Deze uitspraak betreft de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verlenen, noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden als pedagogisch medewerker. Eiser is het niet eens met deze weigering en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 13 november 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. I.M. Touwen, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de weigering van de VOG in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris rekening mocht houden met een geregistreerd strafbaar feit in de terugkijkperiode, ondanks dat eiser niet onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat er een risico bestaat voor de samenleving als eiser het geregistreerde strafbare feit herhaalt. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris in redelijkheid de VOG heeft kunnen weigeren, waarbij het algemeen belang zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.