ECLI:NL:RBOVE:2025:7080

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
08.030774.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in de rug

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het steken van een medebewoner met een mes op 1 februari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum, na een ruzie, de aangever met een mes in de rug heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Tijdens de zitting op 17 november 2025 heeft de rechtbank de verklaringen van de betrokken partijen gehoord, waaronder die van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, mr. M.A.D. Kok. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer en dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van de aangever. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen vleesmes verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.030774.21 (P)
Datum vonnis: 1 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende aan [woonplaats] in Roemenië.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de raadsman van verdachte, mr. M.A.D. Kok, advocaat in Ermelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 25 maart 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 februari 2021 heeft geprobeerd (
primair) [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel (
subsidiair) zwaar te mishandelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, in de rug, althans in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 februari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een daarop gelijkend voorwerp, in de rug, althans in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Aanhoudingsverzoek in verband met getuigenverhoren

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om niet tot sluiting van het onderzoek ter terechtzitting over te gaan en de zaak aan te houden om de eerder bij de rechter-commissaris opgegeven en toegewezen getuigen, te weten [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], alsnog te horen. Ten aanzien van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] heeft de raadsman naar voren gebracht dat zij over het gebeuren wisselend hebben verklaard. Het nader horen van deze getuigen acht de raadsman aangewezen, zodat de betrouwbaarheid van hun verklaringen kan worden getoetst.
De rechtbank heeft tijdens de zitting van 17 november 2025 het onderzoek gesloten. Zij heeft nadien, tijdens het overleg in raadkamer, geen noodzaak gezien om tot heropening ervan over te gaan in verband met het alsnog horen van de getuigen. De rechtbank heeft de verklaringen van deze getuigen namelijk niet voor het bewijs gebruikt, zoals hieronder zal blijken, en is overigens ook van oordeel dat het proces in het geheel eerlijk is verlopen.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 1 februari 2021 kregen verbalisanten de melding van een steekpartij aan de [adres] in [plaats]. Verbalisanten zagen daar een man staan; uit zijn rug, ter hoogte van de schouderbladen, stak een mes. Alleen het handvat van het mes was zichtbaar. [2]
Omstanders konden verbalisanten vertellen waar de verdachte zou zijn en gaven een signalement van hem, waardoor verbalisanten even later verdachte konden aanhouden. Hij had bloed op zijn handen en een bebloed gezicht.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het slaan in het gezicht en of het hoofd levert echter geen aanmerkelijke kans op de dood op, dus daarvan moet verdachte partieel worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair en subsidiaire ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft verklaard dat hij met zijn collega’s, onder wie verdachte,
in de keuken van hun woning was en zonder aanleiding een paar klappen op en tegen zijn
oog kreeg van verdachte. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij wilde praten om de ruzie bij te leggen, maar toen hij zich omdraaide, om met de trap naar beneden te gaan, kreeg hij een mes in zijn rug. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken. [4]
Er is lichamelijk onderzoek verricht bij [slachtoffer]. Uit de forensisch geneeskundige letselbeschrijving blijkt dat het mes in de rug is gestoken, door de ruggenwervels is gekomen en is gestopt bij de aorta (grote lichaamsslagader). Het mes heeft de zesde borstwervel geraakt. De aorta en het ruggenmerg zijn net niet geraakt en onbeschadigd gebleven. [5]
Het mes is in het ziekenhuis uit de rug van [slachtoffer] verwijderd en vervolgens onderzocht.
Uit dit onderzoek volgt dat het om een vleesmes gaat met een totale lengte van ongeveer 28,5 centimeter. Het lemmet van het mes was uiterst scherp geslepen. [6]
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?
Het is vervolgens de vraag of de geweldshandelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd, of een poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan verdachte het doel had om [slachtoffer] te doden; er is geen sprake van ‘vol’ opzet.
Vervolgens is de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval dus de dood van [slachtoffer]) is aanwezig als een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op
het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] met een zeer scherp mes met een totale lengte van ongeveer 28,5 centimeter in de rug heeft gestoken. Het kan niet anders zijn dan dat er met behoorlijke kracht is gestoken, aangezien alleen nog maar het handvat van het mes zichtbaar was. Het lemmet van het mes is volledig in de rug van [slachtoffer] gegaan en heeft, zoals uit de medische informatie blijkt, de aorta net niet geraakt. Wanneer iemand met kracht een dergelijk mes steekt in de rug van een ander, waarin zich vitale delen bevinden, dan is de kans dat die ander overlijdt naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. De rechtbank acht dit een feit van algemene bekendheid: iedereen weet dat en verdachte wist dat dus ook. Door met die wetenschap toch met kracht een mes in de rug van [slachtoffer] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het slaan in het gezicht en of hoofd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze geweldshandeling niet als een poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. Zij zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks1 februari 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]meermalen, althans eenmaal in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of die [slachtoffer]met een mes, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp,in de rug,althans in het lichaamheeft gestokenen/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie en dat verdachte daarom geen beroep kan doen op noodweer.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek
van Strafrecht (hierna: Sr) moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van noodweersituatie: een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van lijf, eerbaarheid en/of goed. Als die vraag bevestigend kan worden beantwoord, moet worden getoetst of een verdachte zich in die situatie heeft moeten verdedigen en er dus een noodzaak tot verdediging heeft bestaan (subsidiariteitseis). Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake als een verdachte zich aan de situatie heeft kunnen onttrekken. Tot slot moet de wijze waarop een verdachte zich heeft verdedigd in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding (proportionaliteitseis).
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [slachtoffer] een andere verklaring hebben over de wijze waarop het steekincident heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat zij ruzie hebben gekregen en [slachtoffer] hem tegen de nek sloeg waardoor hij op de grond viel. [slachtoffer] schopte verdachte vervolgens heel vaak tegen de armen en ribben. Toen verdachte weer op stond, sloeg [slachtoffer] hem met zijn vuisten meerdere keren hard tegen de mond, lippen, neus en het oog. Hierop wilde verdachte naar beneden gaan, maar [slachtoffer] liet hem niet gaan. [slachtoffer] schopte verdachte tegen zijn hand en sloeg hem met zijn vuist vol op zijn voorhoofd. Hierop pakte verdachte een mes dat op tafel lag en stak [slachtoffer] hiermee.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat hiervoor namelijk geen enkele steun. De rechtbank gaat wat betreft de feiten en omstandigheden dan ook uit van de verklaring van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich op enig moment omdraaide, om met de trap naar beneden te gaan, en toen een mes in zijn rug kreeg. Deze verklaring wordt ondersteund door de plaats waar het mes is aangetroffen: in de rug, ter hoogte van de schouderbladen.
Naar het oordeel van de rechtbank was er ten tijde van het steken van [slachtoffer] door verdachte geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf van verdachte, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Sterker nog, uit hierboven genoemde feiten en omstandigheden is juist gebleken dat [slachtoffer] van verdachte wilde weglopen. Verdachte heeft dus zelf de aanval gezocht en er was geen sprake van een noodweersituatie waartegen hij zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet en wordt verworpen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 Sr en levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft zich, in het geval het beroep op noodweer niet slaagt, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweerexces toekomt. Zoals hierboven bij punt 5 is weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom evenmin.
Verdachte is dus strafbaar voor het primair bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de bepaling van de strafeis, rekening houdend met de richtlijnen van het openbaar ministerie, een gevangenisstraf van 36 maanden als uitgangspunt genomen en hierop, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, drie maanden in mindering gebracht. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafbepaling rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is hij in november 2023 getrouwd en werkt hij als zelfstandige keihard om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en met het tijdsverloop tussen de aanhouding en de behandeling ter terechtzitting. Volgens de raadsman doet de strafeis van de officier van justitie geen recht aan deze omstandigheden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een huisgenoot, tevens collega, door met een mes op hem in te steken. Verdachte was als arbeidsmigrant in Nederland en woonde samen met een aantal andere arbeidsmigranten, onder wie ook aangever. Op enig moment is er tussen verdachte en aangever ruzie ontstaan, waarbij verdachte een mes heeft gepakt en aangever met kracht in zijn rug heeft gestoken. Aangever is hierdoor ‘slechts’ licht gewond geraakt, maar het had, gelet op de plek waar hij is gestoken, fataal voor hem kunnen aflopen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte een blanco strafblad heeft, zowel in Nederland als in Roemenië. Hij is dus niet eerder in aanraking gekomen met politie en justitie.
Maar het door hem gepleegde strafbare feit, poging tot doodslag, is zo ernstig
dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Dit is ook in overstemming met rechterlijke uitspraken in vergelijkbare zaken.
Bij de bepaling van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank er
rekening mee gehouden dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Verdachte is vanwege drukte op het werk ook niet komen opdagen bij de behandeling van de zaak ter zitting.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De redelijke termijn is aangevangen op 2 februari 2021, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld en voor de eerste keer werd verhoord. Omdat het eindvonnis op 1 december 2025 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 2,5 jaren. De rechtbank is van oordeel dat deze forse overschrijding een matiging van zes maanden op de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank acht het uitgangspunt van de officier van justitie, een gevangenisstraf van 36 maanden, passend en geboden. Met de matiging van zes maanden leidt dit dus tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
Het in beslag genomen voorwerp
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voorwerp, te weten een vleesmes, te onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat het vleesmes moet worden verbeurd verklaard, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33 en 33a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een vleesmes.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2025.
Buiten staat
Mr. M.B. Werkhoven is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met onderzoeksnummer ON1R021012 (Bladkoning). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aanhouding verdachte van 2 februari 2021, pagina’s 25 tot en met 27.
3.Proces-verbaal aangifte van 4 februari 2021, pagina’s 57 (vanaf het midden) en 58 (eerste alinea).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 mei 2021, blad 4 (losbladig).
5.Een geschrift, te weten een door forensisch arts [verbalisant] opgemaakte forensisch geneeskundige letselbeschrijving, van 23 februari 2021, pagina’s 100 tot en met 109.
6.Proces-verbaal onderzoek wapen van 15 april 2021, pagina’s 110 en 110.