4.4Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft verklaard dat hij met zijn collega’s, onder wie verdachte,
in de keuken van hun woning was en zonder aanleiding een paar klappen op en tegen zijn
oog kreeg van verdachte. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij wilde praten om de ruzie bij te leggen, maar toen hij zich omdraaide, om met de trap naar beneden te gaan, kreeg hij een mes in zijn rug.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken.
Er is lichamelijk onderzoek verricht bij [slachtoffer]. Uit de forensisch geneeskundige letselbeschrijving blijkt dat het mes in de rug is gestoken, door de ruggenwervels is gekomen en is gestopt bij de aorta (grote lichaamsslagader). Het mes heeft de zesde borstwervel geraakt. De aorta en het ruggenmerg zijn net niet geraakt en onbeschadigd gebleven.
Het mes is in het ziekenhuis uit de rug van [slachtoffer] verwijderd en vervolgens onderzocht.
Uit dit onderzoek volgt dat het om een vleesmes gaat met een totale lengte van ongeveer 28,5 centimeter. Het lemmet van het mes was uiterst scherp geslepen.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?
Het is vervolgens de vraag of de geweldshandelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd, of een poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan verdachte het doel had om [slachtoffer] te doden; er is geen sprake van ‘vol’ opzet.
Vervolgens is de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval dus de dood van [slachtoffer]) is aanwezig als een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op
het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] met een zeer scherp mes met een totale lengte van ongeveer 28,5 centimeter in de rug heeft gestoken. Het kan niet anders zijn dan dat er met behoorlijke kracht is gestoken, aangezien alleen nog maar het handvat van het mes zichtbaar was. Het lemmet van het mes is volledig in de rug van [slachtoffer] gegaan en heeft, zoals uit de medische informatie blijkt, de aorta net niet geraakt. Wanneer iemand met kracht een dergelijk mes steekt in de rug van een ander, waarin zich vitale delen bevinden, dan is de kans dat die ander overlijdt naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. De rechtbank acht dit een feit van algemene bekendheid: iedereen weet dat en verdachte wist dat dus ook. Door met die wetenschap toch met kracht een mes in de rug van [slachtoffer] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het slaan in het gezicht en of hoofd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze geweldshandeling niet als een poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. Zij zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.