ECLI:NL:RBOVE:2025:693

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
11086616 \ CV EXPL 24-1843
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en stagevergoeding in het kader van een gecombineerde stage- en arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, die in 2023 werkzaamheden heeft verricht voor SDI in het kader van een gecombineerde stage- en arbeidsovereenkomst, een vordering ingesteld voor betaling van diverse loonbestanddelen. Eiser stelt dat zij recht heeft op betaling van achterstallig loon en stagevergoeding, terwijl SDI de vordering betwist. De kantonrechter heeft op 4 februari 2025 uitspraak gedaan en de vordering grotendeels toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat SDI aan eiser nog loon en stagevergoeding verschuldigd is over de maanden mei en juni 2023, en dat de redenen die SDI aanvoert voor het stopzetten van de betalingen niet juridisch houdbaar zijn. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat eiser recht heeft op vakantietoeslag en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn voor rekening van SDI, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft de vordering tot afgifte van loonstroken en een eindafrekening toegewezen, maar de vordering tot betaling van niet-genoten vakantiedagen afgewezen. De wettelijke verhoging is gematigd tot 20% en de wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11086616 \ CV EXPL 24-1843
Vonnis van 4 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J.C. de Graaff,
tegen
SKY DUST INTELLIGENCE B.V.,
te Meppel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: SDI,
vertegenwoordigd door [naam].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 april 2024 met producties 1 t/m 13,
- diverse stukken SDI, ontvangen op de rechtbank via e-mail op 11 en 13 juni 2024,
- het e-mailbericht van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord van SDI van 22 september 2024,
- een conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] van 24 september 2024,
- de mondelinge behandeling van 10 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Inleiding

[eiser] heeft in 2023 werkzaamheden verricht voor SDI in het kader van een gecombineerde stage- en arbeidsovereenkomst. Volgens [eiser] heeft zij op grond van die overeenkomst nog recht op betaling van diverse loonbestanddelen. Zij heeft daarom een vordering ingesteld. SDI heeft de vordering betwist. In dit vonnis wijst de kantonrechter de vordering grotendeels toe en wordt uitgelegd waarom dat zo is.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn in een schriftelijke overeenkomst overeengekomen dat [eiser] op 2 februari 2023 bij SDI in dienst treedt in de functie van AI Engineer. Het betreft een overeenkomst voor bepaalde tijd, eindigend op 1 augustus 2023. De vakantietoeslag bedraagt 8% van het bruto jaarsalaris. De overeenkomst is gecombineerd met een stage-overeenkomst voor de periode van 2 februari 2023 tot 2023
3.2.
Er bestaat een afstudeerovereenkomst die is ondertekend door een vertegenwoordiger van stichting Hogeschool van Amsterdam als onderwijsorganisatie, door [naam] namens SDI, als bedrijf en stageverlener en door [eiser] als afstudeerder. Daarin is onder meer bepaald:
1.1
Afstudeerder voert één of meerdere opdrachten uit in opdracht van stageverlener van 02/02/2023 tot 30/06/2023 gedurende 40 uren per week.
1.2
De werkzaamheden van de afstudeerder bij stageverlener hebben een leerfunctie. Deze overeenkomst is derhalve geen arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek
3.3.
Op 1 juli 2023 zijn zowel de stage als de arbeidsovereenkomst beëindigd. Vanaf die datum heeft [eiser] geen werkzaamheden meer verricht voor SDI.
3.4.
[eiser] heeft van SDI betalingen van salaris en stagevergoeding ontvangen over de maanden februari, maart en april van 2023 van in totaal een bedrag van € 5.206,29.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert in deze procedure veroordeling van SDI tot betaling van:
een bedrag van € 9.375,00 bruto minus € 3.551,50 netto, wegens loon over de periode februari 2023 tot en met juni 2023, onder gelijktijdige verstrekking van een specificatie daarvan;
een bedrag van € 3.125,00 bruto minus het reeds betaalde bedrag van € 1.654,79 netto, wegens stagevergoeding over de periode februari 2023 tot en met juni 2023, onder gelijktijdige verstrekking van een specificatie daarvan;
een bedrag van € 295,00 bruto wegens aanvulling van het minimumloon;
een bedrag van € 930,52 bruto wegens opgebouwde maar nog niet genoten vakantiedagen;
en bedrag van € 750,00 bruto wegens vakantietoeslag;
de wettelijke rente over voornoemde loonbestanddelen vanaf 24 augustus 2024 dan wel vanaf een door de kantonrechter te bepalen datum tot aan de dag van volledige betaling van voornoemde loonbestanddelen;
de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over de hiervoor gevorderde loonbestanddelen;
een bedrag van € 910,45 voor buitengerechtelijke incassokosten.
Verder vordert [eiser] afgifte van een deugdelijke eindafrekening en de afgifte van deugdelijke loonstroken over de periode februari 2023 tot en met juni 2023, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag dat aan de veroordeling daartoe niet wordt voldaan met een maximum van € 10.000,00. En, ten slotte, vordert zij veroordeling van SDI in de kosten en de nakosten van deze procedure.
4.2.
SDI voert verweer. Volgens SDI moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vorderingen van [eiser] hebben betrekking op achterstallig loon. Voor de beoordeling van de vorderingen is allereerst van belang om vast te stellen wat partijen daarover zijn overeengekomen. Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre [eiser] nog aanspraak kan maken op betaling van loonbestanddelen. De kantonrechter overweegt daarom het volgende.
De duur van de overeenkomst en de hoogte van de beloning
5.2.
Tussen partijen staat vast dat er een gecombineerde arbeidsovereenkomst / stage-overeenkomst tot stand is gekomen. Hoewel het aanvankelijk de bedoeling van partijen was dat de arbeidsovereenkomst langer door zou lopen dan de stage-overeenkomst, is het in de praktijk anders gelopen. De kantonrechter stelt vast dat de gecombineerde overeenkomst feitelijk heeft geduurd van 2 februari 2023 tot en met 30 juni 2023. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] na 30 juni 2023 geen werkzaamheden meer voor SDI heeft verricht.
5.3.
Op grond van de stukken die partijen hebben overgelegd, valt niet eenduidig vast te stellen welke beloningsafspraken tussen partijen zijn gemaakt. Op de mondelinge behandeling hebben partijen echter verklaard dat zij het erover eens zijn dat er een salaris van € 1.875,00 bruto per maand is overeengekomen en dat er daarnaast een stagevergoeding is overeengekomen van € 625,00 netto per maand.
Moet SDI nog loon of stagevergoeding aan [eiser] betalen?
5.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] van SDI geen betalingen van loon en/of stagevergoeding meer heeft ontvangen over de maanden mei en juni van 2023. [eiser] vordert in deze procedure betaling daarvan. SDI heeft tegen die vordering verweer gevoerd.
5.5.
SDI heeft verschillende feiten en omstandigheden aangevoerd die voor haar een reden waren om te stoppen met de betalingen van loon en stagevergoeding aan [eiser]. Een reden is dat [eiser] in de visie van SDI de stageopdracht niet goed uitvoerde. Een andere reden is dat [eiser] volgens SDI naast het werk voor haar stage geen gewone arbeid voor SDI verrichtte. Daarnaast heeft SDI aangevoerd dat zij het [eiser] kwalijk neemt dat zij haar uren niet goed registreerde. De kantonrechter is van oordeel dat deze verweren van SDI niet slagen. Uitgangspunt in het arbeidsrecht is namelijk dat de werkgever loon moet betalen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van die hoofdregel, maar dan moet voor de werknemer wel duidelijk zijn dat zo’n situatie zich voordoet. In dit geval is van een dergelijke situatie niet gebleken. Bovendien valt het verweer niet goed te rijmen met de omstandigheid dat SDI de stageopdracht van [eiser] positief heeft gewaardeerd. De genoemde redenen bieden dus geen juridisch houdbare grondslag om de betaling van het loon en de stagevergoeding stop te zetten.
5.6.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat SDI aan [eiser] nog betaling van loon en stagevergoeding verschuldigd is over de maanden mei en juni van 2023. Dat betreft een bedrag aan loon van € 3.750,00 bruto te vermeerderen met 8% vakantietoeslag (€ 300,00). Voor de stage geldt dat SDI aan [eiser] nog dient te betalen een bedrag van € 1.250,00 netto. Over deze bedragen is SDI ook de wettelijke vertragingsrente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW.
5.7.
[eiser] heeft aanvankelijk gesteld dat de hoogte van het overeengekomen loon in strijd zou zijn met het geldende wettelijk minimumloon. De kantonrechter heeft er op de mondelinge behandeling op gewezen dat het loon volgens de verklaring van SDI betrekking had op twee werkdagen per week. Drie dagen in de week waren voor de stage. [eiser] heeft dit vervolgens niet betwist en zij heeft haar vordering op dit punt niet meer herhaald. De kantonrechter zal daarom de vordering van [eiser] op dit onderdeel afwijzen.
Vergoeding van niet genoten vakantiedagen en vakantietoeslag?
5.8.
[eiser] stelt dat zij nog recht heeft op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en vordert in verband daarmee betaling van een bedrag van € 930,52 bruto. De kantonrechter wijst die vordering af. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] namelijk erkend dat zij in de periode bij SDI wel vakantie heeft genoten. Dat er dan nog niet genoten vakantiedagen resteren is niet gebleken.
5.9.
[eiser] heeft een bedrag van € 750,00 bruto wegens betaling van vakantietoeslag gevorderd. SDI heeft in de conclusie van antwoord erkend dat de vakantietoeslag niet is uitbetaald. Hiervoor onder 5.6 is al de vakantietoeslag toegewezen over de maanden mei en juni. Over de maanden februari, maart en april bedraagt de vakantietoeslag € 450,00 bruto. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering, vermeerderd met de vertragingsrente daarover, daarom toe.
Afgifte loonstroken
5.10.
[eiser] heeft afgifte van loonstroken gevorderd over de hele periode van het dienstverband. De kantonrechter zal de vordering toewijzen voor zover het betreft de maanden mei en juni van 2023. Hiervoor is namelijk geoordeeld dat SDI het loon over de maanden mei en juni van 2023 nog moet betalen. Daar hoort bij dat zij over die maanden loonstroken aan [eiser] verstrekt. Verder heeft [eiser], in verband met de beëindiging van het dienstverband recht op een eindafrekening. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de veroordeling tot afgifte van de loonstroken een dwangsom te verbinden.
Wettelijke verhoging
5.11.
[eiser] heeft betaling van de wettelijke verhoging gevorderd. Zoals hiervoor in dit vonnis is vastgesteld, heeft SDI het loon over de maanden mei en juni van 2023 niet tijdig betaald. In verband daarmee is in beginsel de toewijzing van een wettelijke verhoging gerechtvaardigd. Voor de bepaling van de hoogte daarvan houdt de kantonrechter rekening met de omstandigheden dat de afspraken tussen partijen in die periode over het verloop van de stage en de arbeidsovereenkomst diffuus waren. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Zij heeft daartoe onderbouwd gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter ziet daarom aanleiding voor toewijzing van een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de vaststelling van de hoogte van dit bedrag gaat de kantonrechter uit van de som van de in dit vonnis toegewezen bedragen en de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor buitengerechtelijke incassokosten is daarom toewijsbaar een bedrag van € 707,50.
Is er een tegenvordering ingesteld?
5.13.
[eiser] heeft een conclusie van antwoord in reconventie ingediend omdat zij meende dat er door SDI tegenvorderingen werden ingesteld. SDI heeft echter op de mondelinge behandeling verklaard dat zij geen tegenvordering heeft ingesteld. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een beoordeling in reconventie.
Proceskosten
5.14.
SDI is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal SDI niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
Totaal
900,00
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
veroordeelt SDI om aan [eiser] te betalen:
een bedrag aan loon van € 3.750,00 bruto te vermeerderen met wettelijke verhoging van € 750,00 bruto,
een bedrag voor stagevergoeding van € 1.250,00 netto,
een bedrag voor vakantietoeslag over de maanden februari tot en met juni 2023 van € 750,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke verhoging van € 150,00 bruto,
e wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van dagvaarding, 24 april 2024, tot aan de dag van volledige betaling,
en bedrag van € 707,50 voor buitengerechtelijke incassokosten,
6.2.
veroordeelt SDI in de proceskosten van € 900,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.3.
veroordeelt SDI tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken door
mr. R.F. van Aalst op 4 februari 2025. (ap)