In deze zaak vordert partij A, een verhuurder, de beëindiging van de huurovereenkomst met partij B, de huurder, en de ontruiming van de bedrijfsruimte. Partij A stelt dat zij de ruimte dringend nodig heeft voor eigen gebruik in verband met een renovatie. Partij B verzet zich tegen deze vordering en stelt aanspraak te maken op schadeloosstelling of schadevergoeding indien de vordering wordt toegewezen. In een eerder vonnis van 20 mei 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat partij A de noodzaak tot renovatie aannemelijk heeft gemaakt. Partij B kreeg de gelegenheid om haar verhuis- en inrichtingskosten nader te onderbouwen. De kantonrechter heeft de beëindigingsvordering toegewezen, met een tegemoetkoming voor partij B in de verhuis- en inrichtingskosten. Partij A kreeg een termijn van twee weken om te beslissen of zij de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst wil intrekken. De kantonrechter heeft de einddatum van de huurovereenkomst vastgesteld op 1 februari 2026. De proceskosten worden gecompenseerd, en de kantonrechter heeft de mogelijkheid voor partij A om de vordering in te trekken benadrukt. De uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis op 2 december 2025.