsidiair: als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd;
meer subsidiair: als bestuurder van een personenauto onvoldoende rechts heeft gehouden, waarbij letsel aan personen en/of schade aan goederen is toegebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2024 te Losser als bestuurder van een voertuig
(personenauto), komende uit de richting van Losser, gaande in de richting van
Overdinkel, daarmee rijdende op de weg, de Hoofdstraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of
gehinderd en/of
terwijl deze weg een (provinciale) N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar zijn
gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep en/of
terwijl tegemoetkomend verkeer (personenauto merk Toyota) reeds op korte
afstand was genaderd,
- zijn aandacht gedurende enige tijd niet, althans in onvoldoende mate, op het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet
aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 76 van het voormeld reglement de (dubbele)
doorgetrokken strepen, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding
bevonden, heeft overschreden en/of zich met het door hem bestuurde voertuig
geheel of gedeeltelijk links van die doorgetrokken strepen, -welke strepen op die
weg (de Hoofdstraat) waren aangebracht tussen de rijstroken, met verkeer in beide
richting-, heeft bevonden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement zijn snelheid niet
zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij genoemde weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is gekomen met op die voor
het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook rijdende, toen dicht genaderd
zijnde ander voertuig (personenauto merk Toyota),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2024 te Losser als bestuurder van een voertuig
(personenauto), komende uit de richting van Losser, gaande in de richting van
Overdinkel, daarmee rijdende op de weg, de Hoofdstraat,
terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of
gehinderd en/of
terwijl deze weg een (provinciale) N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar zijn
gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep en/of
terwijl tegemoetkomend verkeer (personenauto merk Toyota) reeds op korte
afstand was genaderd,
- zijn aandacht gedurende enige tijd niet, althans in onvoldoende mate, op het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet
aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 76 van het voormeld reglement de (dubbele)
doorgetrokken strepen, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding
bevonden, heeft overschreden en/of zich met het door hem bestuurde voertuig
geheel of gedeeltelijk links van die doorgetrokken strepen, -welke strepen op die
weg (de Hoofdstraat) waren aangebracht tussen de rijstroken, met verkeer in beide
richting-, heeft bevonden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement zijn snelheid niet
zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij genoemde weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is gekomen met op die voor
het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook rijdende, toen dicht genaderd
zijnde ander voertuig (personenauto merk Toyota),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2024 te Losser als bestuurder van een personenauto op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoofdstraat, niet zoveel mogelijk
rechts heeft gehouden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan
goederen is toegebracht.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende, niet ter discussie staande, feiten vast.
Op 8 juli 2024 reed verdachte als bestuurder van een personenauto over de Hoofdstraat in Losser, een provinciale weg. Hij kwam uit de richting van Losser en ging in de richting van Overdinkel. Verdachte was een beginnend bestuurder. De Hoofdstraat is bestemd voor verkeer in beide richtingen en verdeeld in twee rijstroken die onderling gescheiden zijn door dubbele doorgetrokken strepen. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) reed als bestuurster van een personenauto in tegengestelde richting over de Hoofdstraat, komende uit de richting van Overdinkel.
Verdachte reed op enig moment in een flauwe bocht naar rechts met zijn auto over de dubbele doorgetrokken middenstrepen en kwam met zijn auto geheel op de rijstrook bestemd voor het tegengestelde verkeer terecht, links van die doorgetrokken strepen. De voorkant van zijn auto botste hierdoor tegen de voorkant van de daar rijdende auto van [slachtoffer] . Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen en is zij ter plaatse overleden.
Andere bijzondere omstandigheden kunnen niet worden vastgesteld. Het zicht (overdag) was goed, de weersomstandigheden waren dat eveneens. Het wegdek en de voertuigen van verdachte en het slachtoffer vertoonden geen bijzonderheden. Het zicht van verdachte werd niet belemmerd. Verdachte verkeerde niet onder invloed van alcohol en/of drugs. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van de overschrijding van de wegmarkering zijn telefoon gebruikte of op andere wijze werd afgeleid.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat sprake is geweest van slechts een kort moment van onoplettendheid waardoor verdachte op de verkeerde weghelft is geraakt. Het kort niet op de weg letten levert volgens de raadsvrouw wel een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde op.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Het primair ten laste gelegde (artikel 6 WVW 1994)
De rechtbank gaat uit van het volgende beoordelingskader.
Bij de beoordeling of de ten laste gelegde vorm van schuld aan het verkeersongeval uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld ex art. 6 WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de vastgestelde feiten komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Er is sprake geweest van een kort moment van onoplettendheid bij verdachte. Verdachte kan niet verklaren waardoor hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Dit gebeurde kort voordat hij [slachtoffer] was genaderd, waarschijnlijk doordat hij in de flauwe bocht niet met die bocht meestuurde maar rechtdoor bleef rijden. Van bijkomende verkeersfouten, verwijtbare gedragingen van verdachte of andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan worden gemaakt, is niet gebleken.
Dit enkele moment van onoplettendheid is, hoe ernstig de gevolgen voor het slachtoffer en haar nabestaanden ook zijn geweest en nog zijn, onvoldoende voor het oordeel dat verdachte, zoals ten laste gelegd, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam in de zin van artikel 6 WVW 1994 heeft gehandeld.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 WVW 1994)
Het handelen van verdachte was wel gevaarlijk en dus gevaarzettend gedrag in de zin van artikel 5 WVW 1994. Door het korte moment van onoplettendheid is hij op de verkeerde weghelft terecht gekomen en heeft de botsing plaatsgevonden.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer, pagina’s 16 tot en met 43.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2024 te Losser als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van Losser, gaande in de richting van Overdinkel, daarmee rijdende op de weg, de Hoofdstraat,
terwijl verdachte beginnend bestuurder was en
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of gehinderd en
terwijl deze weg een provinciale N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar zijn gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep en
terwijl tegemoetkomend verkeer (personenauto merk Toyota) reeds op korte afstand was genaderd,
- zijn aandacht gedurende enige tijd in onvoldoende mate op het overige verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse heeft gericht en
- in strijd met artikel 3 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en
- in strijd met het gestelde in artikel 76 van het voormeld reglement de dubbele doorgetrokken strepen, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevonden, heeft overschreden en zich met het door hem bestuurde voertuig geheel links van die doorgetrokken strepen, - welke strepen op die weg (de Hoofstraat) waren aangebracht tussen rijstroken, met verkeer in beide richtingen -, heeft bevonden en
- vervolgens is gebotst tegen dat op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook rijdende, toen dicht genaderd zijnde andere voertuig (personenauto merk Toyota),
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 177 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Daarnaast is verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte nog niet volledig kan werken wegens restklachten die zijn ontstaan als gevolg van het ongeluk. Dit maakt het uitvoeren van een taakstraf lastig.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door onvoldoende rechts te houden en over dubbele doorgetrokken strepen te rijden. Hierdoor heeft verdachte gevaar veroorzaakt op de weg, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in een ongeval als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. De nabestaanden van [slachtoffer] hebben een onherstelbaar verlies geleden. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele strafoplegging het verdriet en gemis van de nabestaanden kan compenseren.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met wat de wet voorschrijft over de straffen en maatregelen die voor het bewezenverklaarde feit kunnen worden opgelegd. Dat zijn andere en lagere sancties dan zouden kunnen worden opgelegd voor het feit waarvoor de officier van justitie een veroordeling had geëist. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook wat in soortgelijke zaken als straf en/of maatregel wordt opgelegd.
Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven dat het ongeval en in het bijzonder de gevolgen daarvan hem erg aangrijpen. Verdachte heeft na het ongeval en ter terechtzitting op eigen initiatief medeleven betuigd aan de nabestaanden. Ook heeft hij zich bereid getoond om, wanneer zij dat willen, met hen in gesprek te gaan. Verdachte heeft psychische hulp nodig (gehad) om het ongeval te verwerken. Hij is nog niet in staat om volledig te werken door de lichamelijke klachten die hij aan het ongeval heeft overgehouden. Uit het strafblad van verdachte van 4 december 2024 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geldboete van duizend euro, te vervangen door twintig dagen hechtenis indien de geldboete niet wordt betaald.
Omdat verdachte een beginnend bestuurder is, zal de rechtbank ook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opleggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 179 WVW 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder dit subsidiaire feit meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair, de overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze ontzegging
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. R.A. Heblij rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024315042. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.