ECLI:NL:RBOVE:2025:701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
10-014398-21, 10-301788-20 en 08-101600-21 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met een voorwaardelijke taakstraf

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten tegen zijn partner, [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering. De feiten vonden plaats tussen november 2020 en maart 2021, waarbij de verdachte zijn partner meerdere keren heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan een gedragsaanwijzing die hem verbood contact te hebben met [slachtoffer]. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en haar heeft bedreigd met woorden als "ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden". De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een proeftijd van 2 jaren, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn middelengebruik en de verbetering in zijn situatie sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 10-014398-21, 10-301788-20 en 08-101600-21 (gev. ttz) (P)
Datum vonnis: 7 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1971 in [geboorteplaats 1] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
correspondentieadres: [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 10-014398-21:opzettelijk in strijd met een gedragsaanwijzing heeft gehandeld;
parketnummer 10-301788-20:zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld (
feit 1)
,[slachtoffer] heeft bedreigd (
feit 2) en opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel tot medewerking aan een speeksel- en bloedonderzoek (
feit 3);
parketnummer 08-101600-21: [slachtoffer] heeft mishandeld (
feit 1) en opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek (
feit 2).
Voluit luiden de tenlasteleggingen aan verdachte, dat:
parketnummer 10-014398-21
hij op of omstreeks 16 januari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 27 november 2020, gegeven door de officier van justitie te Arrondissementsparket Rotterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich gedurende de periode van 28 november 2020 tot en met 24 februari 2021 dient
te onthouden van contact met mevrouw [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1966 te [geboorteplaats 2] (Suriname), en/of
- zich gedurende de periode van 28 november 2020 tot en met 24 februari 2021 niet dient op te houden in/op/rond de [adres 1];
parketnummer 10-301788-20
1
hij, op of omstreeks 27 november 2020 te Rotterdam, zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door
- ( haar) aan de haren te trekken en/of (vervolgens) aan de haren voort te slepen/sleuren en/of
- met (een) vuist(en)/hand(en) tegen/naar/op het hoofd te slaan/stompen;
2
hij, op of omstreeks 27 november 2020 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "als je de politie belt, dan ga ik je vermoorden" en/of "ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij, op of omstreeks 27 november 2020 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d en/of 55e Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 1], inspecteur bij de politie eenheid Rotterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met
en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan een speekseltest en/of een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
parketnummer 08-101600-21
1
hij, (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 24 maart 2021 tot en met 26 maart 2021 te Enschede, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] één of meermaals (met kracht) op of tegen het lichaam te slaan, en/of
- één of meermaals (met kracht) een kratje, althans enig hard en/of zwaar voorwerp op of tegen het oor, althans op of tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te slaan/raken/gooien;
2
hij, op of omstreeks 26 maart 2021 te Borne, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en/of artikel 55e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalistant 6], hulpofficier van justitie,
welke ambtenaar was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.

3. De bewijsmotivering

3.1
Parketnummer 10-014398-21
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte het feit heeft bekend.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.2
Parketnummer 10-301788-20
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde partiële vrijspraak gevorderd van het strafverzwarende onderdeel “echtgenote/levensgezel” in de tenlastelegging.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden van het tweede gedachtestreepje – te weten het stompen/slaan op/tegen het hoofd van aangeefster – wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de woorden "als je de politie belt, dan ga ik je vermoorden" heeft gebezigd. De raadsman stelt dat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken dient te worden. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de redengevende feiten en omstandigheden van de feiten 1, 2 en 3 hierna gezamenlijk bespreken.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 november 2020 was verdachte in de woning van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), gelegen aan de [adres 1]. Zij waren destijds religieus, maar niet voor de wet, gehuwd. Er ontstond ruzie tussen verdachte en [slachtoffer], omdat [slachtoffer] wilde dat verdachte haar woning zou verlaten. Verdachte ging tekeer in de woning en zei op enig moment tegen [slachtoffer] "Ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden". [slachtoffer] rende naar de galerij van haar flatwoning. Op het moment dat zij bij een buurvrouw op de deur aan het bonken was, sleurde verdachte haar aan haar haren terug naar de woning. Dit werd waargenomen door een buurtbewoner, die hier vervolgens een melding van maakte bij de politie. Verdachte heeft [slachtoffer] ook op haar hoofd geslagen. Een verbalisant die na het incident ter plaatse kwam, voelde een bult op het hoofd van [slachtoffer] en zag een schaafwond op haar linkerknie. Verdachte werd aangehouden en overgebracht naar een politiebureau in Rotterdam. Verdachte werd voorgeleid aan [verbalisant 1], inspecteur bij politie eenheid Rotterdam en hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie beval verdachte medewerking te verlenen aan een speekseltest. Verdachte wilde hier niet aan meewerken. Vervolgens beval de hulpofficier van justitie verdachte mee te werken aan een bloedonderzoek. Hij wees verdachte erop dat hij zich schuldig maakte aan overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht (Sr). Desondanks verleende verdachte geen medewerking aan het bloedonderzoek.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] aan haar haren de woning heeft binnengetrokken. Hij kan zich niet herinneren dat hij op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor bekend dat hij "Ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden" tegen [slachtoffer] heeft gezegd.
De overwegingen en conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 1
-
Bewijsoverweging
De verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging, het kortgezegd aan de haren trekken, vindt steun in de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de melding van de buurtbewoner. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan de haren van [slachtoffer] heeft getrokken en haar aan haar haren voort heeft gesleurd/gesleept. De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, zoals ten laste is gelegd onder het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging. De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de bevindingen van de verbalisanten over de bult op het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, maar gebleken is dat verdachte zich in het algemeen nog maar weinig kan herinneren van de periode waarin het tenlastegelegde feit zich heeft afgespeeld. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] over wat zich op 27 november 2020 heeft afgespeeld. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de bult op het hoofd op een andere manier, bijvoorbeeld door het aan de haren trekken, is ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de tenlastegelegde geweldshandelingen heeft gepleegd.
-
Partiële vrijspraak
Uit het dossier is gebleken dat verdachte en [slachtoffer] religieus gehuwd waren ten tijde van het tenlastegelegde feit. Het betrof geen burgerlijk (wettelijk) huwelijk. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] de echtgenote van verdachte, in de zin van artikel 304 Sr, was. Om vast te stellen dat sprake was van het begrip levensgezel, is het nodig dat het gaat om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten (Hof Amsterdam, 9 februari 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3969).
De rechtbank maakt uit het dossier op dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde feit niet samenwoonden en dat verdachte niet over de sleutel van de woning van [slachtoffer] beschikte. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat hun verhouding ook niet van dien aard is geweest dat [slachtoffer] kan worden aangemerkt als de levensgezel van verdachte, in de zin van artikel 304 Sr.
De rechtbank acht derhalve het bestanddeel “zijn echtgenote/levensgezel” niet bewezen en zal verdachte – in navolging van het standpunt van de officier van justitie – van die strafverzwarende omstandigheid vrijspreken.
-
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat zij verdachte vrijspreekt van de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandeling tegen zijn echtgenote/levensgezel is begaan.
De overwegingen en conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 2
-
Bewijsoverweging
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van bedreiging. Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij de woorden "Ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden" heeft gebezigd. De rechtbank zal de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd gebruiken voor het bewijs, nu verdachte deze verklaring kort na het incident, nog op dezelfde dag heeft afgelegd. Hetgeen zich op die dag heeft voorgedaan lag op dat moment immers nog vers in het geheugen. De rechtbank acht op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de bekennende verklaring van verdachte tijdens zijn politieverhoor wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd door haar de woorden "Ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden" toe te voegen.
-
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de mondelinge uitlating “als je de politie belt, dan ga ik je vermoorden” heeft gedaan. Het dossier bevat hierover alleen de verklaring van [slachtoffer]. Verdachte heeft dit onderdeel van de tenlastelegging ontkend. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
-
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat zij verdachte vrijspreekt van de bewoordingen "als je de politie belt, dan ga ik je vermoorden".
De overwegingen en conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 3
Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een speekseltest en een bloedonderzoek nadat hem, op grond van artikel 55d, eerste lid, en artikel 55e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, was bevolen daaraan mee te werken.
3.3.
Parketnummer 08-101600-21
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de redengevende feiten en omstandigheden van de feiten 1 en 2 hierna gezamenlijk bespreken.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 maart 2021 waren verdachte en [slachtoffer] in de woning van verdachte, gelegen aan het [adres 2]. Er ontstond een conflict in de woning. Verdachte pakte een kratje en gooide dit kratje tegen het hoofd van [slachtoffer]. Een dag later, op 25 maart 2021, ontstond er opnieuw een conflict tussen verdachte en [slachtoffer] in de woning van verdachte. Verdachte sloeg met zijn vlakke hand tegen het lichaam van [slachtoffer]. De verbalisanten die naar aanleiding van een melding ter plaatse kwamen, voelden dat [slachtoffer] een grote bult op haar hoofd had. Verdachte werd aangehouden en voorgeleid aan [verbalistant 6], hulpofficier van justitie, op het arrestantencomplex te Borne. Aldaar beval de hulpofficier van justitie verdachte zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 55e, derde lid, Sv. Verdachte weigerde mee te werken. Ook nadat aan verdachte door zowel de hulpofficier van justitie en de GGD-arts de consequenties van de weigering waren uitgelegd, volhardde verdachte in zijn weigering.
De overwegingen en conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot de mishandelingen op 24 en 25 maart 2021 vindt steun in de bevindingen van de verbalisanten over het letsel dat zij bij haar hebben waargenomen op 25 maart 2021. Verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor ook niet ontkend dat hij zich agressief heeft gedragen jegens [slachtoffer] en dat hij een kratje in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] over wat zich op 24 en 25 maart 2021 heeft afgespeeld in de woning van verdachte. De rechtbank concludeert op grond van de verklaring van [slachtoffer], het bij haar waargenomen letsel, alsmede op grond van de verklaring van verdachte zelf, dan ook dat verdachte de mishandeling zoals ten laste gelegd heeft begaan.
De overwegingen en conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor aan feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 10-014398-21
hij op 16 januari 2021 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 27 november 2020, gegeven door de officier van justitie te Arrondissementsparket Rotterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich gedurende de periode van 28 november 2020 tot en met 24 februari 2021 dient te onthouden van contact met mevrouw [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1966 te [geboorteplaats 2] (Suriname), en
- zich gedurende de periode van 28 november 2020 tot en met 24 februari 2021 niet dient op te houden in/op/rond de [adres 1];
parketnummer 10-301788-20
1
hij, op 27 november 2020 te Rotterdam, [slachtoffer], heeft mishandeld door
- (haar) aan de haren te trekken en (vervolgens) aan de haren voort te slepen/sleuren en
- tegen het hoofd te slaan;
2
hij, op 27 november 2020 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden";
3
hij, op 27 november 2020 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d en 55e Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 1], inspecteur bij de politie eenheid Rotterdam, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan een speekseltest en een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
parketnummer 08-101600-21
1
hij, op meerdere tijdstippen in de periode van 24 maart 2021 tot en met 26 maart 2021 te Enschede [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermaals tegen het lichaam te slaan, en
- een kratje tegen het hoofd van die [slachtoffer] te gooien;
2
hij, op 26 maart 2021 te Borne, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalistant 6], hulpofficier van justitie, welke ambtenaar was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 184, 184a, 285 en 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 10-014398-21
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
parketnummer 10-301788-20, feit 1
het misdrijf: mishandeling;
parketnummer 10-301788-20, feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling;
parketnummer 10-301788-20, feit 3
het misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, meermalen gepleegd;
parketnummer 08-101600-21, feit 1
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd;
parketnummer 08-101600-21, feit 2
het misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder andere rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in het kader van de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het drugsgebruik van verdachte inmiddels onder controle is en dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Bovendien is de relatie met de aangeefster, weliswaar op vriendschappelijke basis, weer hersteld. De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn toenmalige partner, [slachtoffer], meermalen mishandeld en bedreigd. Ook heeft verdachte zich niet gehouden aan een gedragsaanwijzing, opgelegd door de officier van justitie, met daarin een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat waar zij woonde. Verdachte heeft zich in strijd met deze gedragsaanwijzing toch bij de woning van [slachtoffer] opgehouden. Juist binnen de relationele sfeer dienen veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit gewaarborgd te zijn. Verdachte heeft hier, met zijn handelen, ernstig inbreuk op gemaakt. Een aantal van de onderhavige feiten werd bovendien gepleegd in of rondom de woning van [slachtoffer], de plek bij uitstek waar zij zich veilig moet kunnen voelen. Tot slot heeft verdachte tweemaal geweigerd mee te werken aan een speeksel- en/of bloedonderzoek. Door het weigeren mee te werken aan deze onderzoeken heeft verdachte door het bevoegd gezag genomen besluiten genegeerd en kon er niet worden vastgesteld of verdachte daadwerkelijk verdovende middelen had gebruikt en zo ja, in welke mate. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 3 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte na onderhavige strafbare feiten niet opnieuw is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank kennisgenomen van het feit dat verdachte op 22 maart 2022 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld voor een belediging gepleegd op 6 december 2019. Derhalve is artikel 63 Sr (formeel) van toepassing. Voorts heeft verdachte voor de bewezenverklaarde feiten in totaal vier dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 29 februari 2024, opgemaakt door [naam 2], reclasseringswerker bij GGZ Fivoor te Rotterdam. Hieruit komt het volgende naar voren. Verdachte en [slachtoffer] zijn na onderhavige strafbare feiten een periode uit elkaar geweest, maar zijn in 2022 opnieuw gaan samenwonen. Er heeft na onderhavige feiten geen geweld meer plaatsgevonden binnen de relatie. Inmiddels is de (partner)relatie verbroken, maar is er sprake van vriendschappelijk contact. Verdachte gebruikte ten tijde van de verdenkingen medicatie, cocaïne en methadon en dat is van invloed geweest op het delict gedrag. De reclassering beschouwt onder andere middelengebruik dan ook als een delictgerelateerde factor. Verdachte heeft inmddels structurele dagbesteding in de vorm van werk. Hij staat op de wachtlijst voor een behandeltraject bij Antes. Het risico op recidive alsmede het risico op letsel wordt door de reclassering ingeschat als laag. Gelet op de omstandigheden dat de strafbare feiten jaren geleden hebben plaatsgevonden, verdachte niet opnieuw in aanraking met politie en justitie is gekomen in verband met geweld jegens [slachtoffer] en verdachte een jaar abstinent is van middelen acht de reclassering interventies of toezicht niet geïndiceerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn agressieve gedrag ten tijde van de bewezenverklaarde feiten werd veroorzaakt door het combinatiegebruik van cocaïne en het medicijn Funitrazepam. Anders dan uit het reclasseringsadvies blijkt, heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat hij weer af en toe cocaïne gebruikt. Hoewel verdachte inmiddels is gestopt met het gebruik van het medicijn Funitrazepam, acht de rechtbank het enigszins zorgelijk dat verdachte is teruggevallen in het gebruik van cocaïne, nu dit in het verleden – in combinatie met andere medicatie – bij hem heeft geleid tot agressief gedrag, waaronder de bewezenverklaarde feiten.
De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Een eindvonnis dient vervolgens in de regel binnen twee jaren te volgen. Verdachte is eerst op 26 maart 2021, in de zaak onder parketnummer 10-014398-21, in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Op 7 februari 2025 wijst de rechtbank vonnis in de zaak van verdachte. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, dat dit vonnis bijna twee jaren na het verstrijken van de redelijke termijn wordt gewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze aanzienlijke overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal daarom, conform de eis van de officier van justitie, aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn oordeelt de rechtbank dat oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 10-014398-21, onder parketnummer 10-301788-20 feit 1, feit 2 en feit 3 en het onder parketnummer 08-101600-21 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 10-014398-21
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
parketnummer 10-301788-20, feit 1
het misdrijf: mishandeling;
parketnummer 10-301788-20, feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling;
parketnummer 10-301788-20, feit 3
het misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, meermalen gepleegd;
parketnummer 08-101600-21, feit 1
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd;
parketnummer 08-101600-21, feit 2
het misdrijf: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing (geschorste) bevel voorlopige hechtenis parketnummer 10-014398-21
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Piksen, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
Buiten staat
Mr. Heijink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de dossiers van politie eenheid Rotterdam met nummers PL1700-2021016394 en PL1700-2021016394 en pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021133750. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Parketnummer 10-014398-21
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering;
2.
Een geschrift, te weten een door de officier van justitie krachtens artikel 509hh Wetboek van Strafvordering gegeven gedragsaanwijzing d.d. 27 november 2020, pagina 12 e.v;
3.
Een geschrift, te weten een akte van uitreiking van de gedragsaanwijzing te beëindiging van ernstige overlast, BVH-nummer 2020387507, van 27 november 2020.
Parketnummer 10-301788-20, feit 1 en feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 november 2020, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 4 e.v.:
Ik wil aangifte doen van mishandeling en bedreiging tegen mijn partner [verdachte]
. We kregen ruzie over het feit dat ik hem weg wilde hebben. Toen ging hij zo tekeer. Ik kon mijn voordeur uitrennen en ben toen naar de buurvrouw gerend. Toen stond hij achter mij en trok mij aan mijn haren naar binnen. Dat deed zo'n pijn. Hij heeft mij ook op mijn hoofd geslagen. Daar heb ik nu een bult. Door het slepen over de galerij heb ik mijn knie bezeerd.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2020, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 6 e.v.:
Op vrijdag 27 november 2020, werden wij, verbalisanten, door het
Operationeel Centrum gestuurd naar de [adres 1]. Daar zou
melder een man en vrouw zien en horen die ruzie hebben.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], had de melder reeds telefonisch
gesproken. Ik hoorde dat hij mij het volgende verklaarde: "Ik sta in mijn tuin en ik
kijk op de galerij van de [adres 1]. Ik zag daar net een man en vrouw op de
galerij die ruzie hadden. Ik zag dat hij haar aan haar haren naar binnen sleurde
Op vrijdag 27 november 2020 kwamen wij ter plaatse aan op de [adres 1]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde op het achterhoofd van [slachtoffer] een bult. Ook zag ik een schaafwond op de linkerknie.
Op vrijdag 27 november 2020 heb ik, verbalisant van [verbalisant 3], [verdachte] aangehouden.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, de verklaring van verdachte:
Op 27 november 2020 was [slachtoffer] op de galerij van het flatgebouw waarin zij woont. Toen trok ik haar aan haar haren de woning binnen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 november 2020, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 10 e.v.:
A: Ik heb tegen haar gezegd: "[slachtoffer] ik sla je niet. Ik gooi je gewoon van 2 hoog naar beneden." Dat heb ik gezegd.
Parketnummer 10-301788-20, feit 3
1.
Het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding van 27 november 2020, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 24 e.v.:
Op vrijdag 27 november 2020 om 03:30 uur, werd voor mij, [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Rotterdam, hulpofficier van justitie, op de locatie Rotterdam geleid de verdachte:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Overige opmerkingen
Gezien het feit dat verdachte wordt verdacht van een geweldsmisdrijf en de verbalisanten sterke aanwijzingen hadden dat verdachte onder invloed van drugs was hebben zij hem bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek. Verdachte had zijn medewerking geweigerd. Tijdens de voorgeleiding heb ik verdachte eerst bevolen mee te werken aan een speekseltest daar deze stap was overgeslagen op straat. Verdachte gaf aan hier niet aan mee te werken. Vervolgens vroeg ik hem mee te werken aan een bloedonderzoek, verdachte weigerde dit ook. Vervolgens beval ik verdachte mee te werken aan een bloedonderzoek. Ik hoorde verdachte zeggen: "ik werk niet mee, ik laat niet in mij prikken. Ik ben niet onder invloed." Ik heb verdachte medegedeeld dat hij zich ook schuldig maakte aan overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht, het niet voldoen aan bevel of vordering. Ik
hoorde verdachte antwoorden dat dit hem niet interesseerde
Parketnummer 08-101600-21, feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op p. 21 e.v.:
Op donderdag 25 maart was ik bij [verdachte] in de woning aan het [adres 2].
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 28 e.v.:
Woensdag 24 maart 2021 begon [verdachte] tegen mij te schreeuwen en mij te bedreigen. Opeens pakte [verdachte] een plastic krat en gooide dit tegen mijn hoofd. Dit deed pijn. Donderdag 25 maart (de rechtbank begrijpt: 2021) liep [verdachte] op mij af en werd boos. Hij begon mij te slaan met vlakke hand op mijn lichaam. Hij sloeg mij onder andere op mijn armen en hoofd.
3.
Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 12 e.v.:
Op donderdag 25 maart 2021, omstreeks 23.30 uur, kregen wij, verbalisanten, het
verzoek van het Operationeel Centrum Hengelo om te gaan naar het [adres 2]
. [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] haar met een plastic krat tegen het hoofd had geslagen. [slachtoffer] had hierdoor een grote bult op haar hoofd. Ik verbalisant [verbalisant 4], voelde dat [slachtoffer] een dikke bult op haar achterhoofd had.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 39 e.v.:
Het klopt dat ik een krat heb gegooid.
Parketnummer 08-101600-21, feit 2
1.
Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 12 e.v.:
Wij, verbalisanten, hebben verdachte aangehouden. Ik, verbalisant, [verbalisant 5] nam een speekseltest af bij de verdachte, deze scoorde
positief op amfetamine, cocaïne en opiaten. In het arrestantencomplex te Borne werd
om 01.21 uur door HOvJ [verbalistant 6] het bevel medewerking bloedonderzoek gegeven.
2.
Het proces-verbaal van gebruik middelen bij geweldsdelicten van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 7 e.v.:
Bloedonderzoek
Op vrijdag 26 maart 2021 is door de hulpofficier van justitie [verbalistant 6], de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 55e lid 3 Sv.
Weigering
De verdachte weigerde, na mededeling van de gevolgen daarvan, mee te werken aan het
bloedonderzoek, waardoor hij tevens als verdachte van artikel 184 Sr (niet opvolgen
van bevel of vordering) wordt aangemerkt. De weigering bleek uit: nadat verdachte zowel door de HOVJ als door de GGD arts was uitgelegd wat de consequenties waren van een weigering bleef verdachte de woorden uitspreken:" Ik wil niet geprikt worden. Er komt geen naald in mij, doei".
3.
Het proces-verbaal van voorgeleiding in verband me aanhouding van 26 maart 2021, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 14 e.v.:
Op vrijdag 26 maart 2021, werd aan mij, [verbalistant 6] ,
inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, hulpofficier van justitie, op de
locatie [adres 3] voorgeleid de verdachte:
Achternaam : [verdachte]
Voornaam : [verdachte]
Ik verbalisant [verbalistant 6], tevens hulpofficier van justitie, heb verdachte tijdens de
voorgeleiding bevolen medewerking te verlenen aan een bloedproef. Verdachte weigerde medewerking te
verlenen aan een bloedproef. Ook na het wijzen op consequenties hiervan, en de uitleg
van de GGD arts, bleef verdachte weigeren medewerking te verlenen.