ECLI:NL:RBOVE:2025:6962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
C/08/338180 / FA RK 25-2326
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 4 december 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de vervangende toestemming voor een verhuizing van de moeder met hun minderjarige kinderen naar een andere plaats. De moeder verzocht de rechtbank om toestemming voor de verhuizing naar [plaats 2], omdat zij daar een woning had toegewezen gekregen en de omgeving haar bekend was. De vader verzette zich tegen de verhuizing, omdat hij vreesde dat dit grote gevolgen zou hebben voor het contact met de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat er geen acute noodzaak voor de verhuizing was aangetoond en de moeder onvoldoende had voorbereid. De rechtbank oordeelde dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen was, die geworteld zijn in hun huidige omgeving en dat de communicatie tussen de ouders over de verhuizing niet adequaat was verlopen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige zorgregeling niet gewijzigd zou worden. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken voor [kind 1].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/338180 / FA RK 25-2326
beschikking van 4 december 2025
in de zaak van
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. S.C. Janssens-van Drooge,
en
[de vader],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. J.A.C.H. Hana.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift (met bijlagen), binnengekomen op 9 september 2025;
  • een brief van 30 oktober 2025 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het verweerschrift (met bijlagen), binnengekomen op 3 november 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten
deuren op 6 november 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat:
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
1.3.
De rechter heeft op 14 oktober 2025 met [kind 1] gesproken en [kind 2] heeft per brief laten weten wat hij van de verzoeken vindt. De rechtbank heeft dit met ouders gedeeld en de ouders hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen de navolgende kinderen:
[kind 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2010,
[kind 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2012.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de minderjarigen. Dit betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de minderjarigen nemen.
2.4.
Bij beschikking van 19 april 2022 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en in de beschikking is bepaald dat het ouderschapsplan daarvan deel uitmaakt. Deze beschikking is op 9 mei 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In het ouderschapsplan zijn de ouders – voor zover relevant – het volgende overeengekomen:
  • de minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder en zullen op haar adres in de Basisregistratie Personen ingeschreven staan;
  • de minderjarigen verblijven week op week af bij beide ouders met als wisseldag de zondag na het avondeten waarbij de ouder bij wie de minderjarigen het laatst verbleven de minderjarigen naar de andere ouder brengt;
  • ouders spreken af dicht bij elkaar te blijven wonen, en in ieder geval in [plaats 1] of directe omgeving teneinde co-ouderschap/gedeeld ouderschap te kunnen uitoefenen;
  • mocht de vader of de moeder buiten [plaats 1] gaan wonen of een andere baan krijgen die invloed heeft op de zorgverdeling, dan wordt de zorgverdeling opnieuw bekeken.

3.De verzoeken

3.1.
De moeder verzoekt de rechter - na wijziging tijdens de mondelinge behandeling - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de minderjarigen naar [plaats 2];
haar vervangende toestemming te verlenen om [kind 1] naar een school in [plaats 2] te laten gaan;
de zorg- en contactregeling voor [kind 1] te wijzigen waarbij [kind 1] contact met de vader heeft gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond na het eten en de helft van de feestdagen en vakanties.
3.2.
Ter onderbouwing van de verzoeken onder a) en b) heeft de moeder gesteld dat er voldoende gronden zijn om haar vervangende toestemming te verlenen. Op dit moment huurt de moeder tijdelijk een woning, die zij op korte termijn moet verlaten. Het lukt de moeder al drie jaar niet om een andere woning te vinden in [plaats 1]. Hierdoor ervaart de moeder stress. Vanwege de lange wachtlijsten in [plaats 1] voor sociale huurwoningen en omdat een woning in de particuliere sector voor de moeder niet (langer) betaalbaar is, heeft zij haar zoekgebied uitgebreid naar [plaats 2]. De moeder is bekend met de omgeving [plaats 2] aangezien zij daar is opgegroeid, de familie van de moeder daar woont en de minderjarigen van jongs af aan in [plaats 2] komen en daar graag verblijven. De moeder meent dat een vaste woonplek positief bijdraagt aan haar gezondheid en aan de mogelijkheid om (meer) te gaan werken.
De verhuizing heeft volgens de moeder geen gevolgen voor de zorgregeling tussen de vader en [kind 1], omdat [kind 1] feitelijk al langere tijd slechts een lang weekend per veertien dagen van donderdagavond tot maandagmorgen bij de vader verblijft. [kind 1] zal in [plaats 2] naar een praktijkschool gaan. Wat de moeder betreft kan de huidige zorgregeling tussen [kind 2] en de vader blijven doorlopen, waarbij [kind 2] om de week vanuit [plaats 2] naar [plaats 1] naar school gaat.

4.Het verweer

De vader voert verweer tegen - zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard - alle verzoeken van de moeder en concludeert tot afwijzing van deze verzoeken. De belangrijkste reden dat de vader zijn toestemming voor de verhuizing weigert, is dat de verhuizing grote gevolgen zal hebben voor het contact tussen de vader en de kinderen. Door de verhuizing zal de afstand tussen hen groter worden. Daarnaast is de vader van mening dat de verhuizing niet noodzakelijk is, omdat niet blijkt dat de moeder haar huidige woning al binnenkort moet verlaten. Ook voert de vader aan dat de verhuizing niet goed is doordacht en/of voorbereid. De woning in [plaats 2] is opnieuw een tijdelijke woning die maar twee slaapkamers heeft. Die woonsituatie zal geen verbetering opleveren ten opzichte van de huidige woonsituatie en de moeder heeft niet goed nagedacht over de gevolgen van de verhuizing. Verder is de vader van mening dat de verhuizing een belasting is voor de kinderen. [kind 2] moet om de week gaan reizen voor school, beide kinderen moeten reizen in het kader van de zorgregeling en daarnaast moeten de kinderen afscheid nemen van hun vertrouwde omgeving. De vader betwist de stelling van de moeder over de binding van de kinderen met [plaats 2]. Ten slotte vindt de vader dat de communicatie over de verhuizing met hem en de kinderen niet goed is verlopen.

5.Het advies van de raad

De raad adviseert de rechtbank om de verzoeken van de moeder af te wijzen, omdat verhuizen de belangen van de kinderen niet dient. De verhuizing heeft veel consequenties voor de minderjarigen. Voor de minderjarigen vindt de raad het belangrijk dat zij makkelijk kunnen bewegen tussen beide ouders. Dat is met een verhuizing naar [plaats 2] niet meer mogelijk. Daarnaast wordt de uitvoering van een co-ouderschapregeling ingewikkelder door de afstand, alsook het uitoefenen van een sport ([kind 2] zit in [plaats 1] op basketbal), het onderhouden van vriendschappen en het hebben van een bijbaan in de (nabije) toekomst. Ook is de raad bezorgd over de gevolgen voor de relatie tussen de vader en [kind 1]. Ten slotte vraagt de raad zich af of de kinderen de gevolgen van de verhuizing kunnen overzien.

6.De mening van [kind 1] en [kind 2]

6.1.
[kind 1] kijkt ernaar uit om naar [plaats 2] te verhuizen, ook omdat zij stress heeft over de huidige woonsituatie in [plaats 1]. [plaats 2] voelt voor [kind 1] fijn, de familie van de moeder woont daar en zij kan in [plaats 2] naar school. [kind 1] vindt het belangrijk om haar vader te blijven zien, maar het moet niet te lang zijn omdat er vaak ruzie is over kleine dingen en zij zich niet vrij voelt om haar mening te geven. Daarom wil zij het liefst om de week van vrijdag uit school tot zondagavond naar de vader.
6.2.
[kind 2] wil de ene week bij de vader in [plaats 1] blijven wonen en de andere bij de moeder in [plaats 2]. Verder wil hij dit schooljaar in [plaats 1] afmaken en daarna kijken hoe het gaat.

7.De beoordeling

7.1.
De rechtbank zal de verzoeken van de moeder afwijzen. Dat betekent dat de moeder niet met de kinderen naar [plaats 2] mag verhuizen, dat zij [kind 1] niet mag inschrijven op een school in [plaats 2] en dat de huidige zorgregeling niet zal wijzigen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
Verhuizing
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de ouders in het kader van de echtscheiding met elkaar afspraken hebben gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. Daarnaast hebben de ouders afgesproken dicht bij elkaar te blijven wonen en in ieder geval in [plaats 1] of de directe omgeving om het co-ouderschap/gedeeld ouderschap te kunnen uitoefenen. Ook hebben zij afgesproken dat de zorgverdeling opnieuw wordt bekeken als de vader of de moeder buiten [plaats 1] gaat wonen of een andere baan gaat krijgen die invloed heeft op de zorgverdeling.
7.3.
De moeder heeft een woning in [plaats 2] toegewezen gekregen en wil met de minderjarigen naar [plaats 2] verhuizen. Omdat de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen zijn belast, heeft de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarigen en voor het wijzigen van de school voor [kind 1] in beginsel toestemming van de vader nodig. Als de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
7.4.
De vader verzet zich tegen de door de moeder voorgenomen verhuizing met de kinderen naar [plaats 2]. Tijdens de mondelinge behandeling is een vergelijk op grond van artikel 1:253a lid 5 BW niet mogelijk gebleken.
7.5.
Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van artikel 1:253a BW moeten de belangen van de kinderen een eerste overweging van de rechtbank vormen. Echter, conform vaste rechtspraak (onder meer Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5901) moet de rechtbank bij de beslissing over een geschil als het onderhavige, alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle belangen afwegen. Hieronder vallen onder meer:
* de noodzaak om te verhuizen;
* de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
* de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
* de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
* de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
* de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
* de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
* de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
* de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
7.6.
De rechtbank stelt vast dat partijen hebben afgesproken dat zij de zorg voor de minderjarigen gelijk zouden delen, maar dat in de praktijk het zwaartepunt van de zorg voor [kind 1] bij de moeder ligt. De ouders delen wel de zorg voor [kind 2] gelijk, zoals in het ouderschapsplan is overeengekomen.
7.7.
De rechtbank begrijpt op zichzelf de wens van de moeder om naar [plaats 2] te verhuizen. Zij heeft daar een woning met twee slaapkamers toegewezen gekregen, waardoor zij de mogelijkheid krijgt om ook op andere sociale huurwoningen te reageren. Daar komt bij dat de moeder is geboren en getogen in [plaats 2], haar familie daar nog woont en de moeder recent ook een baan heeft gevonden in [plaats 2].
7.8.
De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij op enig moment uit haar huurwoning in [plaats 1] moet, waarmee de noodzaak voor een verhuizing op termijn voor de rechtbank wel vaststaat. Onduidelijk is echter wanneer de moeder de woning in [plaats 1] moet verlaten. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het huurcontract in juli 2025 weer voor een half jaar is verlengd en dat de dochter van de verhuurder, die het plan heeft om in de woning te gaan wonen in verband met haar studie, er niet de volgende maand al in hoeft. De moeder heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij op korte termijn haar huidige woning dient te verlaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de voorgenomenverhuizing naar [plaats 2] noodzakelijk is. De rechtbank neemt in haar oordeel mee dat de moeder weliswaar al drie jaar lang op zoek is naar een sociale huurwoning, maar dat die zoektocht zich heeft beperkt tot [plaats 1]. Mede gelet op hetgeen de ouders in het ouderschapsplan zijn overeengekomen had van de moeder mogen worden verwacht dat zij meer alternatieven in de omgeving van [plaats 1] zou onderzoeken. Temeer omdat een verhuizing binnen de omgeving van [plaats 1] veel minder ingrijpend is voor de minderjarigen.
7.9.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en voorbereid. Bij e-mail van 24 juni 2025 heeft de moeder aan de vader bericht dat er nog niks is veranderd aan haar zoektocht naar een woning. Ze bericht daarbij aan de vader dat de mensen van wie zij de woning huurt, het huis nog niet nodig hebben en dat zij er daarom langer kan blijven. Vervolgens heeft de moeder op 30 juni 2025 gebeld met de vader dat zij een woning toegewezen heeft gekregen in [plaats 2]. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat zij op 24 juni 2025 al wel had gereageerd op de woning in [plaats 2], maar dat zij niet de verwachting had in aanmerking te komen voor de woning omdat zij niet in [plaats 2] woonachtig is en dat wel één van de voorwaarden van de gemeente [plaats 2] was. Ook heeft zij verklaard dat zij de vader in de afgelopen maanden überhaupt niet heeft ingelicht over haar zoektocht naar een woning. Het is invoelbaar dat het bericht over de verhuizing naar [plaats 2] voor de vader als een complete verrassing kwam en dat hij eerst met de moeder in gesprek wilde over de opties, mede gelet op de afspraken in het ouderschapsplan. De ouders hebben afgesproken om dicht bij elkaar te blijven wonen, en in ieder geval in [plaats 1] of de directe omgeving om co-ouderschap/gedeeld ouderschap te kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan ook op de weg van de moeder gelegen om, ondanks de moeizame communicatie, tijdig met de vader in overleg te gaan over haar voornemen om te verhuizen naar [plaats 2], omdat deze verhuizing grote gevolgen heeft voor de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De rechtbank maakt uit het feit dat de moeder het verzoek tot vervangende toestemming om [kind 2] in te schrijven op een school in [plaats 2] plotseling ter zitting heeft ingetrokken op dat er voor haar verschillende opties zijn voor een andere verdeling van de zorg voor de kinderen. Juist hierover had het gesprek tussen de ouders moeten gaan met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid en begrip over en weer. Het is de rechtbank niet gebleken dat de moeder zich hiervoor tot het uiterste heeft ingespannen.
7.10.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog als volgt. Vaststaat dat de minderjarigen, die 15 en 13 jaar oud zijn, geworteld zijn in [plaats 1]. Zij zijn in [plaats 1] geboren en getogen, zij gaan in [plaats 1] naar school, hebben daar hun vrienden en [kind 2] heeft daar zijn sport twee keer per week. De minderjarigen komen steeds meer op een leeftijd waarop zij hun eigen leven vorm gaan geven door sport, vrienden en bijbaantjes. Het wonen in twee huizen die ver uit elkaar liggen kan een belemmering zijn voor de minderjarigen en hun ontwikkeling. Weliswaar heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat de [kind 1] goed is in het leggen van contacten en dat zij geen vaste vriendinnengroep heeft, maar de moeder heeft tegelijk verklaard dat [kind 1] al wel een tijdje een vaste vriendin heeft. [kind 1] heeft aangegeven naar [plaats 2] te willen verhuizen, maar het is de vraag of zij de verhuizing en de gevolgen daarvan kan overzien. Datzelfde geldt voor [kind 2]. Als [kind 2] gedeeltelijk verhuist naar [plaats 2], betekent dit voor hem een aanzienlijke reistijd naar zijn school en sport in [plaats 1].
7.11.
Nu de moeder in haar wens om met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen onvoldoende rekening heeft gehouden met de hiervoor benoemde nadelige gevolgen daarvan, kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat die verhuizing in het belang van de kinderen is. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing naar [plaats 2] afwijzen.
Inschrijving scholen
7.12.
Afwijzing van het verzoek met betrekking tot de verhuizing brengt afwijzing van het verzoek met betrekking tot de inschrijving van [kind 1] op een school in [plaats 2] met zich.
Zorgregeling
7.13.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:377e juncto artikel 1:253a BW op verzoek van de ouders of van één van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.14.
Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is gebleken dat de moeder ten aanzien van [kind 1] de zorgregeling kort na de totstandkoming van de afspraken eenzijdig heeft gewijzigd en dat [kind 1] nu eenmaal per veertien dagen van donderdagavond tot maandagmorgen bij de vader verblijft. Ten aanzien van [kind 2] wordt de zorgregeling gevolgd zoals overeengekomen in het ouderschapsplan.
7.15.
Voordat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan worden gewijzigd moet er sprake zijn van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder aldus begrepen dat de wijziging van omstandigheden is gelegen in de verhuizing naar [plaats 2]. Nu de rechtbank geen vervangende toestemming verleent voor de verhuizing naar [plaats 2], is er ook geen sprake van gewijzigde omstandigheden. Dit betekent dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [kind 1].

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
wijst het verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats 2] en de inschrijving van [kind 1] op een school in [plaats 2] af;
8.2.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [kind 1].
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M. van der Hoeven, D.E. Schaap en J.A.M. Egberink, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2025 in tegenwoordigheid van J.C. Bouman, griffier.
De rechtbank stuurt een afschrift van deze beschikking naar de raad voor de kinderbescherming. De raad neemt de gegevens uit deze beschikking op in zijn registratie..
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.