ECLI:NL:RBOVE:2025:6842

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
11911276 \ CV EXPL 25-3065
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling huurachterstand in kort geding

In deze zaak vordert eiser, een verhuurder, dat gedaagde, een huurder, de gehuurde bedrijfsruimte ontruimt en de huurachterstand betaalt. Gedaagde heeft sinds mei 2025 geen huur meer betaald en is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser, die onder andere de huurachterstand, een contractuele boete en de maandelijkse huur tot de ontruiming omvatten, grotendeels toegewezen. De huurovereenkomst loopt tot 28 februari 2026 en de huurachterstand bedraagt op het moment van de uitspraak € 10.068,45. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser niet onrechtmatig of ongegrond zijn en heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eiser heeft ook recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar deze zijn tot het wettelijke tarief beperkt. De proceskosten zijn toegewezen aan eiser, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11911276 \ CV EXPL 25-3065
Vonnis in kort geding van 25 november 2025
in de zaak van
[eiser],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. L.R. Brendel,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[bedrijf],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend zonder gemachtigde.

1.Waar gaat dit kort geding over?

1.1.
[gedaagde] huurt een bedrijfsruimte van [eiser]. Sinds mei 2025 betaalt [gedaagde] geen huur meer. [eiser] vordert daarom dat [gedaagde] wordt veroordeeld de bedrijfsruimte te ontruimen. [eiser] vordert ook veroordeling van [gedaagde] tot betaling van (onder andere) de huurachterstand, de contractuele boete en de maandelijkse huur tot de dag van de ontruiming. [gedaagde] is niet in de procedure verschenen. Daarom is tegen hem verstek verleend. De kantonrechter als voorzieningenrechter komen de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voor en worden (grotendeels) toegewezen.

2.De procedure

2.1.
[eiser] is deze procedure gestart met de betekende dagvaarding van 4 november 2025. Daarbij heeft hij vorderingen ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en heeft hij [gedaagde] opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2025. [eiser] en zijn gemachtigde mr. Brendel zijn verschenen. [gedaagde] is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
2.3.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] huurt van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
3.2.
De huurovereenkomst is ingegaan op 1 maart 2023 voor een periode van drie jaar en loopt daarmee door tot en met 28 februari 2026.
3.3.
De maandelijkse huur voor het gehuurde bedraagt € 1.438,35 (inclusief btw).
3.4.
Op grond van de huurovereenkomst moet de huur maandelijks bij vooruitbetaling vóór of op de eerste dag van de maand worden betaald. De algemene bepalingen voegen daaraan toe dat als er niet op tijd wordt betaald, een boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, met een minimum van € 300, verschuldigd is.
3.5.
Sinds mei 2025 heeft [gedaagde] geen huur meer betaald.
3.6.
De huurachterstand bedraagt tot vandaag € 10.068,45.

4.Het geschil

Wat vordert [eiser] en waarom?
4.1.
[eiser] vordert zoveel mogelijk onder uitvoerbaar bij voorraad verklaring
– samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen, betaling van de huurachterstand met daarover de wettelijke handelsrente, de contractuele boete en een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. [eiser] vordert ook de maandelijkse huurprijs vanaf 1 november 2025 tot de dag van de ontruiming en, in het geval dat de huur per maand niet op tijd wordt betaald, de wettelijke handelsrente. Tot slot vordert [eiser] de proceskosten met daarover de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] onderbouwt zijn vorderingen met de stelling dat [gedaagde], door een huurachterstand te hebben laten ontstaan, tekortschiet in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst en ontruiming gerechtvaardigd is.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat [gedaagde] niet is verschenen en dat de bij dagvaarding voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Daarom is tegen [gedaagde] verstek verleend. De voorzieningenrechter dient de vorderingen vervolgens toe te wijzen, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond voorkomen (artikel 139 Rv). In dit geval komen de vorderingen van [eiser] de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend en niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zullen de vorderingen grotendeels worden toegewezen in verband met het volgende.
5.2.
De voorzieningenrechter zal de contractuele boete van € 1.800,00 toewijzen, maar de wettelijke handelsrente over de huurachterstand afwijzen. Artikel 6:92 lid 2 BW bepaalt namelijk dat wat op grond van een boetebeding verschuldigd is, in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet, tenzij partijen daarvan afwijken. Dat [eiser] en [gedaagde] daarvan zijn afgeweken, is niet gesteld en niet gebleken.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.3.
[eiser] vordert € 1.753,18 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden, maar de voorzieningenrechter constateert dat het gevorderde bedrag hoger is dan het tarief dat volgens het Besluit hoort bij de gevorderde hoofdsom. De voorzieningenrechter zal daarom de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij die hoofdsom, namelijk € 1.059,58.
De proceskosten en wettelijke rente daarover
5.4.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom de proceskosten (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om de procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dat zijn de kosten die [eiser] maakt om [gedaagde] ertoe te brengen aan de veroordelingen in dit vonnis te voldoen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals hierna vermeld)
Totaal
1.080,45
5.5.
Zoals opgemerkt, vallen onder de proceskosten ook de nakosten. Dat betekent dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna is betekend, hij ook de betekeningskosten aan [eiser] moet betalen.
5.6.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal de voorzieningenrechter ook toewijzen. De wettelijke rente is [gedaagde] verschuldigd als hij de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft betaald.
De uitvoerbaarheid bij voorraad zal worden toegewezen
5.7.
De veroordelingen zullen, zoals [eiser] heeft gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat dit vonnis meteen kan worden uitgevoerd als [gedaagde] niet aan de veroordelingen voldoet, ook als hoger beroep zou worden ingesteld (artikel 233 Rv).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde aan de [adres] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met medeneming van al het zijne en de zijnen, onder afgifte van alle sleutels aan [eiser];
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] € 10.068,45 aan achterstallige huur berekend tot en met 1 november 2025 te betalen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] € 1.800,00 aan contractuele boetes te betalen;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een bedrag van € 1.059,58 aan buitengerechtelijke kosten te betalen;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] vanaf 1 november 2025 per maand tot aan de dag van ontruiming van het gehuurde aan de [adres], de maandelijkse huurprijs inclusief servicekosten van € 1.438,35 (inclusief btw) te betalen, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata, zijnde de eerste van iedere maand, tot de dag van gehele betaling;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.080,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken door mr. C.A. de Beaufort op 25 november 2025.