ECLI:NL:RBOVE:2025:7064

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
AK_25_1369
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning voor het kappen van 70 bomen in Enschede

Deze uitspraak betreft het beroep van [eiser] tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Het bezwaar was gericht tegen een omgevingsvergunning voor het kappen van 70 bomen op het perceel Cromhoff Bleekpark in Enschede. De rechtbank heeft beoordeeld of [eiser] als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat [eiser] geen direct zicht heeft op de bomen die gekapt worden, en dat de gevolgen van de kap voor haar woon- en leefomgeving dermate gering zijn dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hierdoor is het beroep ongegrond verklaard en blijft de beslissing van het college in stand. De rechtbank heeft ook de procesgang uiteengezet, waarin [eiser] heeft aangegeven niet in staat te zijn om fysiek of digitaal aan een zitting deel te nemen, en dat zij geen aanvullingen heeft op haar beroep na het verweerschrift van het college. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting en heeft de uitspraak gedaan op 8 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1369

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats],

hierna: [eiser]
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede

hierna: het college
(gemachtigde: mr. E.S. Fikkert).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college waarin het bezwaar van [eiser] tegen de omgevingsvergunning voor het vellen van 70 diverse bomen op het perceel Cromhoff Bleekpark in Enschede kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. [eiser] is het niet eens met dat besluit. Zij stelt dat zij wel als een belanghebbende bij de omgevingsvergunning aangemerkt moet worden en haar bezwaar daarom wel inhoudelijk moet worden behandeld. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet als belanghebbende aangemerkt kan worden, omdat zij geen direct zicht heeft op de bomen die op grond van de omgevingsvergunning worden gekapt. De ‘rode bomen’ die zij wel ziet, worden niet geveld. [eiser] krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft aan de gemeente Enschede een omgevingsvergunning verleend voor de omgevingsplanactiviteit het kappen van 70 diverse bomen op het perceel Cromhoff Bleekpark in Enschede. [eiser] heeft tegen de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 29 april 2025 heeft het college het bezwaar van [eiser] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
[eiser] heeft de rechtbank schriftelijk laten weten dat zij niet in staat is om fysiek of digitaal aan een zitting deel te nemen. De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verweerschrift te reageren. Op 16 oktober 2025 heeft [eiser] aan de rechtbank laten weten dat zij naar aanleiding van het verweerschrift geen toevoegingen heeft voor haar beroep. De rechtbank heeft vervolgens aan partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. [eiser] heeft niet meer gereageerd. Het college heeft de rechtbank laten weten dat het geen gebruik wil maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak niet op een zitting behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het besluit van het college om het bezwaar van [eiser] kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in stand kan blijven.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het college om het bezwaar van [eiser] kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken en beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een betrokkene een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Er moet daarbij sprake zijn van gevolgen van enige betekenis. [1] Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Bij het ontbreken van gevolgen van enige betekenis onderscheidt het belang van de betrokkene zich onvoldoende van het belang van anderen. De betrokkene is dan geen belanghebbende.
7. [eiser] is van mening dat zij ten onrechte niet door het college als belanghebbende is aangemerkt bij de omgevingsvergunning voor het vellen van 70 diverse bomen op het perceel Cromhoff Bleekpark in Enschede. Zij stelt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat zij geen zicht heeft op de bomen die gekapt gaan worden. Onder verwijzing naar de plattegronden en de foto’s die [eiser] bij haar beroepschrift heeft overgelegd, stelt [eiser] dat zij vanuit haar woonkamer en loggia wel degelijk zicht heeft op de donkere ‘rode’ bomen die door de omgevingsvergunning gekapt worden. Verder heeft het college niet onderkend dat de bomen positieve gevolgen meebrengen vanwege de opname van CO2 en daardoor zorgen voor een gezonde leefomgeving voor haar.
8. Het college heeft toegelicht dat het gebied waarop de te kappen bomen zich bevinden, wordt herontwikkeld van een verouderd gemengd bedrijventerrein naar een gemengde woonlocatie. Om de functiewijziging mogelijk te maken, moet de bodem van een groot deel van het terrein gesaneerd worden. Omdat de bovenste laag van de bodem wordt afgegraven, is de kap van de bomen op de saneringslocatie noodzakelijk. Het college stelt dat de gevolgen van de vergunde kap voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van [eiser] dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij de omgevingsvergunning ontbreekt. Het college heeft hiervoor gekeken naar de afstand tussen de woning van [eiser] en de dichtstbijzijnde te kappen bomen en het zicht vanuit haar woning op de te kappen bomen. Tussen de woning van [eiser] en de saneringslocatie, lopen wegen waarlangs bomen staan. De bomen aan deze wegen, de Varviksingel, de Zuiderbaan en de Zuiderval, en de bebouwing aan de kruising van de Varviksingel en de Zuiderval, belemmeren volgens het college het zicht van [eiser] vanuit haar woning zodanig dat zij de te kappen bomen niet kan zien. Voor zover [eiser] wel vanuit haar woning zicht heeft op de te kappen bomen is dit dusdanig gering dat zij geen rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de kap, aldus het college.
9. De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] heeft in beroep aan de rechtbank foto’s toegestuurd waarop het zicht vanuit haar woonkamer en loggia is weergegeven. Op deze foto’s zijn de kronen van de door [eiser] als ‘rode bomen’ aangemerkte bomen te zien. Ook zijn volgroeide bomen gelegen ten westen van de Industriestraat en de Zuiderval te zien. Het college heeft de te verwijderen bomen en boomgroepen op de bestektekening van de sanering van het Cromhoff Bleekpark ingetekend. Uit de bestektekening leidt de rechtbank af dat de door [eiser] als ‘rode bomen’ aangemerkte bomen in het midden van het Cromhoff Bleekpark staan en niet zullen worden gekapt op basis van de aangevallen omgevingsvergunning. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] geen direct zicht heeft op de bomen die wel gekapt zullen worden. Het college heeft daarover namelijk toegelicht dat de afstand tussen de woning van [eiser] en de dichtstbijzijnde boom die gekapt zal worden, 161 meter is. Tussen die boom en de woning van [eiser] staan bomen aan de Variksingel (die niet gekapt worden), een hoog gebouw op de kruising met de Zuiderval en de bomen tussen de Zuiderbaan en Zuiderval en aan de Zuiderval (die ook niet gekapt worden). Gelet hierop blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [eiser] vanuit haar woning zicht heeft op de dichtstbijzijnde te kappen boom. Datzelfde geldt voor de andere, verder weg gelegen, bomen die gekapt zullen worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser] geen gevolgen van enige betekenis van de omgevingsvergunning zal ondervinden. Ten aanzien van het argument van [eiser] dat bomen zorgen voor een gezonde leefomgeving en CO2 opnemen, overweegt de rechtbank dat het college terecht heeft gemeend dat dit geen persoonlijk belang is omdat alle mensen uit de buurt daarmee te maken hebben. Dat betekent dat een persoonlijk belang van [eiser] bij de vergunningverlening ontbreekt, zodat [eiser] niet als een belanghebbende bij de omgevingsvergunning kan worden aangemerkt.
10. Omdat [eiser] geen belanghebbende is, heeft het college terecht haar bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van [eiser] is ongegrond en de beslissing op bezwaar blijft in stand. Dit betekent dat de door [eiser] bestreden omgevingsvergunning in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt. [eiser] krijgt ook het door haar betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Heijningen, griffier, en uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271 en de Afdeling van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1832.