In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-echtgenoten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. Ringerwöle-de Jong, vorderde ontruiming van de echtelijke woning die de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.H. Rappa, nog bewoonde. De partijen waren met elkaar gehuwd geweest en de echtscheiding was op 9 juni 2023 uitgesproken, met inschrijving op 31 oktober 2023. De rechtbank had in de echtscheidingsbeschikking bepaald dat de gedaagde de woning gedurende zes maanden na inschrijving mocht blijven bewonen, maar deze termijn was inmiddels verstreken. De eiser stelde dat hij de woning wilde verkopen en dat er een potentiële koper was, maar dat de gedaagde weigerde de woning te verlaten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat de gedaagde zonder recht of titel de woning bewoonde. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van dertig dagen voor de gedaagde om de woning te verlaten. De dwangsom werd vastgesteld op € 500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00. De rechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct moest voldoen aan de ontruimingsverplichting, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.