ECLI:NL:RBOVE:2025:6820

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
08/088127-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van afpersing en bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing en bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit een incident op 10 december 2022, waarbij de verdachte en medeverdachten zouden hebben geprobeerd de aangever, [slachtoffer], af te persen door hem te bedreigen met geweld. Tijdens de zitting op 4 september en 7 oktober 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever en getuigen onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor de overtuiging ontbrak dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/088127-23 (P)
Datum vonnis: 7 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 september 2025 en 7 oktober 2025
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Tanoglu, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij door mr. R.E.H. Jager, advocaat in Amersfoort, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
10 december 2022 in Enschede samen met (een) ander(en) dan wel alleen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft proberen af te persen tot de afgifte van een geldbedrag door hem te bedreigen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te omstreeks 13:30 uur te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een maandelijks geldbedrag, in elk geval van enig geld, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s)
-naar de [bedrijf] van die [slachtoffer] gereden en/of heeft/hebben die [bedrijf]
betreden en/of (daarbij)
-die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘ [bedrijf] gaat sluiten en nu ga jij meer verdienen, dus moet je de winst met mij delen. Jij moet mij elke maand € 8500,- euro betalen’ en/of (daarbij)
-op die [slachtoffer] is toegelopen en/of (daarbij) tijdens het maken van een schietgebaar een vinger op/tegen diens hoofd geplaatst en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘ik ga je doodschieten’ en/of ‘je krijgt een kogel door je hoofd heen’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleidooi, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 10 december 2022, omstreeks 13:30 uur, zijn [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] (hierna: [verdachte] ) naar de [bedrijf] in [adres 2] gegaan van aangever [slachtoffer] . In het kantoor van de [bedrijf] heeft een woordenwisseling plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds over de winsten die moesten worden verdeeld. Bij deze woordenwisseling zou [verdachte] [slachtoffer] hebben bedreigd met de dood, waarna [verdachte] is weggelopen. [medeverdachte 1] is op dat moment bij [slachtoffer] in het kantoor gebleven. [verdachte] vertelde aan [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), de broer van [medeverdachte 1] , dat er een woordenwisseling had plaatsgevonden tussen [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 2] heeft zich daarop rond 13:45 uur boos naar de [bedrijf] van [slachtoffer] begeven. In het kantoor van de [bedrijf] vindt opnieuw een woordenwisseling plaats, nu tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. Hierbij zou [medeverdachte 2] volgens aangever hebben geroepen dat [slachtoffer] de [bedrijf] aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moest teruggeven. Vervolgens zou [medeverdachte 2] [slachtoffer] met een mes hebben bedreigd en daarbij hebben geroepen: “Ik ga je doodmaken”. Hierna is [medeverdachte 2] de [bedrijf] uitgelopen. [medeverdachte 1] bleef nog in het kantoor met [slachtoffer] . Op enig moment heeft ook [medeverdachte 1] de [bedrijf] verlaten.
Omstreeks 21.00 uur kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opnieuw naar de [bedrijf] . In de [bedrijf] was de (stief)zoon van [slachtoffer] aanwezig, genaamd [naam]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben een huurbeëindigingsovereenkomst achtergelaten voor [slachtoffer] . Hierin stond dat per 5 januari 2023 de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden werd beëindigd. Op 11 december 2022 heeft [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] via WhatsApp een bericht gestuurd waarin stond: “Zijn de papieren getekend. [medeverdachte 2] vraagt hierom, dat moet vandaag afgerond worden en teruggestuurd worden". Hierna heeft [slachtoffer] aangifte gedaan bij de politie.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ontkennen dat zij [slachtoffer] hebben afgeperst.
4.3.1
Vrijspraak
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit zijn er verklaringen afgelegd door [slachtoffer] , [naam] en een medewerker van de [bedrijf] enerzijds en verdachte en zijn medeverdachten anderzijds. Deze verklaringen staan haaks op elkaar. Bovendien vinden de verklaringen van [slachtoffer] , [naam] en een medewerker van de [bedrijf] onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte en zijn medeverdachten het ten laste gelegde feit hebben begaan, zodat verdachte en zijn medeverdachten daarvan behoren te worden vrijgesproken.

5.De schade van benadeelde

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de gevorderde vrijspraak van het tenlastegelegde feit.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de bepleite vrijspraak zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde feit. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. Kapinga, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.